ECLI:NL:RBNHO:2022:4198

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
C/15/326795 / JU RK 22/517 en C/15/326836 / JU RK 22-523
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schriftelijke aanwijzing en omgangsregeling voor minderjarigen in het kader van gezag en uithuisplaatsing

Op 19 april 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de omgangsregeling tussen ouders en hun minderjarige kinderen. De moeder is belast met het gezag over de minderjarigen, terwijl de vader dat niet is. De zaak betreft een schriftelijke aanwijzing op grond van artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de gecertificeerde instelling (GI) een bezoekregeling heeft vastgesteld. De ouders hebben verzocht om deze aanwijzing te laten vervallen, omdat zij van mening zijn dat de GI niet bevoegd is om deze regeling vast te stellen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder met het gezag is belast en dat de GI inderdaad een contactbeperkende schriftelijke aanwijzing kon treffen. Voor de vader, die niet met het gezag is belast, had de GI echter de procedure van artikel 1:265g BW moeten volgen. De kinderrechter heeft daarom de schriftelijke aanwijzing van de GI ten aanzien van de vader aangemerkt als een verzoek om een omgangsregeling vast te stellen.

De kinderrechter heeft besloten dat de ouders eenmaal per drie weken gedurende twee uur begeleide omgang met de minderjarigen hebben op een neutrale plek, in aanwezigheid van ten minste één pleegouder. Deze beslissing is genomen in het belang van de minderjarigen, gezien de zorgen over hun gedrag en de noodzaak om de kwaliteit van de omgang te waarborgen. De kinderrechter heeft verdere beslissingen pro forma aangehouden tot 14 september 2022, waarbij de GI is opgedragen om de rechtbank te informeren over de stand van zaken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummers: C/15/326795 / JU RK 22/517 en C/15/326836 / JU RK 22-523
Datum uitspraak: 19 april 2022
Beschikking van de kinderrechter over de schriftelijke aanwijzing
in de zaken van
[de vader] en
[de moeder] ,
hierna te noemen: respectievelijk de vader en de moeder,
gezamenlijk te noemen: de ouders,
beiden wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. T. op de Weegh, kantoorhoudende te Heiloo.
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlage, van de ouders van 4 april 2022, ingekomen op 4 april 2022;
- de brief van de GI van 15 april 2022, ingekomen op 15 april 2022.
1.2.
Op 19 april 2022 heeft de kinderrechter de zaken tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. T. op de Weegh;
- [tolk] , tolk gebarentaal, ten behoeve van de ouders;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
Voorts was als toehoorder aanwezig [gezinsbegeleider] , gezinsbegeleider van ouders van Stichting De Waerden.
1.3.
Gelijktijdig met dit verzoek is behandeld het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen, bij de rechtbank bekend onder het nummer C/15/326001 / JU RK 22/400.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 1 mei 2020 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI tot 1 mei 2021, welke ondertoezichtstelling is verlengd bij beschikking van 26 april 2021 tot 1 mei 2022.
2.4.
Bij beschikking van 1 februari 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een crisispleeggezin verleend tot 1 mei 2021, welke machtiging steeds is verlengd voor het laatst bij beschikking van 23 november 2021 tot 1 mei 2022.
2.5.
Gezien voormelde gezagssituatie dienen voor het vaststellen van de omgang tussen de ouders en de minderjarigen de volgende termen te worden gehanteerd. Ten aanzien van de moeder dient gesproken te worden over een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) en ten aanzien van de vader dient gesproken te worden over een omgangsregeling. In het kader van de leesbaarheid van de beschikking zal de rechtbank in het navolgende ten aanzien van beide ouders spreken over omgangsregeling.

3.Besluit schriftelijke aanwijzing

3.1.
Op 21 maart 2022 heeft de GI op grond van artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een schriftelijke aanwijzing vaststelling bezoekregeling aan de ouders gegeven. De GI heeft de volgende omgangsregeling vastgesteld: De ouders hebben eenmaal in de drie weken gedurende twee uur begeleide omgang met de minderjarigen op een neutrale plek. De GI adviseert om één van de pleegouders bij de omgangsmomenten aanwezig te laten zijn zodat de minderjarigen toestemming ervaren van ouders en verzorgers en hier veiligheid aan kunnen ontlenen. De GI is voornemens om na drie keer omgang te evalueren of er verbeteringen optreden in het gedrag van de minderjarigen.
3.2.
De GI heeft de aanwijzing in de stukken en ter zitting als volgt toegelicht. De GI geeft aan dat de minderjarigen na de uithuisplaatsing een aantal malen zijn overgeplaatst en dat zij sinds 20 augustus 2021 bij pleegouders wonen. Als gevolg van traumatische ervaringen in het verleden door de problematiek van ouders en de vele overplaatsingen, zijn de minderjarigen beschadigd. Door de plaatsing bij pleegouders ging het beter met de minderjarigen, maar hun gedrag bleef vooral na de omgangsmomenten met de ouders zorgelijk. [minderjarige 2] begon voor en na de omgang weer in zijn bed te plassen en [minderjarige 1] leek zich te overschreeuwen. Vanwege het gedrag van de minderjarigen is in samenspraak met ouders besloten om met ingang van 27 september 2021 de duur van de omgang met één uur in te korten. De ouders hadden vanaf dat moment eenmaal per veertien dagen gedurende twee uur omgang met de minderjarigen onder begeleiding van De Waerden. Na het terugdraaien van de omgang leek het gedrag van de minderjarigen te verbeteren. Het gedrag bleef wel zorgelijk, maar verslechterde niet. Begin 2022 heeft er één keer vijf à zes weken gezeten tussen twee omgangsmomenten. Pleegouders gaven aan dat de minderjarigen door de langere hersteltijd meer rust in hun hoofd leken te ervaren. Op 22 februari 2022 geven pleegouders een noodkreet met betrekking tot het gedrag van de minderjarigen. Zij geven in een gesprek aan van mening te zijn dat de frequentie van de omgang met de ouders te belastend is voor de minderjarigen. De GI begrijpt dat het gedrag van de minderjarigen zeer ernstig is en dat het veel van pleegouders vraagt. Echter volgens de GI is het te vroeg om te zeggen dat het zorgelijke gedrag van de minderjarigen enkel het gevolg is van de frequentie van de omgang met de ouders. Gezien de vele overplaatsingen van de minderjarigen in 2021 acht de GI het belangrijk om in de af- en overwegingen mee te nemen dat dit het onveiligheidsgevoel van de minderjarigen mogelijk heeft vergroot. De GI is van mening dat eerst moet worden bekeken hoe de kwaliteit van de omgang kan worden vergroot voordat de frequentie van de omgang wordt verlaagd. Er zijn volgens de GI nog mogelijkheden die uitgeprobeerd kunnen worden om de kwaliteit van de omgang te vergroten, te weten:
- Pleegouders aanwezig laten zijn tijdens de omgangsmomenten;
- Omgang op een neutrale plek;
- De duur van de omgang terugbrengen.
De GI zou elke verandering minimaal drie keer willen uitproberen en na drie keer een tussenevaluatie willen plannen om te kijken of de verandering een positief effect op het gedrag van de minderjarigen heeft. Om pleegouders te ontlasten en hun draagkracht te behouden gaan de minderjarigen sinds februari 2022 één weekend per vier weken naar een zorgboerderij.
3.3.
Kenter Jeugdhulp (pleegzorgaanbieder) heeft in een gesprek met de GI echter benadrukt dat het niet haalbaar is voor pleegouders om aan te sluiten bij de omgang als de frequentie op één keer per twee weken blijft, ook als de minderjarigen een positieve gedragsverandering laten zien. Kenter heeft aangeven dat het wel haalbaar zou zijn voor pleegouders bij een frequentie van één keer per vier weken. Om de minderjarigen voldoende hersteltijd te geven, acht Kenter omgang eenmaal in de zes weken à eenmaal in de drie maanden het meest in het belang van de minderjarigen. Ook acht Kenter het wenselijk dat één van de pleegouders bij de omgang aanwezig is, dat de omgang op een neutrale plek plaatsvindt en dat de omgang twee à drie uur duurt.
3.4.
De GI is het niet mee eens met de door Kenter voorgestane frequentie, omdat er nog teveel van invloed zou kunnen zijn op het gedrag van de minderjarigen. Daarnaast acht de GI een frequentere omgang voor de minderjarigen nodig om hun gebarentaal te onderhouden zodat zij in staat blijven met de ouders te communiceren. Aangezien de GI en Kenter allebei een eigen visie hebben op de manier waarop de omgang zou moeten verlopen, heeft de GI een schriftelijke aanwijzing vaststelling bezoekregeling aan de ouders gegeven. De GI staat niet achter het standpunt van Kenter, maar heeft om hen tegemoet te komen in de schriftelijke aanwijzing vastgesteld dat er één keer per drie weken begeleide omgang op een neutrale plek zal plaatsvinden. De GI adviseert de pleegouders om in het belang van de minderjarigen bij de omgang aanwezig te zijn.

4.Het verzoek

4.1.
De ouders verzoeken, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I) de schriftelijke aanwijzing vaststelling bezoekregeling van 21 maart 2022 vervallen te verklaren wegens het ontbreken van bevoegdheid;
II) indien de rechtbank oordeelt dat de GI wel bevoegd is, de aanwijzing vervallen te verklaren en een zodanige regeling vast te stellen als in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt.
4.2.
Door en namens de ouders is in de stukken en ter zitting het volgende naar voren gebracht. De ouders zagen de minderjarigen eenmaal per twee weken. Zij zijn het niet eens met een lagere omgangsfrequentie en zouden de minderjarigen het liefst vaker willen zien. De ouders wijzen erop dat de GI twijfelt aan de vraag of het zorgelijke gedrag van de minderjarigen enkel te maken heeft met de frequentie van de omgang. De vele overplaatsingen van de minderjaren zouden hier volgens de GI ook rol bij kunnen spelen. De GI heeft aangegeven dat zij de voorgestelde wijzigingen in de omgang afzonderlijk zouden willen uitproberen om te bekijken welke verandering mogelijk een positief effect heeft op het gedrag van de minderjarigen. Echter in de aanwijzing zijn alle wijzigingen tegelijkertijd doorgevoerd. Op deze manier kan niet per wijziging onderzocht worden of de minderjarigen daar goed op reageren. De ouders begrijpen dat de GI zich in een spagaat bevindt, maar feitelijk bepalen de pleegouders nu hoe de omgang moet worden vormgegeven. Dit achten de ouders niet wenselijk.
4.3.
Voorts zijn de ouders van mening dat de GI niet bevoegd is om de omgangsregeling vast te stellen middels een aanwijzing op grond van artikel 1:265f BW. Een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling dient volgens de ouders te geschieden middels een verzoekschriftprocedure op grond van artikel 1:265g BW. Daarbij vormt de door de GI voorgestelde omgangsregeling een beperking van het contact zoals dat plaatsvond. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) kan een contactbeperking volgens de ouders enkel worden gebaseerd op artikel 1:265g van het BW.

5.De beoordeling

5.1.
Artikel 1:265f lid 1 BW bepaalt dat, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de GI voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige kan beperken. Die beslissing geldt ingevolge het tweede lid als een schriftelijke aanwijzing waar de gezaghebbende ouder vervallenverklaring van kan verzoeken. In die procedure kan de kinderrechter een zodanige regeling vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2.
De kinderrechter stelt vast dat de moeder met het gezag is belast en dat niet eerder bij rechtelijke uitspraak een omgangsregeling met de minderjarigen is vastgesteld. Uit rechtsoverwegingen 4.1.3., 4.3.2. en 4.3.3. van het arrest van Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) volgt dan ook dat de GI ten aanzien van de moeder een contactbeperkende schriftelijke aanwijzing kon treffen op grond van artikel 1:265f BW.
5.2.
Voor de vader is dit anders aangezien hij niet met het gezag over de minderjarigen is belast. De GI had voor de vader de weg van artikel 1:265g BW moeten bewandelen en zich tot de kinderrechter moeten wenden. De kinderrechter zal de schriftelijke aanwijzing van de GI ten aanzien van de vader dan ook aanmerken als een verzoek van de GI om op grond van artikel 1:265g BW een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen vast te stellen.
5.3.
In het navolgende zal de kinderrechter beoordelen welke omgangsregeling zij het meest in het belang van de minderjarigen acht.
5.4.
De kinderrechter ziet aanleiding om een
voorlopigeomgangsregeling tussen de ouders en de minderjarigen vast te stellen, waarbij de ouders eenmaal per drie weken gedurende twee uur begeleide omgang met de minderjarigen hebben op een neutrale plek in aanwezigheid van ten minste één pleegouder. De kinderrechter overweegt hiertoe dat er veel zorgen over de minderjarigen zijn. De minderjarigen laten zorgelijk gedrag zien en met name rondom de omgangsmomenten met de ouders lijkt hun gedrag te verergeren. Het is voor de kinderrechter op dit moment echter niet duidelijk waar dit gedrag door wordt veroorzaakt. De visies van de GI en Kenter hierover lopen uiteen en ook hebben zij een andere mening over de vraag welke omgangsfrequentie op dit moment het meest in het belang van de minderjarigen is. Binnenkort zal intensieve hulpverlening voor de minderjarigen starten. Hierdoor zal wellicht meer inzicht in de problematiek van de minderjarigen worden verkregen en mogelijk wordt de draagkracht van de minderjarigen door de aangeboden hulp vergroot. Voormelde voorlopige omgangsregeling acht de kinderrechter onder de huidige omstandigheden, waarin nog veel onduidelijkheid bestaat, het meest in het belang van de minderjarigen.
5.5.
De kinderrechter zal iedere verdere beslissing pro forma aanhouden tot 14 september 2022. De kinderrechter verzoekt de GI om uiterlijk twee weken voor deze datum de stand van zaken door te geven en een nader standpunt in te nemen ten aanzien van de omgang. Vervolgens hebben de ouders twee weken de gelegenheid om op deze informatie van de GI te reageren. Nadien zal de kinderrechter een beslissing nemen over de wijze waarop de procedure wordt voortgezet.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
bepaalt dat de volgende voorlopige omgangsregeling tussen de ouders en de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , geldt: De ouders hebben eenmaal per drie weken gedurende twee uur begeleide omgang met de minderjarigen op een neutrale plek in aanwezigheid van ten minste één pleegouder;
6.2.
verklaart de beslissing onder 6.1. uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt iedere verdere beslissing op het verzoek van de ouders pro forma aan tot 14 september 2022;
6.4.
draagt de GI op om uiterlijk op 31 augustus 2022 de rechtbank schriftelijk te informeren over de recente stand van zaken en een nader standpunt in te nemen ten aanzien van de omgang, waarna de ouders tot 14 september 2022 de gelegenheid hebben om hierop te reageren.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022 door mr. M.A.J. Berkers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Horio, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 3 mei 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.