ECLI:NL:RBNHO:2022:4649

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
21/2114
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering omgevingsvergunning voor appartementen en parkeerplaatsen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. Hartog, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dijk en Waard, vertegenwoordigd door mr. D. Zijlstra. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om twee appartementen te realiseren in een bestaand gebouw, maar deze aanvraag werd door verweerder geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt op basis van welke bestaande parkeerplaatsen de uitbreiding van drie extra parkeerplaatsen dient plaats te vinden. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres gegrond is, omdat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitgangspunten duidelijk moeten worden vastgesteld. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Hartog),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dijk en Waard, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Zijlstra).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
V.V.E. [naam 1]te Noord-Scharwoude.

Procesverloop

In het besluit van 14 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen aan eiseres voor het realiseren van twee appartementen in een bestaand gebouw aan de [locatie] .
In het besluit van 18 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor V.V.E. [naam 1] zijn verschenen [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

1.1
[bedrijf] B.V. heeft 25 jaar geleden een appartementencomplex aan de [locatie] gerealiseerd ( [naam 1] ), met twee algemene ruimtes waar eigenaren gezamenlijk gebruik van kunnen maken. Het oorspronkelijke bouwplan ging uit van 21 appartementen waarvoor op het bouwperceel 18 parkeerplaatsen zouden worden gerealiseerd. Op 27 november 1995 heeft de gemeente Langedijk met [bedrijf] B.V. een overeenkomst gesloten, waarin het gebruik van de algemene ruimtes is vastgelegd.
1.2
Eiseres heeft op 20 april 2020 een aanvraag ingediend om in de twee gemeenschappelijke ruimtes appartementen te mogen realiseren op nummer [# 1] en [# 2] . [# 1] en [# 2] zijn gelegen in het bestemmingsplan ‘Noord- en Zuid Scharwoude’ (het bestemmingsplan) en het ‘Parapluplan parkeernormen en normen laad- en losvoorzieningen Langedijk’ (het Parapluplan). Ter plaatse geldt de bestemming ‘Wonen – Woongebouw’. Het plan is in strijd met het bestemmingsplan omdat gelet op artikel 21.2 onder 3 van de planregels het aantal woningen ten hoogste het bestaande aantal mag bedragen. Gelet op het parapluplan dienen er drie extra parkeerplekken gerealiseerd te worden op eigen terrein.
1.3
In het primaire besluit van 14 augustus 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Daarbij stelt verweerder zich op het standpunt het plan in strijd is met het parapluplan, omdat het op het eigen terrein niet mogelijk is drie extra parkeerplaatsen te realiseren. Voorts heeft eiseres niet aangetoond dat de drie extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte “opgelost” kunnen worden. Verweerder verwijst daarbij naar het parkeeronderzoek van Bureau [naam 4] . Uit deze parkeermeting blijkt dat tijdens een nachtmeting in de [straat] een parkeerbezetting van 75 tot 80% zal zijn. Indien de benodigde drie parkeerplaatsen in openbaar gebied moeten worden opgelost, zal de parkeerdruk stijgen tot boven de 90%, hetgeen boven de grenswaarde van 85% uit de Nota parkeernormen ligt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.1
In het bestreden besluit van 18 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij stelt verweerder zich op het standpunt dat in de huidige situatie van 18 tot 20 parkeerplaatsen voor 21 appartementen al te weinig is. Voorts is het niet mogelijk om drie extra parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Verder is het parkeeronderzoek van eiseres niet door een deskundige uitgevoerd en zijn er geen avond en nachtmetingen uitgevoerd, terwijl juist in de nacht de parkeerdruk het hoogst is in de woonwijken. Verweerder overweegt dat tevens rekening gehouden dient te worden met een privaatrechtelijke overeenkomst uit 1995 dat geen bewoning zal worden toegestaan in de twee ruimtes.
