ECLI:NL:RBNHO:2022:7385

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
C/15/327130 / JU RK 22-566 en C/15/329946 / JU RK 22-1082
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing en vaststelling beperking van contacten met gezaghebbende ouder in jeugdzorgzaak

Op 20 juli 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een jeugdzorgzaak betreffende de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI), tot verlenging van de uithuisplaatsing en het vaststellen van een omgangsregeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen onder toezicht zijn gesteld en dat er eerder machtigingen tot spoeduithuisplaatsing zijn verleend. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing van de GI tot het vaststellen van een omgangsregeling van de vader met de kinderen vervallen verklaard, omdat deze niet in overeenstemming was met de wetgeving omtrent het gezag. De kinderrechter heeft besloten dat de vader eenmaal per week gedurende drie uur begeleide omgang heeft met [de minderjarige 1], waarbij de GI de details van de omgang regelt. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 14 oktober 2022, in het belang van de kinderen, die momenteel in een crisispleeggezin verblijven. De kinderrechter heeft benadrukt dat er snel duidelijkheid moet komen over het perspectief van de kinderen en dat de GI moet zorgen voor een eerlijke kans voor beide ouders in de zorg voor hun kinderen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/327130 / JU RK 22-566 en C/15/329946 / JU RK 22-1082
Datum uitspraak: 20 juli 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging uithuisplaatsing en een vaststelling beperking van de contacten met een gezaghebbende ouder
Wat betreft de zaak C/15/327130 / JU RK 22-566 (verlenging uithuisplaatsing)
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam
betreffende
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 1] .
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 2]
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats]
,
advocaat: mr. J.J. Jorna, kantoorhoudende te Den Helder ,
[de vader], hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. N.J.M. Plat, kantoorhoudende te Den Helder .
Wat betreft de zaak C/15/329946 / JU RK 22-1082 (verzoek ex art.1:264 jo. 265f BW tot vervallenverklaring contactregeling)
in de zaak van
[de vader],
wonende te [plaats] , hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.J.M. Plat, kantoorhoudende te [plaats] .
betreffende
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] .
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. J.J. Jorna, te Den Helder .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure in de zaak C/15/327130 / JU RK 22-566 blijkt uit:
  • de beschikking van deze rechtbank van 21 april 2022 en de daarin vermelde processtukken;
  • de update van de GI van 1 juli 2022, met bijlage, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum.
1.2.
Het verloop van de procedure in de zaak C/15/329946 / JU RK 22-1082 blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de vader van 12 juli 2022, ingekomen bij de griffie op 12 juli 2022.
1.3.
Op 20 juli 2022 heeft de kinderrechter de zaken tijdens een mondelinge behandeling met gesloten deuren gelijktijdig behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. N.J.M. Plat;
- de moeder, bijgestaan door mr. J.J. Jorna;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de ouders. Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van 17 maart 2022 zijn [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] onder toezicht gesteld tot 17 maart 2023.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 12 april 2022 een machtiging verleend tot spoeduithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de vader, met ingang van 12 april 2022 voor de duur van vier weken. Het overig verzochte is aangehouden tot de zitting van 21 april 2022.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 14 april 2022 een machtiging verleend tot spoeduithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij een (crisis)pleeggezin, met ingang van 14 april 2022 voor de duur van vier weken. Het overig verzochte is aangehouden tot de zitting van 21 april 2022.
2.5.
Bij beschikking van 21 april 2022 is vastgesteld dat de beschikking van 12 april 2022, te weten de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader, niet langer van kracht is. Daarnaast is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een (crisis)pleeggezin verlengd voor de duur van drie maanden, onder aanhouding van de beslissing op het meer verzochte.
2.6.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven middels deze machtiging uithuisplaatsing bij een crisispleeggezin. Dit betreft een geheime plaatsing.
2.7.
De GI heeft op 4 juli 2022 aan de vader een vooraankondiging gedaan van een schriftelijke aanwijzing en op 12 juli 2022 een schriftelijke aanwijzing gegeven ex art. 1:265f Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) betreffende de vaststelling van een bezoekregeling voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] . Hierin is het volgende opgenomen:
De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering stelt de volgende omgangsregeling vast:
U heeft iedere twee weken omgang met [de minderjarige 1] en zijn zusje voor de duur van een uur. Deze omgang vindt plaats op een neutrale locatie en wordt afgestemd met de hulpverlening. De omgang wordt begeleid door Esdégé-Reigersdaal of door de WSSjbjr.
Tijdens de omgang bent u beschikbaar voor de kinderen en wordt niet negatief gesproken over moeder. Van u wordt verwacht dat u de aanwijzingen die de hulpverlening geeft opvolgt. Het contactmoment gaat om u en uw kinderen. Er komen naast u en uw vriendin geen andere mensen onaangekondigd mee tijdens het bezoek. Grootouders kunnen aansluiten in overleg met de hulpverlening.

3.De verzoeken

verzoek van de GI:
3.1.
Thans ligt nog voor het resterende deel van het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] in een pleeggezin voor de totale duur van zes maanden, te weten tot 14 oktober 2022.
verzoeken van de vader:
3.2.
De vader verzoekt:
  • de schriftelijke aanwijzing d.d. 12 juli 2022 tot het vaststellen van een omgangsregeling van eens per twee weken één uur en met betrekking tot het beperken van de omgang, althans het niet uitbreiden van de omgang tussen de vader en de kinderen vervallen te verklaren;
  • een (opbouwende) omgangsregeling/zorgregeling vast te stellen tussen de vader met de kinderen per datum beschikking, althans een nader door de rechtbank te bepalen datum van eens per week begeleid op een woensdag of een andere doordeweekse dag van 10:00 uur tot 13:00 uur, thuis of op een neutrale plek, waarbij de omgang na vier weken wordt uitgebreid naar wekelijks onbegeleid op woensdag van 10:00 uur tot 16:00 uur, althans op een andere doordeweekse dag waarna de omgang na 8 weken wordt geëvalueerd om te kijken of de omgang verder kan worden uitgebreid.

4.De standpunten

het standpunt van de GI:
4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek van de GI heeft zij het volgende aangevoerd. De huidige stand van zaken is dat er een Perspectiefonderzoek (hierna: PPO) zal worden ingezet bij William Schrikker Gezinsvormen (hierna: WSGV). Voor het PPO zijn er bodemeisen gesteld aan de ouders en op 26 juni 2022 is de BOOG ingevuld. WSGV had in week 27 (de week van 4 juli 2022) een multidisciplinair onderzoek gepland staan waarin de BOOG besproken zou worden. De WSGV geeft bij voorbaat aan dat zij aan de hand van de BOOG bespreken bij welke ouder de meeste kans van slagen ligt en dat zij bij deze ouder het PPO zullen inzetten. Gedurende het PPO, dat in de regel 6 tot 9 maanden duurt, kunnen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in het huidige pleeggezin blijven. De pleegouders hebben toegezegd om [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] langer op te vangen dan gebruikelijk is voor een crisispleeggezin, en gezien de ontwikkeling van de kinderen is het niet wenselijk om ze tussentijds door te plaatsen. Op dit moment ontwikkelen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zich in het pleeggezin goed. De GI heeft de afgelopen periode benut om een zorgregeling/omgangsregeling vorm te geven tussen de ouders en de kinderen. Beide ouders houden zich aan de afspraken en de hulpverlening geeft aan dat de bezoeken goed verlopen. Iedere week is er een omgangsmoment waarbij de ene week de vader en de andere week de moeder contact heeft met de kinderen. Het is de bedoeling dat de omgang wordt uitgebreid naarmate het PPO vordert.
4.2.
