ECLI:NL:RBNHO:2022:5458
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
WOZ-waarde woning; onjuiste onderbouwing en waardebepaling
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van een twee-onder-een-kapwoning, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde van € 652.000 voor het kalenderjaar 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en pleitte voor een lagere waarde van € 607.000. De heffingsambtenaar handhaafde de vastgestelde waarde en de bijbehorende aanslag onroerendezaakbelasting.
Tijdens de zitting op 9 juni 2022 heeft eiser zijn bezwaren toegelicht, terwijl de vertegenwoordiger van de verweerder niet aanwezig was. De rechtbank heeft de waarde van de woning beoordeeld aan de hand van vergelijkbare woningen in de buurt. De rechtbank oordeelde dat de drie vrijstaande woningen die door de verweerder waren aangedragen niet geschikt waren voor vergelijking, vanwege significante verschillen in bouwjaar, perceelgrootte en uitstraling. De rechtbank vond echter de twee-onder-een-kapwoningen, waaronder het directe buurpand van eiser, wel vergelijkbaar, ondanks dat de transactiedata verder van de waardepeildatum lagen.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde van € 652.000 niet te hoog was. Eiser's argumenten over de verhouding van de WOZ-waarde ten opzichte van voorgaande jaren en de inconsistenties in de waardering van andere woningen werden verworpen, omdat de waardering op basis van marktgegevens diende te geschieden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.