ECLI:NL:RBNHO:2022:7661

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
C/15/320619 / HA ZA 21-516
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen perceeleigenaren over erfdienstbaarheid en verwijdering van zaken op gemeenschappelijk perceel

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 24 augustus 2022, staat een geschil centraal tussen de besloten vennootschap B.V. NEDERLANDS MONUMENTEN BEZIT (hierna: NMB) en twee gedaagden, aangeduid als [gedaagde 1] c.s. De zaak betreft de verwijdering van onrechtmatig geplaatste zaken op een gemeenschappelijk perceel, de opheffing van een erfdienstbaarheid en de vestiging van nieuwe erfdienstbaarheden. NMB stelt dat er zonder toestemming zaken zijn geplaatst op het perceel dat zij gezamenlijk met [gedaagde 1] c.s. bezit. De rechtbank oordeelt dat, hoewel sommige zaken onrechtmatig zijn geplaatst, deze niet verwijderd hoeven te worden. NMB moet echter wel meewerken aan de vestiging van een erfdienstbaarheid voor een afvoerpijp die boven het perceel is aangebracht, en moet schadeloos worden gesteld door [gedaagde 1] c.s. De rechtbank besluit ook dat de erfdienstbaarheid van voetpad uit 1978 wordt opgeheven, omdat deze niet meer kan worden uitgeoefend. De aanbouw van de spoelkeuken hoeft niet te worden verwijderd, maar NMB moet wel meewerken aan de registratie van het gezamenlijke perceel bij het Kadaster. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling van de schadeloosstellingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/320619 / HA ZA 21-516
Vonnis van 24 augustus 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. NEDERLANDS MONUMENTEN BEZIT,
gevestigd te Overveen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Zinkhann te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. B.P. van Overeem te Amsterdam.
Partijen zullen hierna NMB en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 januari 2022
  • de conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van NMB
  • het proces-verbaal van plaatsopneming van 11 april 2022
  • de mondelinge behandeling van 11 april 2022
  • de spreekaantekeningen van mr. Zinkhann namens NMB
  • de spreekaantekeningen van mr. Van Overeem namens [gedaagde 1] c.s.
  • het verzoek van [gedaagde 1] c.s. van 29 juni 2022 om vonnis te wijzen
  • het verzoek van NMB van 29 juni 2022 om haar eis te wijzigen
  • het bezwaar van [gedaagde 1] c.s. van 29 juni 2022 tegen de verzochte vermeerdering van eis
  • de beslissing van de rechtbank van 1 juli 2022 waarbij het verzoek van NMB haar eis te wijzigen is afgewezen
  • de brief van de zijde van NMB van 29 juli 2022 met opmerkingen over het proces-verbaal van plaatsopneming
  • het bericht van de rechtbank van 15 augustus 2022 met reactie op de brief namens NMB.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Twee perceeleigenaren discussiëren over verschillende kwesties. Er zijn zaken zonder toestemming aangebracht op een perceel dat gemeenschappelijk eigendom van partijen is. NMB stelt zich op het standpunt dat deze zaken verwijderd moeten worden. [gedaagde 1] c.s. willen vestiging van een erfdienstbaarheid of eigendomsoverdracht ten behoeve van een afvoerpijp die boven het gemeenschappelijk perceel van partijen is aangebracht. Verder is een aanbouw gerealiseerd op de grond van NMB. NMB wil dat die aanbouw wordt verwijderd. [gedaagde 1] c.s. willen ook vestiging van een erfdienstbaarheid of eigendomsoverdracht van de grond waarop de uitbouw is gerealiseerd. Ook vordert NMB dat een in 1978 gevestigde erfdienstbaarheid van voetpad opgeheven wordt. [gedaagde 1] c.s. vorderen dat NMB haar medewerking verleent aan een correcte registratie bij het Kadaster van de eigendom van het gemeenschappelijke perceel van partijen.
2.2.
De rechtbank oordeelt dat ondanks dat een aantal zaken onrechtmatig (zonder toestemming van NMB als mede-eigenaar) op het gemeenschappelijke perceel zijn aangebracht, deze niet verwijderd hoeven te worden. NMB moet meewerken aan het vestigen van een erfdienstbaarheid ten behoeve van de afvoerpijp boven het gezamenlijke perceel van partijen. Daarvoor moeten [gedaagde 1] c.s. NMB schadeloos stellen.
De erfdienstbaarheid van voetpad uit 1978 zal worden opgeheven, omdat uitvoering daarvan niet meer mogelijk is. De aanbouw hoeft niet verwijderd te worden. NMB moet medewerking verlenen aan het vestigen van een erfdienstbaarheid voor het gedeelte van de aanbouw dat op het gedeelte van haar perceel staat waarop geen erfdienstbaarheid rust. Ook daarvoor moeten [gedaagde 1] c.s. NMB schadeloos stellen. Tot slot zal NMB haar medewerking moeten verlenen aan de correcte registratie van het gezamenlijke perceel van partijen bij het Kadaster.