Ter zitting heeft de GI hieraan het volgende toegevoegd. Het is de afgelopen tijd niet mogelijk geweest om een update te krijgen van de contactpersoon van de WSGV over de huidige stand van zaken rondom het PPO. De GI heeft meerdere mails gestuurd en gebeld naar de WSGV, waarbij de GI in de week vóór de zitting zes mails heeft gestuurd. De GI betreurt dat hierdoor nog steeds geen duidelijkheid is over de uitkomst van het BOOGonderzoek Verder heeft de GI desgevraagd aangegeven dat zij hierdoor ook geen eenduidig antwoord kan geven op de vraag hoe de omgang tussen de kinderen en de ouders tijdens het PPO zal worden uitgebreid. Dit hangt af van de desbetreffende onderzoeker en wisselt per zaak. Wel heeft de GI aangegeven dat een geringe uitbreiding van bijvoorbeeld één uur naar 1.5 uur per keer volgens de GI niet wenselijk is. Een uitbreiding naar een dagdeel, bijvoorbeeld de middag, ligt meer in de lijn der verwachting. Verder heeft de GI verduidelijkt dat zij de bezwaren daarover van de ouders begrijpt, maar dat het een vaste werkwijze is van de WSGV om een PPO slechts bij één ouder in te zetten in plaats van bij beide ouders. De WSGV vormt een aparte organisatie van de GI, en het inzetten van een PPO bij een andere aanbieder daarvan is mogelijk maar zal tijdrovend en ingewikkeld zijn. De huidige contactregeling is voor beide ouders gelijk met betrekking tot beide kinderen en middels een schriftelijke aanwijzing ex artikel 1:265f BW vastgesteld op 12 juli 2022. Ter zitting heeft de GI niet om wijziging of vaststelling van een contactregeling voor de ouders verzocht.
het standpunt van de vader:
4.3.
Ter onderbouwing van zijn verzoeken heeft de vader het volgende aangevoerd. De vader heeft de GI na de beschikking van 21 april 2022 meerdere keren gevraagd om met een plan te komen en de omgang tussen de vader en de kinderen uit te breiden. De GI heeft daar echter pas in de aankondiging van de schriftelijke aanwijzing van 4 juli 2022 op gereageerd. Ten aanzien van het juridisch kader van zijn verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing merkt de vader op dat tussen de GI en de vader vaststaat dat de brief van 12 juli 2022 ingevolge artikel 1:265f lid 1 jo lid 2 BW als een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel 1:263 lid 1 BW kan worden beschouwd. De vader stelt dat de GI niet bevoegd is om [de minderjarige 2] in deze schriftelijke aanwijzing mee te nemen omdat hij geen gezaghebbende ouder is, en dat het op de weg had gelegen om op grond van artikel 1:265g BW een omgangsverzoek voor [de minderjarige 2] in te dienen. De schriftelijke aanwijzing dient alleen al op dat punt komen te vervallen. De vader is evenwel uit praktisch oogpunt bereid om de schriftelijke aanwijzing op te vatten als omgangsverzoek op grond van artikel 1:265g BW (vgl. ECLI:NL:RBNHO:2022:4198).
De vader is het daarnaast inhoudelijk niet eens met de schriftelijke aanwijzing gelet op de positieve recente omgangsverslagen, het feit dat de kinderen contact met de vader zoeken en de vader geïnteresseerd is in de behoeften van de kinderen en hij daarbij aansluit. De vader vindt het belangrijk dat de omgang wordt uitgebreid zodat de hechtingsband met de kinderen goed kan worden onderhouden. Bovendien kan op deze manier een beter oordeel worden gevormd over het perspectief van de kinderen. Het baart de vader enorme zorgen dat de GI voornemens lijkt te zijn een eventueel PPO enkel in te zetten bij één van de ouders. Hij vindt dat de ouders daardoor geen eerlijke kans krijgen om te laten zien op welke wijze zij hun opvoedende rol op zich kunnen nemen. De vader merkt op dat indien de voorgestelde regeling niet goed uitvoerbaar is in verband met het slaapritme van de kinderen, de vader ook openstaat voor een andere omgangsregeling/zorgregeling.
4.4.
Ter zitting is er door en namens de vader hieraan toegevoegd dat de GI onvoldoende heeft gedaan om een uitbreiding van de omgang mogelijk te maken, terwijl de huidige omstandigheden daar alle aanleiding toe geven. Om de ouders een eerlijke kans te geven, wil de vader dat er bij beide ouders een PPO wordt ingezet. Als er enkel op basis van het dossier een beslissing zal worden genomen door de WSGV over de inzet van het PPO bij één van de ouders, vreest de vader voor de uitkomst. De vader realiseert zich dat de aanvankelijke plaatsing van de kinderen bij hem is misgegaan, maar benadrukt dat de verbeteringen van de afgelopen tijd een ander beeld geven waar rekening mee moet worden gehouden. De vader mist duidelijkheid en heeft bij het uitblijven van reactie van de GI zelf een plan gemaakt tot stapsgewijze uitbreiding van de omgang. Ook daar kreeg de vader geen reactie op. Omdat er de afgelopen tijd onvoldoende is gedaan om toe te werken naar thuisplaatsing van de kinderen, is de vader het niet eens met de verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen.
het standpunt van de moeder:
4.5.
Door en namens de moeder is aangegeven dat zij zich niet verzet tegen het voortduren van de uithuisplaatsing. De moeder heeft tijd nodig om aan zichzelf te werken, zodat zij daarna weer beschikbaar kan zijn voor de kinderen. Wel zou de moeder graag meer omgang hebben met de kinderen. Mr. Jorna heeft daaraan toegevoegd dat de beslissing om het PPO enkel in te zetten bij één van de ouders op voorhand een schijn van vooringenomenheid heeft.

5.De beoordeling

uithuisplaatsing:
5.1.
Ter beoordeling ligt nog voor het aangehouden deel van de beschikking van 21 april 2022. De kinderrechter zal dit verzoek toewijzen voor de resterende duur en overweegt hiertoe als volgt.
5.2.
Ter zitting heeft de GI een update gegeven over de huidige stand van zaken met betrekking tot het PPO. Hieruit blijkt onder meer dat de WSGV is aangewezen als de uitvoerende instantie van het PPO, dat de BOOG inmiddels is ingevuld en dat het PPO na evaluatie van de BOOG van start zou gaan. In de afgelopen tijd heeft de GI echter geen nieuwe informatie gekregen over de concrete startdatum van het PPO en heeft zij ondanks herhaaldelijke pogingen daartoe geen contact kunnen krijgen met de WSGV. Hoewel de kinderrechter vooropstelt dat het zeer onwenselijk is dat er buiten het toedoen van de ouders vertraging optreedt in het PPO, is zij van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] is dat zij bij het (crisis)pleeggezin blijven totdat er meer duidelijkheid is over hun perspectief. [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] hebben veel meegemaakt en de pleegouders bieden de kinderen op dit moment een veilige en stabiele opvoedingssituatie. Waar er eerder zorgen waren over de duurzaamheid van deze plaatsing, zijn deze zorgen nu weggenomen. Ondanks de gebruikelijke maximale plaatsingsduur van 28 dagen, heeft het pleeggezin aangegeven gedurende het PPO te willen blijven zorgen voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] . De kinderen laten een positieve ontwikkeling zien bij het pleeggezin en het is voor hen belangrijk dat deze situatie gewaarborgd blijft tot er duidelijkheid is over hun perspectief. Gelet op het feit dat het PPO nog niet is gestart en na aanvang doorgaans tussen de 6-9 maanden duurt, zal de kinderrechter het verzoek tot uithuisplaatsing toewijzen voor de resterende duur, te weten tot 14 oktober 2022. De kinderrechter draagt de GI daarbij op zo snel mogelijk te bewerkstelligen dat er uitsluitsel komt vanuit de WSGV en dat bovendien de mogelijkheid wordt bekeken om bij beide ouders onderzoek te doen naar een eventuele thuisplaatsing.
beperking contact gezaghebbende ouder/vaststellen zorgregeling:
5.3.
Verder liggen de verzoeken van de vader voor om:
  • de schriftelijke aanwijzing d.d. 12 juli 2022 tot het vaststellen van een omgangsregeling van eens per twee weken één uur en met betrekking tot het beperken van de omgang, althans het niet uitbreiden van de omgang tussen de vader en de kinderen vervallen te verklaren;
  • een (opbouwende) omgangsregeling/zorgregeling vast te stellen tussen de vader met de kinderen per datum beschikking, althans een nader door de rechtbank te bepalen datum van eens per week begeleid op een woensdag of een andere doordeweekse dag van 10:00 uur tot 13:00 uur, thuis of op een neutrale plek, waarbij de omgang na vier weken wordt uitgebreid naar wekelijks onbegeleid op woensdag van 10:00 uur tot 16:00 uur, althans op een andere doordeweekse dag waarna de omgang na 8 weken wordt geëvalueerd om te kijken of de omgang verder kan worden uitgebreid.
