ECLI:NL:RBNHO:2022:4324

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
9588516 WM
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing officier van justitie in verkeersboetezaak

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie met betrekking tot een opgelegde verkeersboete. De betrokkene heeft een administratieve sanctie opgelegd gekregen en heeft hiertegen beroep ingesteld. De officier van justitie verklaarde het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, waarop de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. De zitting vond plaats op 28 januari 2021, waar zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de gemachtigde van de betrokkene aanwezig waren. De officier van justitie handhaafde zijn standpunt en verzocht de kantonrechter om het beroep ongegrond te verklaren.

De kantonrechter overwoog dat de verhoging van de boete ten onrechte was opgelegd, omdat de betrokkene tijdig in beroep was gegaan. De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie en verklaarde het beroep gegrond. Vervolgens werd beoordeeld of de inleidende beschikking in stand kon blijven. De kantonrechter concludeerde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat de verhoging niet verschuldigd was. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen, omdat de beschikking niet was vernietigd.

De kantonrechter wees een dwangsom toe van € 92,00, omdat de officier van justitie niet tijdig had beslist op het beroep van de betrokkene. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen 6 weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 9588516 \ WM VERZ 21-756
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 18 maart 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : [gemachtigde], Bezwaartegenverkeersboetes.nl te Dordrecht.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 januari 2021. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is ook verschenen.
De vertegenwoordiger van officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren. Aanvullend stelt de vertegenwoordiger van de officier van justitie dat de verhoging van de boete ten onrechte is berekend, zodat deze in mindering moet worden gebracht op het verschuldigde bedrag.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: als bestuurder handelen in strijd met een gesloten verklaring in beide richtingen.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
Gemachtigde van betrokkene stelt dat de opgelegde verhoging van de boete niet had mogen worden opgelegd omdat betrokkene tijdig in beroep is gegaan tegen de inleidende beschikking. De kantonrechter overweegt dat uit de gegevens in het zaakoverzicht blijkt dat de beroepstermijn bij de officier van justitie eindigde op 5 januari 2021 en het beroepschrift van betrokkene op 29 december 2020 door het CVOM is ontvangen. De kantonrechter zal bepalen dat de opgelegde verhoging niet verschuldigd is nu betrokkene tijdig in beroep is gegaan.
Gemachtigde van betrokkene stelt geen verzuimbrief te hebben ontvangen. Onder verwijzing van het arrest van het Gerechtshof Leeuwarden (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer: ECLI:NL:GHARL:2015:2418) overweegt de kantonrechter als volgt.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in genoemd arrest overwogen dat, anders dan in het geval van zekerheidsbrieven, gelet op de werkwijze van de CVOM, uit de omstandigheid dat een verzuimbrief van de CVOM zich in het dossier bevindt, niet meer blijkt dan dat die brief is aangemaakt. Gesteld noch gebleken is dat de werkwijze ten aanzien van de verzending van de motivering van de beslissing van de officier van justitie afwijkt van de werkwijze ten aanzien van verzuimbrief. Gelet daarop is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat voormelde brief van 26 juli 2021 daadwerkelijk naar de gemachtigde is verzonden. Naar het oordeel van kantonrechter moet dit leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie. In zoverre verklaart de kantonrechter het beroep gegrond en zal de beslissing van de officier van justitie vernietigen.
De kantonrechter dient vervolgens te beoordelen of de inleidende beschikking in stand kan blijven.