2.3.
Partijen mogen zich bij akte nog uitlaten over de hoogte van de schadeloosstellingen die [gedaagde 1] c.s. aan NMB zal moeten betalen voor de vestiging van de erfdienstbaarheden ten laste van het gemeenschappelijke perceel en ten laste van het perceel van NMB.

3.Feiten

3.1.
NMB is eigenaar van diverse percelen van de ‘ [gebouw] ’, waaronder de percelen kadastraal bekend onder de nummers [kadaster nummer 1] , [kadaster nummer 3] en [kadaster nummer 4] , gelegen aan de [adres 1] in [plaats 2] . [gedaagde 1] c.s. zijn eigenaar van de percelen met kadastrale aanduiding [kadaster nummer 5] , gelegen aan de [adres 2] , en [kadaster nummer 6] , gelegen aan de [adres 3] . Partijen zijn gezamenlijk eigenaar in gelijke breukdelen (ieder voor de helft) van het perceel kadastraal bekend onder nummer [kadaster nummer 7] (hierna: de Poort), gelegen tussen de [adres 2] en [adres 1] . De hierna opgenomen kadastrale kaart illustreert de situatie ter plaatse:

{Afbeelding 1}

3.2.
Voorheen waren [gedaagde 1] c.s. en de rechtsvoorganger van NMB gemeenschappelijk eigenaar in gelijke breukdelen van de Poort en perceel [kadaster nummer 4] .
3.3.
Bij notariële akte van 24 oktober 1978, ingeschreven op 31 oktober 1978 te Amsterdam in deel [notaris akte] , zijn [gedaagde 1] c.s. en de rechtsvoorganger van NMB overeengekomen de eigendom van perceel [kadaster nummer 4] door [gedaagde 1] c.s. over te dragen aan de rechtsvoorganger van NMB, in ruil voor het verlenen van een recht van erfdienstbaarheid van voetpad aan [gedaagde 1] c.s. ten laste van perceel [kadaster nummer 3] van de rechtsvoorganger van NMB en ten behoeve van perceel [kadaster nummer 6] van [gedaagde 1] c.s. De erfdienstbaarheid is gevestigd om te komen en te gaan naar de achterzijde van perceel [kadaster nummer 5] van en naar perceel [kadaster nummer 6] over een strook grond ter breedte van ongeveer 1.75 meter (hierna: de erfdienstbaarheid).
3.4.
In de akte uit 1978 is verder bepaald dat de erfdienstbaarheid ook het recht inhoudt tot het aanbrengen, hebben en onderhouden van een muur of schutting, die dient tot afscheiding tussen de strook grond, waarover de erfdienstbaarheid wordt uitgeoefend, en het overige gedeelte van het erf van perceel [kadaster nummer 3] , en voorts het recht tot het overkappen van de bedoelde strook grond. Die afscheiding en overkapping zijn destijds ook aangebracht, om droog producten uit de bakkerij die was gevestigd op perceel [kadaster nummer 6] te kunnen overbrengen naar de winkel die was gevestigd op perceel [kadaster nummer 5] .
In de akte is ook bepaald dat de strook grond noch door de eigenaar van het heersend erf noch door de eigenaar van het lijdend erf als opslagplaats mag worden gebruikt.
3.5.
In het pand op perceel [kadaster nummer 5] worden al jarenlang diverse horecagelegenheden geëxploiteerd. In dat kader is op perceel [kadaster nummer 3] , in het door een muur afgescheiden en overkapte gedeelte waarop de erfdienstbaarheid gevestigd, voor het gedeelte aangrenzend aan de zijde van perceel [kadaster nummer 5] , een spoelkeuken gerealiseerd. (Een huurder van) [gedaagde 1] c.s. heeft – in ieder geval na 2014 – de spoelkeuken met een klein hoekje uitgebreid. De aanbouw met spoelkeuken bevindt zich daardoor deels op een deel van perceel [kadaster nummer 3] van NMB waarop geen erfdienstbaarheid rust. Partijen hebben bij gelegenheid van de plaatsopneming aangewezen dat het gaat om het deel van de spoelkeuken voorbij de laatste steunbalk aan de rechterzijde, zoals op onderstaande foto (indicatief) met rood is gemarkeerd.
3.6.