5.4.
Artikel 1:265f, eerste lid, BW bepaalt dat, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de GI voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en een minderjarige kan beperken. Die beslissing geldt ingevolge het tweede lid als een schriftelijke aanwijzing waar de gezaghebbende ouder ingevolge artikel 1:264 BW vervallenverklaring van kan verzoeken. De kinderrechter kan een zodanige regeling vaststellen als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) kan voorts alleen gebruik worden gemaakt van de in artikel 1:265f, eerste lid, van het BW gegeven bevoegdheid tot het beperken van de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige als niet eerder bij een rechterlijke uitspraak een omgangsregeling is vastgesteld.
5.5.
Uit de schriftelijke aanwijzing van 12 juli 2022 blijkt – voor zover thans relevant – dat de GI heeft bepaald dat de vader iedere twee weken contact heeft met [de minderjarige 1] en zijn zusje voor de duur van één uur. De kinderrechter stelt vast dat er niet eerder bij een rechterlijke uitspraak een contactregeling tussen de vader en de minderjarigen is vastgesteld, dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en dat alleen de moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 2] .
Gelet op het bepaalde in art.1:265f BW en de door de HR in het arrest van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) gegeven uitleg, kon de schriftelijke aanwijzing zoals gegeven door de GI aan de vader op 12 juli 2022 enkel betrekking hebben op [de minderjarige 1] , aangezien de vader geen gezag heeft over [de minderjarige 2] . De GI had de contactregeling voorzover deze ziet op de vader en [de minderjarige 2] ex art. 1:265g BW aan de kinderrechter moeten voorleggen. De kinderrechter zal de schriftelijke aanwijzing daarom op dit punt vervallen verklaren.
5.6.
De kinderrechter ziet voorts aanleiding om de schriftelijke aanwijzing van 12 juli 2022 in het geheel vervallen te verklaren. Daartoe overweegt de kinderrechter dat de schriftelijke aanwijzing onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de vader de GI – zelf en bij monde van zijn advocaat – sinds april 2022 herhaaldelijk heeft verzocht om duidelijkheid te geven over de uitbreiding van de omgang. Daarbij heeft de vader bovendien een concreet voorstel gedaan tot stapsgewijze uitbreiding van de omgang, nadat een inhoudelijke reactie van de GI uitbleef. De GI heeft vervolgens pas gereageerd op de verzoeken van de vader in de aankondiging van de schriftelijke aanwijzing op 4 juli 2022. Gelet op de herhaaldelijke verzoeken daartoe van de vader, had het op de weg van de GI gelegen om (eerder) in gesprek te treden met de vader, zodat de GI daarna een weloverwogen beslissing had kunnen nemen over de omgang. De GI is daarbij onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de door de vader aangedragen punten en heeft in de schriftelijke aanwijzing enkel opgemerkt dat de omgang belastend is voor de kinderen vanwege verstoring van hun ritme door de autorit waarbij zij veelal in slaap vallen, dat de omgang recentelijk is verplaatst naar de ochtenden en dat [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] ’s middags van 12:00 tot ongeveer 14:30 uur slapen. De GI heeft opgemerkt dat de regeling zoals vader voorstelt niet passend is, zonder daarbij in te gaan op eventuele alternatieven die rekening houden met de behoefte van de kinderen. Voorts heeft de GI nagelaten te motiveren waarom er in het licht van het naderende PPO is gekozen voor een frequentie van eenmaal per twee weken gedurende één uur, in plaats van een hogere frequentie. Uit de schriftelijke aanwijzing blijkt voorts dat de zorgregeling geldt tot aan de start van het PPO. Zoals reeds vermeld onder 5.2., is ter zitting gebleken dat het PPO nog niet is gestart en dat onduidelijk is wanneer dit gaat gebeuren. De GI heeft ter zitting verklaard dat het de bedoeling is dat de omgang wordt uitgebreid naarmate het PPO vordert, maar dat de GI geen inzicht kan geven in de manier waarop de omgang wordt uitgebreid omdat dit afhangt van de onderzoeker in het PPO. De GI heeft alleen al in de week voorafgaand aan de zitting zes keer gemaild naar de contactpersoon van de WSGV, en heeft bij het uitblijven een reactie via het algemene nummer contact gezocht. De GI heeft in dit kader verduidelijkt dat de WSGV niet moet worden gezien als onderdeel van de GI, maar dat dit een aparte organisatie betreft.
Zoals reeds is overwogen betreurt de kinderrechter de opgelopen vertraging bij het opstarten van het PPO, temeer omdat het draait om zeer jonge kinderen en bij beschikking van 21 april 2022 reeds is gewezen op het belang dat zo snel mogelijk duidelijk moet worden of thuisplaatsing bij een van de ouders tot de mogelijkheden behoort.
5.7.
In het voorgaande ziet de kinderrechter reden om de schriftelijke aanwijzing van 12 juli 2022 vervallen te verklaren en op grond van art. 1:265f BW een andere contactregeling met betrekking tot de vader en [de minderjarige 1] vast te stellen, nu dit de kinderrechter in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De kinderrechter zal een
voorlopigezorgregeling vaststellen waarbij [de minderjarige 1] , nadat de kinderen zijn teruggekomen van hun (zomer)vakantie met het pleeggezin en tot het einde van lopende uithuisplaatsing, te weten tot 14 oktober 2022,:
- eenmaal per week gedurende drie uur begeleide omgang heeft met de vader waarbij de plaats, de dag en het tijdstip van de omgang, alsook de aanwezigheid daarbij van andere personen van het netwerk van de ouders wordt bepaald door de GI.
5.8.
Formeel kan de kinderrechter thans enkel een zorgregeling vaststellen tussen [de minderjarige 1] en de vader, omdat er ten aanzien van [de minderjarige 2] en de vader geen verzoek op grond van artikel
1:265g BW is ingediend, en de (gezaghebbende) moeder geen verzoek vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing ex art.1:265f BW heeft ingediend.
Namens de vader is aangevoerd dat – hoewel dit wettelijk kader wordt onderschreven – de vader evenwel uit praktisch oogpunt bereid is “om de schriftelijke aanwijzing op te vatten als omgangsverzoek op grond van artikel 1:265g BW (vgl. ECLI:NL:RBNHO:2022:4198)”.
De kinderrechter begrijpt het praktisch belang van een dergelijk standpunt, omdat nu de situatie ontstaat dat de vader met betrekking tot [de minderjarige 1] een uitgebreidere contactregeling krijgt dan met betrekking tot [de minderjarige 2] en bij de moeder de contactregeling voor beide kinderen ongewijzigd zou blijven.
Toch is de kinderrechter van oordeel dat het in het onderhavig geval te ver zou gaan om het verzoek van de vader tot vervallenverklaring op te vatten als een verzoek ex art.1:265g BW. Allereerst is het gelet op het bepaalde in art.1:265g BW niet mogelijk om in onderhavig geval het verzoek van de vader met betrekking tot [de minderjarige 2] op te vatten als een verzoek van de vader ex artikel 1:265g lid 2 BW, nu nog geen sprake is van een door de rechter ex lid 1 vastgestelde regeling. Voorts is de vraag of het verzoek van de vader door de kinderrechter (ambtshalve) kan worden omgezet in een verzoek door de GI op grond van het eerste lid van art.1:265g BW. In onderhavig geval is de kinderrechter van oordeel dat dit te ver zou gaan. Anders dan in eerdergenoemde beschikking van deze rechtbank van 19 april 2022 kwamen beide ouders daar op tegen de door de GI vastgestelde contactregeling en heeft de kinderrechter conform die door de GI voorgestane regeling beslist. In een dergelijk geval kan een “omzetting” van het verzoek uit praktisch oogpunt aan de orde zijn. In onderhavig geval hebben de GI en de moeder echter zelf geen verzoek aan de kinderrechter gedaan, ook niet ter zitting. De GI heeft bovendien ter zitting geen standpunt ingenomen ter zake van de door de vader gevraagde wijziging in de zorgregeling. De door de kinderrechter nu vastgestelde regeling is bovendien uitgebreider dan die door de GI vastgesteld en ook daarover heeft de GI ter zitting geen standpunt ingenomen. Het zou daarom te ver gaan om een verzoek van de ene procespartij (de vader) ambtshalve op te vatten als een verzoek van de ander (GI).
5.9.
De kinderrechter is zich bewust van de op zichzelf onwenselijke situatie die nu zou kunnen ontstaan doordat de vader met betrekking tot [de minderjarige 1] een ruimer contact wordt verleend dan in de regeling voor [de minderjarige 2] en de ex artikel 1:265f BW aan de moeder opgelegde contactregeling.
De kinderrechter is van oordeel dat er wat betreft de contacten tussen beide ouders met beide kinderen geen verschil zou moeten zijn. Gelet hierop gaat de kinderrechter er vanuit dat de GI vóór het eindigen van de uithuisplaatsing, te weten vóór 14 oktober 2022, met betrekking tot beide kinderen en beide ouders een verzoek op grond van artikel 1:265g BW zal voorleggen aan de kinderrechter terzake de zorgregeling/omgangsregeling.
5.10.
Ten overvloede merkt de kinderrechter nog het volgende op. Namens de ouders is bezwaar gemaakt dat het PPO slechts bij één van beide ouders zal worden ingezet. De GI heeft ter zitting toegelicht dat zij de bezwaren van de ouders begrijpt, maar dat het inzetten van een PPO bij slechts één van beide ouders een vaste werkwijze van de WSGV is. Daarbij heeft zij opgemerkt dat het zoeken naar een andere uitvoerder van een PPO tijdrovend en ingewikkeld is. De GI heeft daarbij benadrukt dat de inzet van een PPO bij één van de ouders niet afdoet aan de mogelijkheid van een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders in de toekomst.
De kinderrechter spreekt de zorg uit dat – zonder onderzoek naar en observatie van de omgang van de ouders met hun kinderen – de weg naar een thuisplaatsing op voorhand wordt afgesloten, omdat dit de vaste werkwijze van de WSGV zou zijn. Temeer daar de GI ter zitting de bezwaren van de ouders onderkent en de uitbreiding van de omgang afhankelijk is gesteld van de start van het reeds op 25 mei 2022 aangevraagde PPO, dat zonder duidelijke reden intussen zeer is vertraagd van de zijde van het WSGV. De GI heeft ter zitting gesteld dat de BOOG op 26 juni j.l. is ingevuld en dat het MDO-overleg over de uitkomsten daarvan op 4 juli j.l. was bepaald, maar dat het de GI sindsdien niet is gelukt contact te krijgen met de WSGV. Nu het PPO om deze reden kennelijk nog niet is gestart, is de kinderrechter van oordeel dat wel al zo snel mogelijk moet worden ingezet op de uitbreiding van de omgang tussen de kinderen en de ouders. Bovendien vindt de kinderrechter dat de werkwijze van de WSGV juist een argument zou moeten vormen om de omgang uit te breiden, zodat daaruit voortvloeiende informatie beschikbaar is voor het maken van een weloverwogen keuze in de beslissing bij wie het PPO wordt ingezet. De kinderrechter constateert dat er door het achterblijven van de WSGV veel tijd is verloren en dat voortvarendheid absoluut noodzakelijk is.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen:
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
in een (crisis)pleeggezin, tot 14 oktober 2022;
6.2.
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 12 juli 2022 vervallen;
6.3.
bepaalt dat, nadat [de minderjarige 1] en zijn zusje zijn teruggekomen van de (zomer)vakantie met het pleeggezin en
tot het einde van de lopende uithuisplaatsing, te weten tot 14 oktober 2022, als voorlopige verdeling- van zorg en opvoedingstaken tussen de vader en [de minderjarige 1] geldt:
- de vader heeft eenmaal per week gedurende drie uur begeleide omgang met [de minderjarige 1] , waarbij de plaats, de dag en het tijdstip van de omgang, alsook de aanwezigheid daarbij van andere personen van het netwerk van de ouders wordt bepaald door de GI en met inachtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 5.8. en 5.9;
6.4.
verklaart de beslissingen onder punt 6.1. en 6.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022 door
mr. F.A. Egter van Wissekerke, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Kamer, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 2 augustus 2022.