ECLI:NL:RBNHO:2022:5690

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5808
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid onder de 35%

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van een WIA-uitkering. Eiser, die zich op 22 januari 2018 ziekmeldde wegens rugklachten, had een WIA-uitkering aangevraagd na een operatie en diverse behandelingen. Het UWV stelde vast dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was en wees zijn aanvraag af. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat zijn beperkingen groter waren dan door het UWV vastgesteld. De rechtbank behandelde de zaak op 9 december 2021 en schorste het onderzoek om het UWV in de gelegenheid te stellen aanvullende gegevens over het indexcijfer te verstrekken. Na het indienen van deze gegevens, besloot de rechtbank het onderzoek te sluiten en uitspraak te doen.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht het CBS-indexcijfer van de maand ervoor had gebruikt, aangezien het indexcijfer ten tijde van het onderzoek nog niet bekend was. Eiser had geen onderbouwde argumenten aangedragen die de medische conclusies van het UWV konden weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de FML (functionele mogelijkhedenlijst) correct was vastgesteld en dat de geselecteerde functies passend waren voor eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiser niet voldeed aan de vereisten voor een WIA-uitkering, die een arbeidsongeschiktheid van minimaal 35% vereisen. De uitspraak werd gedaan door mr. P.H. Lauryssen, in aanwezigheid van griffier F. Voskamp, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/5808

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.P.J.M. van Gestel),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

In het besluit van 3 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij met ingang van 20 januari 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 2 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen te onderzoeken met welk indexcijfer gerekend moet worden en deze gegevens in het geding te brengen.
Verweerder heeft deze gegevens op 9 december 2021 ingebracht. Eiser heeft daarop gereageerd op 7 januari 2022.
Nadat partijen daartoe in de gelegenheid gesteld zijn, niet te kennen hebben gegeven dat prijs werd gesteld op een nadere zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