In de Poort hebben [gedaagde 1] c.s. een afvoerbuis en een overkapping aanbracht. Die zaken zijn bevestigd aan zowel het pand van NMB als het pand van [gedaagde 1] c.s.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
NMB vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot het verwijderen van alle zaken, waaronder maar niet beperkt tot een grote installatiebuis, stellingkasten, kratten, divers opslagmateriaal, divers losliggend vuil en een overkapping uit de Poort, binnen twee weken na dit vonnis op straffe van een te verbeuren dwangsom van
€ 25.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, per week dat [gedaagde 1] c.s. in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen;
II. [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot het verwijderen van de aanbouw op het gedeelte van het perceel van NMB waar geen erfdienstbaarheid op rust, binnen twee weken na dit vonnis op straffe van een te verbeuren dwangsom van € 25.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, per week dat [gedaagde 1] c.s. in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen;
III. ten aanzien van de erfdienstbaarheid primair de erfdienstbaarheid op te heffen op grond van artikel 5:79 BW en [gedaagde 1] c.s. te gelasten de bebouwing te verwijderen binnen twee weken na dit vonnis op straffe van een te verbeuren dwangsom van € 25.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, per week dat [gedaagde 1] c.s. in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen;
IV. ten aanzien van de erfdienstbaarheid subsidiair [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot het verwijderen van de bebouwing op grond belast met erfdienstbaarheid ofwel gebruik in overeenstemming te brengen met de hierover gemaakte afspraken, binnen twee weken na dit vonnis op straffe van een te verbeuren dwangsom van € 25.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, per week dat [gedaagde 1] c.s. in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen;
V. [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten van
€ 975,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
VI. [gedaagde 1] c.s. te veroordelen in de proceskosten van dit geding, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijf dagen na datum van dit vonnis.
4.2.
NMB legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde 1] c.s. voor het plaatsen van zaken in de Poort geen toestemming aan haar heeft gevraagd als gemeenschappelijk eigenaar. Onder meer zijn een afvoerpijp en een overkapping aangebracht en bevestigd aan het pand van NMB. Verder is sprake van een met de erfdienstbaarheid strijdige toestand. Destijds is de erfdienstbaarheid gevestigd om te komen en te gaan van en naar perceel [kadaster nummer 5] van en naar perceel [kadaster nummer 6] . Dit is momenteel niet mogelijk. Er is een spoelkeuken gevestigd, die zonder toestemming is vergroot, en deels is geplaatst op perceel [kadaster nummer 3] waar geen erfdienstbaarheid op rust.
4.3.
[gedaagde 1] c.s. voeren verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.5.
[gedaagde 1] c.s. vorderen bij vonnis:
in voorwaardelijke reconventie
I. dat NMB wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan het vestigen van een erfdienstbaarheid tot het hebben van een afvoerpijp boven de gemeenschappelijk poort, zulks tegen een schadeloosstelling ad nihil, althans tegen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen schadeloosstelling, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00;
II. dat NMB wordt veroordeeld tot eigendomsoverdracht van het strookje grond waarop de uitbreiding van de spoelkeuken is gerealiseerd, dan wel het verlenen van medewerking aan het vestigen van een erfdienstbaarheid tot het hebben van een uitbouw op het perceel van NMB ter plaatse van de grond waarop de uitbreiding van de spoelkeuken is gerealiseerd, zulks tegen een schadeloosstelling ad nihil, althans tegen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen schadeloosstelling, zulks op verbeurte van een dwangsom van
€ 25.000,00;
in reconventie
III. dat NMB wordt veroordeeld om haar volledige medewerking te verlenen om het perceel aan de [straat] gelegen tussen de huisnummers [adres 2] en [adres 1] en kadastraal aangeduid als perceel [kadaster nummer 7] in het Kadaster te registreren voor 50% in eigendom aan NMB en 50% aan [gedaagde 1] c.s., zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat NMB daarmee in gebreke blijft;
IV. dat NMB wordt veroordeeld in de buitengerechtelijke kosten van € 975,00;
V. dat NMB wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie.
4.6.
[gedaagde 1] c.s. leggen aan hun voorwaardelijke vorderingen ten grondslag dat als de rechtbank tot het oordeel komt dat [gedaagde 1] c.s. inbreuk maken op het eigendomsrecht van NMB, op grond van artikel 5:54 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan hen een erfdienstbaarheid wordt verleend tot het hebben en houden van een afvoerpijp en dat ter keuze van NMB een erfdienstbaarheid wordt verleend tot het handhaven van de uitbouw, dan wel dat de grond waarop de uitbouw staat aan haar in eigendom wordt overgedragen tegen schadeloosstelling. Aan hun onvoorwaardelijke vorderingen leggen [gedaagde 1] c.s. ten grondslag dat door een notariële misslag de gemeenschappelijke eigendom van de Poort in het Kadaster alleen geregistreerd is op naam van NMB.
4.7.
NMB voert verweer.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in voorwaardelijke reconventie

5.1.
De vorderingen van NMB in conventie en van [gedaagde 1] c.s. in voorwaardelijke reconventie hangen nauw met elkaar samen. De rechtbank ziet daarin aanleiding om hierna deze vorderingen gezamenlijk te beoordelen.
Verwijderen zaken uit de Poort?
5.2.
Tijdens de plaatsopneming op maandag 11 april 2022 heeft de rechtbank geconstateerd dat zich, op één vuilcontainer na, geen losse zaken in de Poort bevinden. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat een installatiebuis c.q. afvoerpijp is geplaatst in de Poort, die mede is bevestigd aan het pand van NMB. Aan de achterzijde van de Poort, vanuit de [straat] bezien, bevindt zich een overkapping van golfplaten die ook mede aan het pand van NMB is bevestigd. De vraag ligt voor of deze zaken door [gedaagde 1] c.s. verwijderd moeten worden. De rechtbank oordeelt van niet en zal dit hierna toelichten.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat de vordering tot verwijdering van zaken slechts ziet op zaken die in de Poort staan. Dit betekent dat de drie grote tonnen en de bouwmaterialen niet in de beoordeling kunnen worden meegenomen, omdat tijdens de plaatsopneming is vastgesteld dat deze zaken zich op de percelen [kadaster nummer 4] en [kadaster nummer 3] bevinden. NMB heeft ter zitting een foto overgelegd (gemaakt op donderdag 7 april 2022) waarop te zien is dat er diverse zaken in de Poort staan, waaronder tafels, stoelen, etc. Door [gedaagde 1] c.s. is toegelicht dat deze foto is genomen enkele dagen voordat een nieuwe huurder zijn intrek heeft genomen in het pand (op zaterdag 9 april 2022). Het betrof dus een tijdelijke situatie in verband met de verhuizing. Tijdens de plaatsopneming is gebleken dat die zaken zoals zichtbaar op de foto (met uitzondering van de container) niet meer in de Poort staan. Dit deel van de vordering, voor zover die betrekking heeft op deze zaken, is dan ook niet toewijsbaar. Ter beoordeling liggen nog de volgende zaken voor: de container, de overkapping en de afvoerpijp.
5.4.
Vast staat dat [gedaagde 1] c.s. geen toestemming aan NMB hebben gevraagd en verkregen voor het plaatsen van de container, de overkapping en de afvoerpijp in de Poort. Vast staat ook dat NMB en [gedaagde 1] c.s. gemeenschappelijk eigenaar zijn van de Poort en die toestemming van NMB daarom wel vereist was. Voor het vastmaken van de overkapping en de afvoerpijp aan de zijmuur van het pand van NMB, hadden [gedaagde 1] c.s. ook toestemming moeten vragen aan NMB als eigenaar van dat pand. Het plaatsen van deze zaken in de Poort en het bevestigen van de overkapping en de afvoerpijp aan het pand van NMB zonder toestemming van NMB is daarmee onrechtmatig.
5.5.
[gedaagde 1] c.s. betogen dat NMB geen belang heeft bij verwijdering van deze zaken. Ten aanzien van de afvoerpijp hebben [gedaagde 1] c.s. zich ook beroepen op artikel 5:54 BW en in (voorwaardelijke) reconventie gevorderd dat aan hen een erfdienstbaarheid wordt verleend tot het hebben en houden van de afvoerpijp boven het gemeenschappelijke perceel van partijen (de Poort). Dit zal hierna beoordeeld worden.
1)
de container
5.6.
Wat betreft de container is de rechtbank met [gedaagde 1] c.s. van oordeel dat NMB geen rechtens te respecteren belang heeft bij haar vordering tot verwijdering. [1] Door NMB is niet gesteld wat voor overlast de container voor haar veroorzaakt. [gedaagde 1] c.s. hebben daartegenover betoogd dat de huurder van hun pand belang heeft bij de container, omdat hij een horecagelegenheid exploiteert en zijn afval moet kunnen weggooien. Gelet op de breedte van de Poort is er, ook bij aanwezigheid van een container, voldoende ruimte voor NMB om te komen en te gaan vanaf de [straat] van en naar haar percelen [kadaster nummer 4] en [kadaster nummer 3] , zodat een belemmering van de vluchtroute niet aan de orde is. Niet is gebleken dat NMB overlast door de container ervaart, noch welk belang NMB heeft bij verwijdering van de container. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
2)
de overkapping
5.7.
Ook ten aanzien van de overkapping is niet gesteld of gebleken dat de overkapping enige overlast veroorzaakt voor NMB. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de stelling van [gedaagde 1] c.s. dat de overkapping meer dan tien jaar ter plaatse aanwezig is, NMB en haar rechtsvoorgangers daarmee bekend waren en daarover nooit een (negatieve) opmerking hebben gemaakt, onbetwist is gelaten. Gelet op deze omstandigheden heeft NMB zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, geen rechtens te respecteren belang bij verwijdering van de overkapping. Daarom zal ook dit deel van de vordering worden afgewezen.
3)
de afvoerpijp
5.8.
Wat betreft de afvoerpijp heeft NMB gesteld dat deze een doorn in het oog is, geluidsoverlast veroorzaakt als het waait en mede is bevestigd aan haar pand, hetgeen schade aan de stenen oplevert. Verder heeft de afvoerpijp volgens NMB een negatieve invloed op de verhuurmogelijkheden van haar pand. [gedaagde 1] c.s. betwisten de gestelde schade.
5.9.
[gedaagde 1] c.s. hebben in voorwaardelijk reconventie gevorderd, wanneer de rechtbank van oordeel is dat zij inbreuk maken op het eigendomsrecht van NMB, dat op grond van artikel 5:54 BW aan hen een erfdienstbaarheid wordt verleend tot het hebben en houden van de afvoerpijp boven het gemeenschappelijke perceel van partijen (de Poort). Zoals hiervoor onder 5.4 is overwogen, is het plaatsen van de afvoerpijp zonder toestemming van NMB onrechtmatig, zodat aan de voorwaarde voor deze vordering in reconventie is voldaan. Ter beoordeling ligt voor of NMB moet meewerken aan het vestigen van een erfdienstbaarheid.
5.10.
De eigenaar van het gebouw of werk dat ten dele boven het erf van een ander is gebouwd kan te allen tijde vorderen dat hem tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand wordt verleend, of ter keuze van de eigenaar van het erf, een daartoe benodigd gedeelte van het erf wordt overgedragen. Daarvoor geldt als voorwaarde dat de eigenaar van het werk door wegneming van het uitstekende gedeelte onevenredig veel zwaarder benadeeld zou worden dan de eigenaar van het erf door handhaving daarvan. [2]
5.11.
Naar het oordeel van de rechtbank zouden [gedaagde 1] c.s. onevenredig zwaarder benadeeld worden bij verwijdering van de afvoerpijp dan NMB bij instandhouding van de huidige situatie. Daarvoor is van belang dat van de door NMB gestelde schade en overlast voor haar huurders die de afvoerpijp zou veroorzaken niet is gebleken, omdat deze gestelde schade en overlast niet nader door haar is onderbouwd. Gelet op de betwisting van de schade door [gedaagde 1] c.s. had dit wel op haar weg gelegen. Aan de andere kant heeft de afvoerpijp een belangrijke functie voor de keuken van de in het pand van [gedaagde 1] c.s. gevestigde horecagelegenheid en daarmee met de exploitatiemogelijkheid van dat pand. Dat de afvoerpijp eenvoudig op het (volledig) eigen perceel van [gedaagde 1] c.s. kan worden aangebracht, zoals NMB heeft gesteld, heeft zij niet nader toegelicht en onderbouwd.
5.12.
NMB heeft kenbaar gemaakt dat overdracht van een gedeelte van het gemeenschappelijke perceel aan [gedaagde 1] c.s. niet haar voorkeur heeft. Het voorgaande leidt daarom tot de conclusie dat de rechtbank de vordering van [gedaagde 1] c.s. in voorwaardelijke reconventie tot het verlenen van een erfdienstbaarheid tot het hebben en houden van de afvoerpijp boven de Poort zal toewijzen. Op de schadeloosstelling gaat de rechtbank hierna onder 5.34 verder in.
5.13.
Voor de vordering van NMB in conventie tot verwijdering van de afvoerpijp betekent het voorgaande dat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Opheffen erfdienstbaarheid en verwijderen aanbouw?
5.14.
NMB vordert in conventie onder II verwijdering van de aanbouw (met daarin de spoelkeuken) voor het deel dat op de grond staat waarop geen erfdienstbaarheid rust en onder III (primair) opheffing van de erfdienstbaarheid en verwijdering van het deel van de aanbouw dat op de grond staat waarop die erfdienstbaarheid rust. Bij de beoordeling wordt daarom onderscheid gemaakt tussen de oorspronkelijke aanbouw (op de grond waarop de erfdienstbaarheid rust) en de aanbouw waarbij er een klein gedeelte is uitgebreid (buiten de grens van de erfdienstbaarheid).
5.15.
De rechtbank is van oordeel dat de erfdienstbaarheid van voetpad kan worden opgeheven. De vordering onder III, voor zover die ziet op de opheffing van de erfdienstbaarheid, zal daarom worden toegewezen. De spoelkeuken (zowel het deel dat zich op de grond van de erfdienstbaarheid bevindt als de latere uitbreiding buiten het gebied van de erfdienstbaarheid) hoeft naar het oordeel van de rechtbank echter niet verwijderd te worden. Dit betekent dat de vorderingen onder II en III, voor zover deze zien op het verwijderen van de bebouwing, zullen worden afgewezen. Dit wordt hierna toegelicht.
1)
de erfdienstbaarheid
5.16.
Tijdens de plaatsopneming heeft de rechtbank vastgesteld dat de grens van de erfdienstbaarheid loopt ter hoogte van de laatste steunbalk in de muur van de spoelkeuken (zie de foto onder 3.5). Deze grens is tussen partijen niet in geschil. Vast staat dat de oorspronkelijke spoelkeuken - vóór de uitbreiding na 2014 - op het gedeelte van het perceel van NMB is gesitueerd waarop de erfdienstbaarheid rust. De erfdienstbaarheid omvat blijkens de akte van vestiging op zichzelf ook het recht om ter afscheiding een muur aan te brengen en de strook grond te overkappen, maar niet om die ruimte vervolgens te gebruiken als spoelkeuken. Het betreft immers een erfdienstbaarheid van voetpad (om te kunnen komen en gaan tussen de percelen [kadaster nummer 6] en [kadaster nummer 5] ) en in de akte is opgenomen dat de strook grond niet als opslagplaats mag worden gebruikt.
5.17.
NMB vordert opheffing van de erfdienstbaarheid, omdat volgens haar de erfdienstbaarheid niet meer wordt gebruikt voor het doel waartoe hij ooit is gevestigd.
5.18.
De rechter kan op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid opheffen, indien de uitoefening daarvan onmogelijk is geworden of de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang bij de uitoefening meer heeft, en het niet aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of het redelijk belang daarbij zal terugkeren. [3]
5.19.
Vooropgesteld geldt dat de eigenaar van het dienende erf alleen hoeft te stellen, en zo nodig te onderbouwen, dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid onmogelijk is geworden of de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang bij de uitoefening meer heeft. Het standpunt van [gedaagde 1] c.s. dat NMB niet heeft aangetoond welk belang zij heeft bij opheffing van de erfdienstbaarheid wordt dan ook gepasseerd. De belangen van de eigenaar van de eigenaar van het dienende erf spelen geen rol (behoudens in geval van misbruik van bevoegdheid; maar [gedaagde 1] c.s. hebben niet gesteld dat daarvan sprake is). [4]
5.20.
[gedaagde 1] c.s. stellen verder dat zij belang hebben bij handhaving van de erfdienstbaarheid, omdat zij de panden willen verkopen en de erfdienstbaarheid een meerwaarde heeft voor de panden.
5.21.
Gelet op de huidige situatie is naar het oordeel van de rechtbank uitoefening van de erfdienstbaarheid van voetpad op dit moment niet (meer) mogelijk en is ook niet aannemelijk dat de mogelijkheid van uitoefening van de erfdienstbaarheid zal terugkeren. Op een deel van de strook grond waarop de erfdienstbaarheid rust, is binnen de (op zichzelf toegestane) muren en overkapping een spoelkeuken geplaatst. Aan het einde van de spoelkeuken staat bovendien een blinde muur die een doorgang via het verdere (ook ommuurde en overkapte) gedeelte van het voetpad naar het perceel [kadaster nummer 6] onmogelijk maakt. Achter die blinde muur bevindt zich – naar eigen zeggen van [gedaagde 1] c.s. – een opslag. Daarmee staat vast dat de route van de erfdienstbaarheid niet begaanbaar is. Er zijn teveel aanpassingen nodig om dit te herstellen, waaronder verwijdering van de spoelkeuken waartegen [gedaagde 1] c.s. zich nu juist verzetten. [gedaagde 1] c.s. hebben ook niet gesteld dat zij herstel van het oorspronkelijk voetpad en de onbelemmerde doorgang van perceel [kadaster nummer 5] naar perceel [kadaster nummer 6] beogen. Het is hen kennelijk veel meer te doen om het behoud van de spoelkeuken. Daarmee is terugkeer van de mogelijkheid tot uitoefening van de erfdienstbaarheid van voetpad in de toekomst niet aannemelijk.
5.22.
Nu de rechtbank de erfdienstbaarheid zal opheffen, komt de rechtbank toe aan beoordeling van de vraag of dat ook moet leiden tot verwijdering van de aanbouw met spoelkeuken, voor zover die zich op de strook grond van de erfdienstbaarheid bevindt.
2)
geen verwijdering van de aanbouw op de strook grond van de erfdienstbaarheid
5.23.
[gedaagde 1] c.s. beroepen zich op verjaring van de vordering van NMB tot verwijdering, omdat de spoelkeuken (op de strook grond van de erfdienstbaarheid) er al langer dan veertig jaar staat. Dit verweer slaagt.
5.24.
Een rechtsvordering tot verwijdering van onrechtmatige bebouwing verjaart door verloop van twintig jaren. [5] [gedaagde 1] c.s. hebben gesteld dat in 1982 een Hinderwetvergunning is verleend voor de het realiseren van de spoelkeuken op deze locatie. Ook heeft de drieënvijftigjarige [gedaagde 1] , zoon van [gedaagde 1] c.s., verklaard dat hij vroeger zelf in de spoelkeuken op vijftienjarige leeftijd heeft afgewassen (omstreeks 1983 of 1984 dus). Dit is door NMB ongemotiveerd betwist. NMB heeft ook niet toegelicht sinds wanneer de spoelkeuken er volgens haar zou staan. Aan die betwisting gaat de rechtbank daarom voorbij. In het voorgaande is geconcludeerd dat het realiseren van de spoelkeuken op de grond waarop in 1979 de erfdienstbaarheid van voetpad is gevestigd, strijdig was met die erfdienstbaarheid. Daarmee had (de rechtsvoorganger van) NMB vanaf de realisatie van de spoelkeuken een vordering tot verwijdering van die spoelkeuken. De verjaringstermijn van twintig jaar is aangevangen op het moment van inwerkingtreding van het nieuwe BW op 1 januari 1992. NMB heeft ook niet gesteld dat de spoelkeuken toen nog niet was gerealiseerd. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat (de rechtsvoorganger van) NMB in elk geval vanaf 1 januari 1992 een vordering tot verwijdering van de spoelkeuken had. Daarom is de vordering van NMB tot verwijdering voor het deel van de aanbouw dat staat op het perceel waar de erfdienstbaarheid op rust, inmiddels verjaard en hoeven [gedaagde 1] c.s. dit gedeelte van de aanbouw niet te verwijderen.
5.25.
Omdat de rechtbank de primaire vordering van NMB tot opheffing van de erfdienstbaarheid zal toewijzen, komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van haar subsidiaire vordering, zoals geformuleerd onder IV.
3)
ook geen verwijdering van de aanbouw op de strook grond buiten de grens van de erfdienstbaarheid
5.26.
Dan resteert de vordering tot verwijdering van de spoelkeuken voor het deel dat op het perceel van NMB staat waarop geen erfdienstbaarheid rust. Het gaat daarbij om een klein hoekje dat de huurder van [gedaagde 1] c.s. na 2014 heeft aangebouwd. Het is niet in geschil dat die vordering niet is verjaard, omdat sinds 2014 nog geen twintig jaar zijn verstreken. Volgens [gedaagde 1] c.s. heeft NMB geen belang bij de afbraak van dit kleine deel van de aanbouw. Zij beroepen zich op artikel 5:54 lid 1 BW. In (voorwaardelijke) reconventie hebben zij gevorderd dat aan hen tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid wordt verleend of het benodigde deel van het erf wordt overgedragen. Het is niet in geschil dat de uitbreiding van dit deel van de spoelkeuken op het perceel van NMB in strijd is met het eigendomsrecht van NMB. Daarmee is aan de voorwaarde voor deze vordering in voorwaardelijke reconventie voldaan.
5.27.
Het beroep van NMB op artikel 5:54 lid 3 BW slaagt niet. In lid 3 van artikel 5:54 BW is bepaald dat lid 1 niet van toepassing is als de eigenaar van het gebouw of werk ter zake van de bouw of zijn verkrijging kwade trouw of grove schuld verweten kan worden. Van grove schuld van [gedaagde 1] c.s. in de zin van artikel 5:54 lid 3 BW is sprake als hen een ernstig verwijt kan worden gemaakt dat zij op het perceel van NMB heeft gebouwd. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat voor zover dit een gevolg is van fouten die door anderen zijn gemaakt, dit haar niet zonder meer persoonlijk als grove schuld kan worden tegengeworpen. [6] In deze zaak staat vast dat een huurder van [gedaagde 1] c.s. op eigen initiatief, zonder overleg met [gedaagde 1] c.s., een hoekje aan de aanbouw heeft bijgebouwd. Ter zitting heeft [gedaagde 1] verklaard dat zijn vader ziedend was toen hij dat hoorde. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [gedaagde 1] c.s. niet op de hoogte waren van de uitbreiding van de aanbouw. NMB heeft ook niet gesteld dat [gedaagde 1] c.s. daarmee wel bekend waren en zij de uitbreiding had kunnen verhinderen (vast is komen te staan dat de in 2014 namens [gedaagde 1] c.s. aan de rechtsvoorganger van NMB verzochte uitbreiding van de spoelkeuken - veel ruimer dan het na 2014 aangebouwde hoekje - nooit is gerealiseerd). De rechtbank is daarom van oordeel dat van grove schuld aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. geen sprake is.
5.28.
De rechtbank komt daarom toe aan de vordering van [gedaagde 1] c.s. op grond van artikel 5:54 lid 1 BW. Dat betekent dat beoordeeld moet worden of [gedaagde 1] c.s. onevenredig veel zwaarder benadeeld worden door verwijdering van het kleine deel van de aanbouw dan NMB als de eigenaar van het perceel door handhaving daarvan. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. NMB heeft gesteld dat haar huurder wenst uit te breiden, waarvoor alle grond in eigendom van NMB noodzakelijk is. Verder zal verlies van haar onbezwaarde eigendomsrecht volgens NMB betekenen dat blijvend afbreuk wordt gedaan aan het uitzicht vanuit haar perceel. NMB heeft haar stellingen echter niet nader toegelicht en onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan. Zo heeft zij bijvoorbeeld geen verzoek van haar huurder tot uitbreiding, toestemming van NMB, bouwtekeningen of een bouwvergunning overgelegd. Daarnaast valt niet in te zien dat het extra hoekje aan de spoelkeuken, naast het al langer bestaande deel van de spoelkeuken, (verder) afbreuk doet aan het toch al zeer beperkte uitzicht ter plaatse. Verwijdering van de uitbreiding van de spoelkeuken zal daarentegen voor [gedaagde 1] c.s. (kosten van) bouwwerkzaamheden meebrengen en verkleining en aanpassing van de spoelkeuken voor de huurder van [gedaagde 1] c.s., die zelf het pand heeft gehuurd in de huidige staat, dus inclusief (ruimere) spoelkeuken. Daarvoor zou [gedaagde 1] c.s. haar huurder schadeloos moeten stellen.
5.29.
NMB heeft kenbaar gemaakt dat overdracht van het gedeelte van haar perceel waarop de uitbreiding van de spoelkeuken is gerealiseerd aan [gedaagde 1] c.s. niet haar voorkeur heeft. Het voorgaande leidt daarom tot de conclusie dat de rechtbank de vordering van [gedaagde 1] c.s. in voorwaardelijke reconventie tot het verlenen van een erfdienstbaarheid tot het hebben van een uitbouw op het perceel van NMB waarop de uitbreiding van de spoelkeuken is gerealiseerd, zal toewijzen. Op de schadeloosstelling gaat de rechtbank hierna onder 5.34 verder in.
5.30.
Voor de vordering van NMB in conventie onder II tot verwijdering van de uitbreiding van de spoelkeuken op het deel van haar perceel waarop geen erfdienstbaarheid rust, betekent het voorgaande dat die vordering zal worden afgewezen. [gedaagde 1] c.s. hoeven de uitbreiding van de uitbouw waarin de spoelkeuken is gevestigd dus niet te verwijderen.
Buitengerechtelijke kosten
5.31.
NMB maakt aanspraak op buitengerechtelijke kosten van € 975,-. Deze vordering zal worden afgewezen, omdat onvoldoende onderbouwd gesteld is dat zij kosten heeft gemaakt en dat deze kosten gezien moeten worden als buitengerechtelijke kosten in verband met de in conventie toe te wijzen vordering tot opheffing van de erfdienstbaarheid.
in (onvoorwaardelijke) reconventie
Medewerking kadastrale registratie
5.32.
Door NMB is geen verweer gevoerd tegen de vordering van [gedaagde 1] c.s. dat NMB veroordeeld moet worden haar volledige medewerking te verlenen aan een correcte registratie bij het Kadaster van de eigendom van perceel [kadaster nummer 7] (de Poort), inhoudende dat partijen ieder voor 50% eigenaar van dit perceel zijn. De vordering zal daarom worden toegewezen. Omdat NMB ter zitting haar medewerking heeft toegezegd, zal de gevorderde dwangsom worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
5.33.
[gedaagde 1] c.s. maken aanspraak op buitengerechtelijke kosten van € 975,-. Deze vordering zal worden afgewezen, omdat onvoldoende onderbouwd gesteld is dat zij kosten hebben gemaakt en dat deze kosten gezien moeten worden als buitengerechtelijke kosten.
Het vervolg van de procedure
5.34.
Zoals in het voorgaande geconcludeerd zal de rechtbank NMB in voorwaardelijke reconventie veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het vestigen van een erfdienstbaarheid tot het hebben van een afvoerpijp boven de (gemeenschappelijke) Poort en een erfdienstbaarheid tot het hebben van een uitbouw op het perceel van NMB waarop de uitbreiding van de spoelkeuken is gerealiseerd, beide tegen een schadeloosstelling. Dat die schadeloosstellingen nihil zouden moeten bedragen, zoals [gedaagde 1] c.s. primair hebben gesteld, is door NMB gemotiveerd weersproken en door [gedaagde 1] c.s. niet nader toegelicht. Omdat partijen zich voor het overige nog niet hebben uitgelaten over de hoogte van de schadeloosstellingen zal de rechtbank partijen hiertoe in de gelegenheid stellen. Het verdient de voorkeur als partijen in overleg tot eensluidende schadebedragen komen. Bij het bepalen van de schadeloosstelling voor de erfdienstbaarheid ten laste van de Poort, moet verder in aanmerking worden genomen dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van de Poort, zodat de aan NMB te betalen vergoeding de helft van het totale vergoedingsbedrag bedraagt.
5.35.
De zaak zal naar de rol van 21 september 2022 verwezen worden voor het nemen van een gelijktijdige akte aan beide zijden. Wanneer partijen het niet eens kunnen worden over de hoogte van de schadeloosstelling, dan zullen zij daarna in de gelegenheid worden gesteld om op de rol van vier weken daarna gelijktijdig bij antwoordakte op elkaars akte te reageren.
5.36.
Iedere (verdere) beslissing, zowel in conventie als in reconventie, zal de rechtbank aanhouden in afwachting van de te nemen akten in voorwaardelijke reconventie.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
houdt iedere beslissing aan,
in voorwaardelijke reconventie
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
21 september 2022voor gelijktijdige akte aan beide zijden over hetgeen is vermeld onder 5.34, waarna partijen – indien zij geen overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de schadeloosstelling – in de gelegenheid zullen worden gesteld op de rol van vier weken daarna gelijktijdige antwoordakten in te dienen,
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in onvoorwaardelijke reconventie
6.4.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op
24 augustus 2022. [7]

Voetnoten

1.artikel 3:13 BW
2.artikel 5:54 lid 1 BW
3.artikel 5:79 BW
4.Hoge Raad, 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736
5.artikel 3:306 BW
6.Hoge Raad 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1242.
7.type: 1589