2.2
Eiseres heeft een rapport van Adviesbureau [naam 5] B.V van 18 november 2021 overgelegd. Zij is het niet eens met de inhoud van de door verweerder overgelegde rapporten.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage
4. Niet in geschil is dat sprake is van strijd met artikel 21.2 onder 3 van de planregels en dat drie extra parkeerplekken moeten worden gerealiseerd. Voorts is niet in geschil dat in de oorspronkelijke vergunning werd voorzien in 18 parkeerplekken. Partijen zijn in de eerst plaats verdeeld over de vraag aan welke hoeveelheid bestaande parkeerplaatsen deze extra parkeerplekken moeten worden toegevoegd.
Bestaande parkeerplaatsen
5.1
Ter zitting heeft eiseres verduidelijkt dat er volgens haar ten opzichte van de vergunde situatie van 18 plekken nog 3 plekken dienen te worden gerealiseerd. Eiseres voert als meest verstrekkend aan dat de bestaande parkeerplekken op eigen terrein voldoende zijn en dat daarmee ten opzichte van het uitgangspunt al in de drie extra parkeerplekken is voorzien. Er zijn volgens eiseres in totaal 22 parkeerplaatsen aanwezig op eigen terrein. Een aantal van de bestaande parkeerplaatsen zijn in eigendom van eiseres, zodat er voldoende ruimte is. Voorts bevinden zich nog 2 parkeerplaatsen aan de voorzijde op eigen terrein en 2 parkeerplaatsen aan de kopzijde van het gebouw op eigen terrein ontsloten vanaf de Kerklaan.
5.2
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het aantal bestaande parkeerplekken niet van belang is, omdat alleen gekeken mag worden naar de parkeerbehoefte voor de te realiseren appartementen. Een parkeerprobleem uit het verleden mag niet worden meegenomen om te bepalen dat er extra parkeerplekken nodig zijn. Op het terrein zijn 20 gemarkeerde parkeervakken ingetekend maar in de praktijk kunnen er geen 20 auto’s tegelijkertijd parkeren. De laatste van de 9 haakse parkeerplaatsen zijn lastig te bereiken. Op de strook tegenover de haakse parkeerplaatsen tegen de tuintjes aan zijn anders dan eiseres stelt geen parkeerplaatsen aanwezig. Deze ruimte is nodig om de parkeermanoeuvre voor de haakse parkeerplaatsen te maken. Aan de achterkant van het complex zijn 9 parkeerplaatsen aanwezig en geen 11. Het onttrekken van bestaande bij het complex behorende en vergunde algemene parkeerruimte die ten dienste staan aan de bewoners van het complex, is in strijd met de vergunde situatie en een goede ruimtelijke ordening. De privaatrechtelijke verhoudingen voor wat betreft de bestaande parkeerplaatsen spelen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen rol. Verder is het hele perceel inclusief de parkeerplaatsen in gezamenlijk eigendom van de VVE. Verweerder verwijst daarbij naar artikel 16 uit het huishoudelijk reglement van de VVE.
5.3
Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat bij de beantwoording van de vraag of voorzien wordt in voldoende parkeermogelijkheden alleen rekening gehouden hoeft te worden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan. Een (eventueel) reeds bestaand tekort mag in beginsel buiten beschouwing worden gelaten. [1] Dit houdt in dat slechts rekening dient te worden gehouden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de reeds bestaande parkeerbehoefte vanwege het bestaande pand. De bestaande parkeerbehoefte dient in zekere mate objectief vastgesteld te kunnen worden om de toekomstige parkeerbehoefte daarmee te kunnen verrekenen. Hierbij hoeft niet alleen rekening te worden gehouden met een vergunde situatie. [2]
5.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de reeds bestaande parkeerbehoefte, dus het uitgangspunt ten opzichte waarvan de uitbreiding met 3 plekken dient plaats te vinden, niet inzichtelijk heeft vastgesteld. Verder is evenmin duidelijk hoeveel plekken er op dit moment op het terrein aanwezig zijn. In het bestreden besluit stelt verweerder dat er 18 tot 20 parkeerplekken op het terrein aanwezig zijn. Verweerder heeft als bijlage 14 bij het verweerschrift een situatietekening van de bestaande parkeersituatie op eigen terrein overgelegd. Op grond van deze tekening wordt in het verweerschrift geconcludeerd dat er 19 bruikbare parkeerplaatsen zijn voor 21 appartementen. Deze situatie wordt door eiseres echter gemotiveerd betwist. Nu aannemelijk is dat verweerder zich hierbij heeft gebaseerd op gegevens van de VVE en geen eigen onderzoek heeft verricht, doet dit aan het vorenstaande niet af. Verweerder heeft daarom onvoldoende inzichtelijk gemaakt ten opzichte van welk aantal parkeerplekken de drie extra parkeerplekken dienen te worden gerealiseerd en hoeveel plekken er op dit moment zijn. Dit is onzorgvuldig. Het beroep is gegrond.
Parkeeronderzoeken
6 Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank niet toe aan het bespreken van deze beroepsgrond. Verweerder dient nadat de uitgangspunten duidelijk zijn vastgesteld, ook opnieuw te bezien wat de gevolgen daarvan zijn met betrekking tot de parkeermetingen.
Privaatrechtelijke overeenkomst
7. Ter zitting is duidelijk geworden dat partijen het er over eens zijn dat er met betrekking tot deze overeenkomst geen sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering. Eiseres kan ontbinding van de overeenkomst vragen aan de civiele rechter. De rechtbank komt daarom als bestuursrechter niet toe aan een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond [3] .
9. Het beroep is gegrond wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door de eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a.het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c.het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.12
1Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a.indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
b.indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;
c.indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;
d.indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.
2Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.
Bijlage II Besluit omgevingsrecht
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
9.het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
Bestemmingsplan Noord- en Zuid Scharwoude
Artikel 21 Wonen – Woongebouw
21.2
Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
(…)
3. het aantal woningen mag ten hoogste het bestaande aantal bedragen
Parapluplan parkeernormen en normen laad- en losvoorzieningen Langedijk
5.1
Parkeernormen en laad- en losvoorzieningen bouwen, gebruik, afwijking en wijziging
a. Bij de verlening van:
1. een omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van bestemmingsplannen zoals genoemd in artikel 1, lid 1.3; en/of
2. een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering op grond van bestemmingsplannen zoals genoemd in artikel 1, lid 1.3; en/of
3. een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bestemmingsplannen zoals genoemd in artikel 1, lid 1.3;
dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van:
 een te verwachten behoefte aan het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen en/of andere voertuigen krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeervoorzieningen zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort en dat deze parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden;
 een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat deze laad- en losvoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.
Bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid als opgenomen in de bestemmingsplannen zoals genoemd in artikel 1, lid 1.3, dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van:
1. een te verwachten behoefte aan het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen en/of andere voertuigen krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeervoorzieningen zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort en dat deze parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden;
2. een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat deze laad- en losvoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.
Van voldoende mate van parkeervoorzieningen zoals bedoeld in sub a en/of sub b is sprake indien is voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in het parkeerbeleid Nota Parkeernormen 2016 zoals vastgesteld op 13 december 2016, dan wel het vastgestelde parkeerbeleid zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a en/of sub b voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het wijzigen.
Van voldoende mate van laad- en losvoorzieningen voor het laden en lossen van goederen zoals bedoeld in sub a en/of sub b is sprake indien is voldaan aan de normen zoals opgenomen in het ASVV 2012 (uitgave van het CROW), dan wel het geldende ASVV 2012 (uitgave van het CROW) zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a en/of sub b voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het wijzigen.
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en/of sub b:
1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeervoorzieningen en/of laad-en losvoorzieningen wordt voorzien,
3.
met dien verstande dat bij toepassing van deze afwijking tevens rekening dient de worden gehouden met de bereikbaarheid van de hulpdiensten.
De afwijking als bedoeld in sub e kan uitsluitend worden toegepast, indien is aangetoond dat:
1. de parkeerdruk op de omgeving niet toeneemt; en
2. de parkeerdruk op de omgeving niet wordt vergroot; en
3. geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1574.
2.Uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8044 en 11 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2755.