Wat aan het beroep voorafging
1.1.
Eiser was werkzaam als [functie] voor 40 uur per week. Op 22 januari 2018 heeft hij zich ziekgemeld voor werk wegens rugklachten. In april 2018 is eiser voor deze klachten geopereerd. In november 2018 is eiser verwezen naar de pijnpoli voor een perifere zenuwblokkade. In september 2019 is een RACZ-procedure gestart.
1.2.
Op 2 november 2019 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Hiervoor heeft op 16 januari 2020 een spreekuur plaatsgevonden met een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld met daarop verschillende beperkingen ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Op grond van deze FML heeft de arbeidsdeskundige een vijftal functies geduid. Het gaat om de functies Baliemedewerker, Receptionist, Administratief medewerker, Monteur printplaten en Administratief ondersteunend medewerker. Het arbeidsgeschiktheidspercentage wordt op grond van deze functies vastgesteld op 28,95%. Verweerder heeft het primaire besluit genomen. Eiser heeft bezwaar gemaakt.
2. Op 26 augustus 2020 heeft een telefonische hoorzitting plaats gevonden met een arts. Deze heeft geen aanleiding gezien de FML aan te passen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wijkt daarentegen wel af van de primaire beoordeling. De functies Baliemedewerker en Administratief ondersteunend medewerker komen te vervallen, omdat deze (nog) niet actueel waren op 20 januari 2020. Er zijn nieuwe aanvullende functies geselecteerd. Het gaat daarbij om een andere functie als Administratief ondersteunend medewerker, de functie Monteur reparatie smartphones en/of tablets en de functie Assemblagemedewerker besturingskasten en panelen. Op grond van de nieuwe schatting blijft het arbeidsongeschiktheidspercentage minder dan 35%. Verweerder heeft op grond daarvan het bestreden besluit genomen.
Medische gronden
3.1.
Eiser voert aan dat zijn beperkingen aanzienlijk groter zijn dan door de verzekeringsarts aangenomen. De problemen in het rechterbeen zijn toegenomen en na een val van de trap heeft eiser ook pijn in het stuitbeen. Staan, lopen, zitten en fulltime werken is onrealistisch waardoor eiser meer beperkt is dan door de verzekeringsarts is vastgesteld. Er is daarnaast onterecht ook geen urenbeperking aangenomen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft eiser een nieuwe verklaring van de fysiotherapeut overgelegd. De fysiotherapeut heeft eiser gezien in maart 2020 en stelt dat de aard en ernst van de klachten genoeg aanleiding vormen om een multidisciplinair traject te starten met aansturing vanuit de revalidatiearts.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet (onderbouwd) heeft aangetoond dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Er is daarom dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat eiser meer beperkt is. De FML is juist vastgesteld.
3.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur gezien en dossieronderzoek verricht. De arts bezwaar en beroep heeft eiser op een telefonisch spreekuur gesproken en de beschikbare medische informatie in de beoordeling meegenomen.
3.4.
Evenmin bestaan aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de medische conclusies. De door de medisch adviseur van eiser ingebrachte (medische) informatie van de huisarts, de neuroloog en de anesthesioloog-pijnspecialist zijn door de arts bezwaar en beroep meegenomen in de beoordeling. Met de klachten is daarnaast rekening gehouden bij de opgestelde FML. Er zijn door eiser geen medische gegevens naar voren gebracht die de rechtbank aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van de medische conclusies.
Arbeidskundige gronden
4.1.
Eiser merkt op dat er geen arbeidsmogelijkhedenlijst en functieomschrijving (resultaat functiebeoordeling) is overgelegd voor de nieuw geselecteerde functies in bezwaar. Hierdoor is het niet te controleren of deze functies geschikt zijn, waardoor het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is.
4.2.
Eiser voert voorts aan dat in de FML door de verzekeringsarts is opgenomen dat er een beperking geldt voor zitten, waarbij aandacht voor ergonomie nodig is. Door de arbeidsdeskundige is bij het selecteren van de functies slechts verwezen naar de Arbowetgeving met betrekking tot ergonomie maar er is geen concreet onderzoek gedaan naar deze extra voorwaarde per functie. Doordat dit niet onderzocht is moet ervan uit worden gegaan dat eiser maximaal 30 minuten kan zitten in plaats van de 45 minuten. Hierdoor wordt de belastbaarheid van eiser bij verschillende functies overschreden. Daarnaast is bij de functie monteur printplaten de belasting op het gebied van tillen ook te zwaar. Dit is door verweerder onvoldoende gemotiveerd.
4.3.
Ter zitting heeft eiser opgemerkt dat bij de berekening van het maatmaninkomen een verkeerd indexcijfer is gebruikt. Het gaat om een indexcijfer van 2019 terwijl het bestreden besluit uit 2020 is. Per 1 januari 2020 zou er een nieuw indexcijfer moeten worden gebruikt.
4.4.
Ten aanzien van de geduide functies stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen reden is om aan te nemen dat de geselecteerde functies niet passend zijn voor eiser. De mogelijke overschrijdingen zijn voldoende gemotiveerd door de arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Verweerder verwijst voor een reactie op de beroepsgronden van eiser naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 december 2021.
4.5.
Verweerder heeft zoals ter zitting afgesproken de gegevens over het indexcijfer op 9 december 2021 in het geding gebracht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarin toegelicht dat het maatmaninkomen op grond van artikel 8, tweede lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en in lijn met vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) wordt aangepast aan de eerst-gepubliceerde cijfers van de index van de Cao-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen zoals dit uiterlijk ten tijde van het arbeidsdeskundige onderzoek door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt gepubliceerd. [1] Het indexcijfer in december 2019 was 115,7.
4.6.
De arbeidsmogelijkhedenlijst en functieomschrijving (resultaat functiebeoordeling) voor de nieuw geselecteerde functies is door verweerder met de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Eiser is in de gelegenheid geweest hierop te reageren. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geduide functies niet geschikt zijn voor eiser. De arbeidskundige en beide arbeidskundigen bezwaar en beroep hebben bij de signaleringen die in de verschillende functies naar voren komen voldoende gemotiveerd waarom er geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van eiser. Ten aanzien van de mogelijkheid om het aaneengesloten zitten te onderbreken met staan, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep extra informatie opgevraagd bij de arbeidsdeskundig analist. Deze heeft aangegeven dat het geen probleem zal zijn om na 30 minuten even te gaan staan/kort heen en weer te lopen. Voorts is verweerder te volgen in zijn standpunt dat nader onderzoek naar de ergonomische situatie per functie niet nodig is omdat op grond van wettelijke voorschriften verwacht mag worden dat bij alle functies aan de ergonomische vereisten wordt voldaan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook voldoende gemotiveerd waarom de til-belastbaarheid van eiser in de functie monteur printplaten niet wordt overschreden.
4.7.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt ten aanzien van de indexering van het maatmaninkomen. Ten tijde van het onderzoek op 3 februari 2020 was het CBS-indexcijfer van januari 2020 nog niet bekend. De arbeidsdeskundige is dus terecht uitgegaan van het CBS-indexcijfer van december 2019. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zelfs indien gerekend zou worden met het indexcijfer van januari 2020, het arbeidsongeschiktheidspercentage onder de 35% blijft.
Voor zover eiser betoogt dat het onredelijk is dat hem een uitkering wordt geweigerd nu de grens van 35% niet wordt gehaald, kan dat niet slagen. Nu uit het dwingendrechtelijke artikel 5 van de wet WIA volgt dat er geen recht op een WIA-uitkering bestaat in het geval de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt, is er geen ruimte voor een belangenafweging, of een beoordeling naar redelijkheid of billijkheid, zoals eiser betoogt.
Zoals de CRvB in de uitspraak van 30 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4573) al heeft overwogen kan van onevenredigheid zoals bedoeld in artikel 3:4 van de Awb hierom dus geen sprake zijn.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 mei 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1198).