In het toepasselijke beleidskader ten aanzien van de digitale handhaving door de gemeente van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: het Beleidskader) staat een aantal voorwaarden waaraan gemeentelijke handhaving moet voldoen indien een gemeente digitaal wil handhaven op categorie C borden. Voorwaarden zijn onder meer dat het C-bord (het bord waaruit de geslotenverklaring blijkt) zichtbaar moet zijn op de foto en dat op de foto zichtbaar moet zijn dat het voertuig het bord is gepasseerd. In deze zaak is de gedraging vastgesteld aan de hand van een foto die met een flitspaal is gemaakt. Die foto bevindt zich bij de stukken. Daarop is wel het voertuig van betrokkene zichtbaar, maar niet het C-bord. Er is dus ook niet te zien dat het voertuig van betrokkene het bord is gepasseerd.
Het niet zichtbaar zijn van het bord op de foto kan op andere wijze worden ondervangen. Dat is hier het geval.
Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen aangaande verkeersbordenschouw geslotenverklaring Alkmaar van 22 oktober 2020 en 18 december 2020. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie ook het schouwrapport van 26 november 2020 overgelegd. Hieruit blijkt dat er in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de verbalisant maandelijks een rondgang wordt gemaakt langs alle locaties van de geslotenverklaring, waarbij schouwfoto’s worden gemaakt die bij het proces-verbaal zijn gevoegd. Op deze schouwfoto’s staan de datum en locatie vermeld en is de aanwezigheid van de bebording duidelijk zichtbaar. De foto’s betreffen een datum in de maand vóór en een datum in de maand ná de gedraging. Uit de foto’s blijkt dat de bebording in die periode, dus ook ten tijde van de gedraging, (ongewijzigd) aanwezig was. De kantonrechter is daarom van oordeel dat in dit geval op een andere wijze kan worden vastgesteld dat het bord ten tijde van de gedraging deugdelijk was geplaatst.
Gemachtigde van betrokkene stelt tevens dat een onjuiste feitcode is gehanteerd en dat de boete niet kon worden opgelegd voor de gedraging met de algemene feitcode (R550A), maar alleen met specifieke feitcode (R550B). De kantonrechter volgt het standpunt van betrokkene niet. Uit de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:11554) blijkt dat in een geval als hier aan de orde een boete mag worden opgelegd voor de gedraging die valt onder de algemene feitcode.
De boete is dus terecht opgelegd.
Het beroep tegen de beschikking waarbij de boete is opgelegd, wordt daarom ongegrond verklaard.
Gemachtigde van betrokkene heeft verzocht om een proceskostenvergoeding. Gelet op de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 mei 2019 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:GHARL:2019:3197) moet het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen. De beschikking waarbij de boete is opgelegd, wordt namelijk niet vernietigd.
Gemachtigde van betrokkene beroept zich nog op de omstandigheid dat de officier van justitie niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft beslist op het beroep van de betrokkene. Uit het dossier blijkt hieromtrent het volgende.
De beroepstermijn eindigde op 5 januari 2021. Gerekend vanaf die datum eindigde de in artikel 7:24 van de Awb genoemde termijn van 16 weken op 28 april 2021. Van belang is voorts dat op grond van het bepaalde in artikel 7:24, derde lid, van de Awb deze beslistermijn wordt opgeschort vanaf de dag dat de indiener van het beroep in de gelegenheid is gesteld een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb te herstellen, tot de dag waarop dat verzuim is hersteld of de daartoe gestelde termijn is verstreken. In het onderhavige geval heeft de officier van justitie de betrokkene bij brief van 4 maart 2021 verzocht om de gronden van het beroep in te dienen, welk verzuim door de betrokkene is hersteld bij brief van 26 maart 2021 de beslistermijn is derhalve opgeschort van tot 20 mei 2021. De verdagingsbrief van de officier van justitie aan de betrokkene, gedagtekend 26 april 2021, is derhalve nog binnen de beslistermijn aan de betrokkene verzonden. De beslistermijn eindigde vervolgens op 29 juli 2021.
Op 9 september 2021 is de ingebrekestelling van betrokkene door de officier van justitie ontvangen, zodat de officier van justitie vanaf 24 september 2021 een dwangsom verbeurde.
De officier van justitie heeft echter op 28 september 2021 op het beroep beslist. Op grond van artikel 4:17 Awb is in dat geval een dwangsom verschuldigd. De kantonrechter wijst een dwangsom toe van € 92,00

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
‒ bepaalt dat de opgelegde verhoging niet verschuldigd is;
‒ verklaart het beroep tegen de beschikking waarbij de boete is opgelegd ongegrond;
‒ wijst het verzoek op vergoeding van de proceskosten af;
‒ stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 92,00 en bepaalt dat de officier van justitie dit bedrag aan betrokkene dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: