ECLI:NL:RBNHO:2022:3890

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
20869 t/m 20/872
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslagen vennootschapsbelasting en de toepassing van het FBI-regime

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) voor de jaren 2014 tot en met 2017. De rechtbank heeft de aanslagen, die waren opgelegd op basis van een belastbare winst van respectievelijk € 709.875, € 1.795.390, € 1.658.025 en € 1.791.245, vernietigd en bepaald dat deze verminderd worden tot nihil. De rechtbank oordeelde dat eiseres voldeed aan de voorwaarden voor het regime van fiscale beleggingsinstellingen (FBI-regime) zoals vastgelegd in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De rechtbank heeft vastgesteld dat de financieringslimiet niet was overschreden en dat de rente op de aandeelhoudersleningen in overeenstemming was met het arm's length beginsel. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de uitspraken op bezwaar van de Belastingdienst niet deugdelijk waren gemotiveerd en dat er geen sprake was van een onzakelijke rente. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 20/869 tot en met HAA 20/872

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 april 2022 in de zaken tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigden: mr. H.C. Reinoud en mr. P.E. Halprin),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

HAA 20/869
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2014 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 709.875. De te betalen Vpb bedraagt € 167.468. Tevens is bij beschikking € 46.951 belastingrente in rekening gebracht.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
HAA 20/870
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2015 een aanslag Vpb opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 1.795.390. De te betalen Vpb bedraagt € 438.847. Tevens is bij beschikking € 94.534 belastingrente in rekening gebracht.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
HAA 20/871
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2016 een aanslag Vpb opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 1.658.025. De te betalen Vpb bedraagt € 404.506. Tevens is bij beschikking € 58.428 belastingrente in rekening gebracht.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
HAA 20/872
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2017 een aanslag Vpb opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 1.791.245. De te betalen Vpb bedraagt € 437.811. Tevens is bij beschikking € 34.927 belastingrente in rekening gebracht.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Alle zaken
Verweerder heeft bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft bij het indienen van het verweerschrift een beroep op geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedaan ten aanzien van de onleesbaar gemaakte gedeelten van bijlage 49 en 50 bij het verweerschrift.
De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft bij uitspraak van 29 december 2020 bepaald dat de gevraagde geheimhouding gerechtvaardigd is met uitzondering van de in die uitspraak genoemde gedeeltes.
Verweerder heeft conform de uitspraak van de rechtbank geschoonde bijlagen 49 en 50 ingediend.
Eiseres heeft desgevraagd bevestigd dat de rechtbank uitspraak mag doen op grond van de ongeschoonde stukken.
Eiseres heeft voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2022 op zitting behandeld. Tijdens deze zitting zijn ook de beroepen met de nummers HAA 20/873 tot en met HAA 20/876 van [bedrijf 1] B.V., de beroepen met de nummers HAA 20/877 tot en met HAA 20/880 van [bedrijf 2] B.V. en de beroepen met nummers HAA 21/3367 en HAA 21/3368 van [bedrijf 3] B.V. behandeld. Namens eiseres zijn haar gemachtigden verschenen, alsmede mr. [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden [naam 3] Msc, mr. [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en mr. [naam 7] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is op 22 mei 2014 opgericht en heeft volgens de statuten als activiteiten het beheer van en het beleggen in onroerend goed. Het eerste boekjaar van eiseres eindigt op 31 december 2014 en nadien is het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar.
2. De in de aangiften Vpb vermelde aandeelhouders van eiseres zijn:
- [naam 8] 1%;
- [bedrijf 4] Ltd. 18,5%;
- [bedrijf 5] Ltd. 64%;
- [bedrijf 6] Ltd. 2,5%;
- [naam 9] 4,4%;
- [naam 10] 4,9% en
- [bedrijf 7] 3,1%.
Alle aandeelhouders wonen of zijn gevestigd in Israël. [bedrijf 8] Ltd. is de aandeelhouder van [bedrijf 4] Ltd., [bedrijf 5] Ltd. en [bedrijf 6] Ltd.
3. Eiseres heeft op 23 mei 2014 een koopovereenkomst getekend met betrekking tot het kantoorpand “ [kantoorpand] ” (hierna: [kantoorpand] ) aan de [locatie] . De overeengekomen koopsom bedraagt € 15.700.000. Het [kantoorpand] is op 23 mei 2014 geleverd aan eiseres.
4. [kantoorpand] bestaat uit kantoren, conferentiezalen, een restaurant en een parkeerterrein en was bij aankoop volledig verhuurd aan [bedrijf 9] N.V.. Het huurcontract is aangegaan in 2008 en eindigt in 2021 met een mogelijkheid tot verlenging. De aanvangshuur bedroeg € 2.146.300 per jaar, met jaarlijkse indexering.
5. De koopsom van [kantoorpand] en de bijkomende kosten zijn gefinancierd met het door eiseres bijeengebrachte eigen vermogen van € 6.868.400, alsmede met door de aandeelhouders verstrekte leningen voor een bedrag van € 10.036.600. [kantoorpand] is door eisers inclusief de aankoopkosten op haar fiscale balans 2014 bij verkrijging geactiveerd voor € 16.905.000.
6. De aandeelhouders hebben de onder 5. bedoelde leningen verstrekt naar rato van hun aandelenbelang in eiseres. De overeengekomen leningvoorwaarden zijn als volgt:
- looptijd 10 jaar (tot 31 mei 2024);
- rente 10% op jaarbasis, per kwartaal verschuldigd;
- geen tussentijdse aflossingsverplichting;
- de mogelijkheid om tussentijds boetevrij geheel of gedeeltelijk af te lossen;
- directe opeisbaarheid bij faillissement;
- bij liquiditeitsproblemen de mogelijkheid rentebetalingen op te schorten;
- geen zekerheden;
- geen convenanten zoals een ‘Loan to Value’-convenant.
7. Een Israëlisch belastingadvieskantoor heeft in samenspraak met de Nederlandse belastingadviseur van eiseres in januari 2016 een Transfer Pricing Benchmark Analysis gedaan op verzoek van eiseres om met name het rentepercentage van 10% op de aandeelhoudersleningen te onderbouwen. Uitgaande van de “tested period” mei 2014 zijn enkele scenario’s getest. Er is gezocht naar transacties in de markt voor leningen uitgegeven in 2014 met een looptijd langer dan 5 jaar, credit rating BBB en een kans op faillissement van 0 – 5%.
Het eerste scenario (vaste rente, 11 transacties) geeft een range van 2,09% tot 6,69%;
Het tweede scenario (variabele rente, 30 transacties) geeft een range van 1% tot 6,50%;
Er is ook nog een derde scenario onderzocht, uitgaande van een lening met een looptijd van 10 jaar, credit rating BBB en BB, en een kans op faillissement van 0 – 5%. Dit scenario geeft een range van 3.63% tot 5.85%.
Vervolgens gaat het TP rapport er van uit dat er een mix van financiering wordt gebruikt, namelijk 20% senior bank financiering, 20% junior financing en 20% mezzannine financing, wordt het [kantoorpand] als secondary office gekwalificeerd, en wordt geconcludeerd dat op basis van de marktresultaten dit zou resulteren in een range van 6,9% tot 10,9% waardoor het rentepercentage op de aandeelhoudersleningen van 10% binnen de arms’s length range valt.
8. Eiseres heeft geen leningen van derden aangetrokken.
9. Bij het aangaan van de aandeelhoudersleningen heeft eiseres blijkens een brief van 12 april 2018 van mr. drs. [naam 11] met bijlage gerekend met een ‘internal rate of return’ (IRR) van 13.5%.
10. [bedrijf 10] heeft op 20 augustus 2014 namens eiseres een verzoek tot het sluiten van een Advance Tax Agreement ingediend bij het rulingteam van de belastingdienst Rotterdam. In dit verzoek wordt aangegeven dat [bedrijf 5] Ltd. beheerder van een Israëlisch pensioenfonds is en investeert ten behoeve van de deelnemers in een pensioenregeling, dat het pensioenfonds geen rechtspersoonlijkheid heeft naar Israëlisch recht, dat de voor de deelnemers in de pensioenregeling gehouden bezittingen afgezonderd zijn van de eigen bezittingen van [bedrijf 5] Ltd. en dat deze entiteit geen rechten met betrekking tot deze bezittingen kan doen gelden. Verder is vermeld dat onder Israëlisch recht deze entiteit slechts de juridische eigendom van de bezittingen heeft en dat de “beneficial ownership” bij de pensioengerechtigden ligt. In het rulingverzoek wordt geconcludeerd dat een belang van 64% in eiseres dat deze entiteit houdt daarom moet worden toegerekend aan de betreffende pensioengerechtigden, en dat op grond daarvan ten minste 75% van de aandelen in eiseres worden gehouden door natuurlijke personen van wie niemand een belang van 5% of meer heeft.
11. In een brief van 17 oktober 2014 van [naam 12] van het rulingteam van de belastingdienst Rotterdam aan [bedrijf 10] schrijft hij voor zover hier van belang:
“In uw brief van 20 augustus 2014 maakt u namens u client [eiseres] B.V. (hierna [eiseres] ) melding van het voornemen van [eiseres] om te investeren in in Nederland gelegen onroerende zaken. In verband hiermee wil [eiseres] voor toepassing van de vennootschapsbelasting opteren voor de status van Fiscale Beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: FBI-regime). In uw brief verzoekt u onder meer te bevestigen dat [eiseres] zal kwalificeren voor het FBI-regime.
(…)
Met betrekking tot de aandeelhouderseisen zoals bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel d Wet VPB merk ik op dat op basis van de door u geschetste feiten en omstandigheden voor de aandeelhouderstoets door Menora Pensions heen kan worden gekeken naar de achterliggende gerechtigden. Aangezien de achterliggende gerechtigden natuurlijke personen zijn, kan gesteld worden dat te samen met de overige natuurlijke personen de aandelen voor 75% in handen zijn van natuurlijke personen die geen aanmerkelijk belang hebben in de zin van afdeling 4.3 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. Hiermee zal worden voldaan aan de aandeelhouderseisen als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel d Wet VPB.”
12. De commerciële resultaten van eiseres in de jaren 2014 tot en met 2017 zijn volgens de opgemaakte en door [bedrijf 11] B.V. gecontroleerde jaarrekeningen als volgt (in €).

2014.201520162017

Huurinkomsten 1.530.332 2.544.021 2.561.219 2.572.520
Af: Servicekosten - 13.619 0 0 0
Af: Bedrijfskosten - 91.873 - 129.042 - 160.765 - 86.672
Waardeverandering 435.000 425.000 - 385.000 - 460.000
vastgoed
Af: Admin kosten - 192.155 - 148.959 - 135.534 - 101.995
Af: Overige kosten - 12.765 - 5.339 - 3.000 - 3.000
Af: Rentelasten - 606.080 -` 1.028.533 - 976.653 - 943.633
Af: Overige fin.kst. - - - 12.009 - 6.274
Nettowinst voor 1.048.840 1.657.648 888.258 970.946
belastingen
13. De fiscale resultaten van eiseres bedragen volgens de ingediende aangiften vennootschapsbelasting 2014 – 2017 als volgt (in €).

2014.201520162017

Opbrengsten 1.424.840 2.544.021 2.561.219 2.572.520
Afschrijvingen - 308.469 - 236.611 - 338.933 - 338.933
Af: Bedrijfskosten - 204.919 - 282.840 - 299.299 - 191.667
Af: Rentelasten - 606.081 -` 1.018.557 - 976.653 - 943.633
Af: Overige fin.kst. - - 9.976 - 12.009 - 6.274
Fiscale winst 305.371 996.037 934.325 1.092.013
Wijz. Fisc. Reserves - 44.602 44.602 - -
Belastbare winst 260.769 1.040.639 934.325 1.092.013
14. De fiscale vermogensopstellingen van eiseres zijn voor de betreffende jaren blijkens de aangiften vennootschapsbelasting 2014 tot en met 2017 als volgt:

2014.201520162017

Boekwaarde
Onroerend goed 31/12 16.596.531 16.359.920 16.020.987 15.682.054
Totaal activa 31/12 17.624.776 17.299.479 17.021.539 17.878.253
Fiscaal eigen vermogen 6.913.002 6.697.588 6.653.549 7.745.562
Aandeelhd. leningen 9.937.144 9.815.953 9.512.593 9.309.233
Kortlopende schulden
774.630 785.938 855.397 823.458
Totaal schulden 10.771.774 10.601.891 10.367.990 10.132.691
15. Het verschil tussen de boekwaarde van het onroerend goed en het totaal van de activa bestaat uit kortlopende vorderingen (zoals te ontvangen huur) en banktegoeden. De kortlopende schulden betreffen vooruitbetaalde huur, rente, te betalen btw en andere kortlopende schulden.
16. [bedrijf 12] heeft een Transfer Pricing Study, gedateerd 18 februari 2021, ten behoeve van eiseres verricht. Daarin is een Investerings Model opgenomen aan de hand waarvan met behulp van een zogenaamde Monte Carlo simulatie de verwachte IRR is berekend. In deze Study is onder meer het volgende vermeld:
“3.4 Summary and conclusion
The IRR analysis that was performed arrives at a weighted equity IRR of 16.2%. In line with economic rational, the equity IRR of the analysis lies above the interest rate of the shareholder loan of 10% and therefore supports the conditions of the loan under review. Based on the IRR analysis, the interest rate of the Loan under review of 10% is considered at arm’s length.”
Het geschil
17. In geschil is of de uitspraken op bezwaar deugdelijk zijn gemotiveerd, of eiseres voldoet aan de beleggingseis voor het regime voor fiscale beleggingsinstellingen (hierna: fbi-regime) van artikel 28, tweede lid eerste volzin, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb), of de financieringslimiet van artikel 28, tweede lid, onderdeel a, Wet Vpb in de onderhavige jaren is overschreden en of de rente op de aandeelhoudersleningen in overeenstemming is met het at arm’s length beginsel van artikel 8b Wet Vpb dan wel van artikel 8, eerste lid, Wet Vpb in combinatie met artikel 3.8 Wet IB 2001.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
18. Artikel 28 Wet Vpb luidt voor zover hier van belang als volgt.
“2. Als beleggingsinstellingen worden aangemerkt naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en fondsen voor gemene rekening, danwel lichamen die zijn opgericht of aangegaan naar het op de BES eilanden geldende rechts alsmede naar het recht van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, een lidstaat van de Europese Unie of een staat in de relatie waarmee een met Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is waarin een bepaling is opgenomen die discriminatie naar nationaliteit verbiedt voor lichamen die overigens in dezelfde situatie verkeren als naar Nederlands recht opgerichte of aangegane lichamen, die naar aard en inrichting vergelijkbaar zijn met de hiervoor genoemde naar Nederlands recht opgerichte of aangegane lichamen, welker doel en feitelijke werkzaamheid bestaan in het beleggen van vermogen en welke lichamen voldoen aan de volgende voorwaarden:
a. de te beleggen middelen, voor zover zij het vermogen van het lichaam te boven gaan, zijn slechts verkregen door het aangaan van schulden op aan het lichaam toebehorende onroerende zaken of op rechten waaraan deze zijn onderworpen tot ten hoogste zestig percent van de boekwaarde van de onroerende zaken of van de rechten waaraan deze zijn onderworpen en van andere schulden tot ten hoogste twintig percent van de boekwaarde van de overige beleggingen. Voor de toepassing van dit onderdeel wordt onder onroerende zaken mede verstaan belangen in met de beleggingsinstelling verbonden lichamen waarvan de bezittingen, geconsolideerd beschouwd, doorgaans ten minste nagenoeg uitsluitend bestaan uit onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen;
(…)
5. Onze Minister kan in bijzondere gevallen onder door hem te stellen voorwaarden afwijkingen toestaan van het bepaalde in het tweede lid.”
19. In de parlementaire geschiedenis is ten aanzien van de beleggingseis het volgende opgenomen:
“In de Wet Vpb 1969 is geen definitie opgenomen van beleggen. Uit jurisprudentie blijkt dat van beleggen sprake is indien het bezit van vermogensbestanddelen is gericht op het verkrijgen van waardestijging en rendement dat bij normaal vermogensbeheer kan worden verwacht (zie o.a. HR 8 november 1989, nr. 25 257, BNB 1990/73 ). Van beleggen is derhalve geen sprake indien een beleggingsinstelling risico's heeft aanvaard die een particuliere belegger met een zelfde vermogenspositie in het kader van normaal vermogensbeheer niet zou hebben aanvaard (zie o.a. HR 23 juni 1999, nr. 34 570, BNB 1999/294).”
(MvT, Kamerstukken II 2005/06, 30 689, nr. 3, p. 1.)
20. In de parlementaire geschiedenis is ten aanzien van de financieringslimiet het volgende opgenomen:
“In dit verband wil ik ter zijde even ingaan op een opmerking van de geachte afgevaardigde, de heer Notenboom, die heeft gezegd: wat gebeurt er als er een tijdelijke schuld ontstaat bij een beleggingsmaatschappij doordat men eerst beleggingen aankoopt en die tijdelijk met vreemd vermogen financiert, waarna deze schuld dan later, b.v. door een aandelenuitgifte, wordt gedelgd? Ik meen, dat ik in dat geval bereid zal zijn aan te nemen, dat hier geen leenkapitaal aanwezig is.”
(Handelingen II 1968/69, 6000, p. 3206).
en
“ Het hoofddoel van de financieringslimieten is de afbakening tussen de beleggings- en ondernemingssfeer. De financieringsvoorschriften hebben mede tot gevolg dat het onmogelijk is dat buitenlandse beleggers in rente getransformeerde dividenden of inkomsten uit onroerend goed vrij van respectievelijk dividend- of inkomsten- en vennootschapsbelasting kunnen incasseren. Vanuit deze achtergrond zouden de financieringslimieten theoretisch niet hoeven te gelden voor activa die voor buitenlandse beleggers in Nederland niet belast zijn voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting en niet zijn onderworpen aan dividendbelasting, bijvoorbeeld voor (obligatie)leningen en deposito's. Daarmee zou echter geen recht worden gedaan aan het doel om door middel van de financieringslimieten een onderscheid aan te brengen tussen beleggen en ondernemen.
Welke activiteiten als beleggen moeten worden beschouwd, is namelijk niet altijd eenvoudig aan te geven. De financieringslimieten geven daarbij een duidelijke, maar tegelijk ook arbitraire grens aan. Of de inzichten inzake financiering van beleggingen zodanig zijn veranderd dat de limieten zouden moeten worden verruimd, is daarom moeilijk aan te geven. Nu de beleggingsresultaten de afgelopen jaren gemiddeld genomen lager zijn dan tijdens de beurshausse van de jaren '90, kan ik mij voorstellen dat beleggers wat terughoudender zijn geworden met financiering van beleggingen. De huidige limieten, hoewel arbitrair, zijn naar mijn mening nog steeds redelijk.”
(Nader Verslag, Kamerstukken II, 2005/06, 30 533, p. 10)
Motivering uitspraak op bezwaar
21. Eiseres heeft gesteld dat de uitspraak op bezwaar van verweerder niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat verweerder verschillende belastingplichtigen met elkaar zou hebben vereenzelvigd en geen deugdelijke belangenafweging in de onderhavige zaken zou hebben gemaakt. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
22. Op grond van artikel 7:12, eerste lid, Awb, dient de beslissing op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. De rechtbank stelt vast dat in de zaken van de vier belastingplichtigen die tijdens de zitting van de rechtbank gelijktijdig zijn behandeld, door verweerder afzonderlijk uitspraak op bezwaar is gedaan, en dat daarin is ingegaan op de specifieke voor de betreffende belanghebbende geldende omstandigheden (aandeelhouders, leningen, verhuurde panden, huurcontracten, rentepercentage op leningen, statuten, rendementsverwachtingen) van iedere zaak. Uit de uitspraken op bezwaar is ook duidelijk op welke gronden tot een bepaalde uitkomst wordt gekomen. Daarmee zijn die beslissingen zonder meer voldoende gemotiveerd. Deze klacht van eiseres wordt daarom door de rechtbank verworpen.
De beleggingseis
23. Verweerder heeft gesteld dat niet aan de feitelijke beleggingseis van artikel 28 Wet Vpb wordt voldaan, omdat eiseres door een onzakelijk hoge rente van 10% te aanvaarden op de aandeelhoudersleningen zich rendement heeft laten ontgaan dat een particuliere belegger zich niet zou laten ontgaan, terwijl bovendien een risico is genomen dat een particuliere belegger niet zou hebben aanvaard in het kader van normaal vermogensbeheer. Ten slotte zou eiseres haar aandeelhouders faciliteren bij het ontgaan van dividendbelasting. Daardoor is geen sprake meer van beleggen, aldus verweerder.
24. Uit het eerste hiervoor onder 19. opgenomen citaat uit de parlementaire geschiedenis van artikel 28 Wet Vpb en de daarin opgenomen verwijzingen naar jurisprudentie van de Hoge Raad leidt de rechtbank af dat bij de beoordeling of een vennootschap al dan niet feitelijk belegt, de nadruk ligt op de werkzaamheden die zij verricht en de risico’s die zij aanvaardt. Het aanvaarden van een onzakelijke rente betekent als zodanig niets voor de werkzaamheden die eiseres verricht. De rechtbank acht bovendien niet aannemelijk dat het aanvaarden van een rente van 10% in plaats van de 2,59% die verweerder zakelijk acht, een zodanig extra risico voor eiseres betekent, dat daardoor niet langer van normaal vermogensbeheer kan worden gesproken. Daarbij merkt de rechtbank op dat indien de rente op de aandeelhoudersleningen onzakelijk hoog is, deze voor de fiscale winstberekening dient te worden gecorrigeerd (vgl. Hoge Raad 25 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN3442, r.o. 3.3.2). Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat vanwege een onzakelijk hoge rente niet langer sprake zou zijn van beleggen.
25. De stelling dat eiseres haar aandeelhouders heeft gefaciliteerd bij het ontgaan van dividendbelasting, acht de rechtbank verder onvoldoende onderbouwd. Weliswaar zou een onzakelijk hoge rente die toch voor het volle bedrag als kosten in aanmerking wordt genomen tot minder uit te keren winst en daarmee tot een reductie van de verschuldigde dividendbelasting leiden, maar dat gaat voorbij aan het uitgangspunt dat een onzakelijk hoge rente voor de fiscale winstberekening dient te worden gecorrigeerd. Anders dan in de zaak die tot de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 22 februari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1277, heeft geleid, waarnaar verweerder heeft verwezen, kan op basis van de feiten in deze zaak ook niet worden aangenomen dat eiseres een volstrekt kunstmatige constructie faciliteert.
26. Voor het overige heeft verweerder niet bestreden dat eiseres feitelijk belegt. Op voormelde gronden wordt het betoog van verweerder dat eiseres niet feitelijk belegt, daarom verworpen. Het feit dat 10% rente op aandeelhoudersleningen wordt betaald, maakt niet dat geen sprake zou zijn van beleggen, zelfs niet als die rente als onzakelijk hoog moet worden aangemerkt.
De financieringslimiet
27. Blijkens de tekst van artikel 28, tweede lid onder a, Wet Vpb mogen de te beleggen middelen, voor zover zij het vermogen van het lichaam te boven gaan, slechts verkregen zijn door het aangaan van schulden tot ten hoogste zestig percent van de boekwaarde van de onroerende zaken of van de rechten waaraan deze zijn onderworpen, en tot ten hoogste twintig percent van de boekwaarde van de overige beleggingen. Verweerder stelt dat hieraan niet voldaan wordt en vergelijkt daartoe de totale schulden van eiseres met de boekwaarde van het onroerend goed in de aangiften vennootschapsbelasting van eiseres.
28. Eiseres stelt dat de historische financiering van het onroerend goed met minder dan 60% vreemd vermogen was, en dat dit ook zo blijft, omdat op die financiering overeenkomstig de afschrijving wordt afgelost. De daarenboven aanwezige schulden zijn kortlopend (rente, een btw-schuld en vooruit gefactureerde huur) en deze zijn volgens eiseres niet aangegaan om te beleggen, maar deze zijn aangegaan met het oog op overige activa, met name de banksaldi, een btw-vordering en te vorderen huur.
29. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat ten aanzien van de financieringslimiet sprake is van een doorlopende toets waaraan te allen tijde voldaan moet worden. Uit de parlementaire geschiedenis leidt de rechtbank af dat tijdelijke schulden daarbij echter buiten aanmerking kunnen worden gelaten. Bij vooruit gefactureerde huur, te betalen rente en te betalen btw is naar het oordeel van de rechtbank sprake van dergelijke tijdelijke schulden die buiten aanmerking dienen te worden gelaten bij het bepalen of aan de financieringstoets is voldaan. Afgezien daarvan gaat verweerder bij zijn stellingen uit van een onjuiste wetstoepassing door de boekwaarde van het onroerend goed af te zetten tegen het totaal van de schulden, daarmee alle schulden toerekenend aan het onroerend goed en niet aan de overige activa. Uit de wettekst volgt immers dat (de boekwaarde van) het onroerend goed voor maximaal 60% mag worden gefinancierd met vreemd vermogen en overige beleggingen met maximaal 20% vreemd vermogen. Zoals eiseres terecht heeft gesteld zijn de kortlopende schulden niet aangegaan ter financiering van de belegging in het vastgoed, maar houden deze verband met vlottende activa. Deze schulden dienen daarom niet in aanmerking te worden genomen bij de beoordeling of aan de toets wordt voldaan.
30. Wanneer de toets op de juiste wijze wordt toegepast, wordt de financieringslimiet in geen van de jaren overschreden. Het gelijk is wat betreft dit geschilpunt aan eiseres.
31. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres aan de overige eisen van artikel 28 Wet Vpb voldoet. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat aan de beleggingseis en de financieringslimiet is voldaan, kan eiseres voor de jaren 2014 tot en met 2017 aanspraak maken op het regime voor fiscale beleggingsinstellingen en is het nihiltarief voor de vennootschapsbelasting van toepassing.
Zakelijkheid van de rente
32. Nu het nihiltarief voor de vennootschapsbelasting van toepassing is, behoeft de vraag of de overeengekomen rente op de aandeelhoudersleningen voor het bepalen van de belastbare winst aanvaardbaar is geen behandeling meer.
Slotsom
33. Gelet op het hiervoor overwogene zullen de beroepen gegrond worden verklaard, en zullen de aanslagen Vpb 2014 tot en met 2017 verminderd worden tot nihil met dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen belastingrente.
Proceskosten
34. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat zowel in bezwaar als beroep sprake is van samenhang tussen deze zaken en die van de overige belastingplichtigen die op de zitting van 15 maart 2022 zijn behandeld, nu de gemaakte bezwaren en ingestelde beroepen door verweerder en de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, rechtsbijstand is verleend door dezelfde gemachtigden, en de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
35. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.084 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1,5 vanwege vier of meer samenhangende zaken). Daarvan zal 25% worden toegekend in deze zaken, en de overige 75% in de met deze zaken samenhangende zaken met de nummers HAA 20/874 tot en met HAA 20/880, HAA 21/3367 en HAA 21/3368.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • bepaalt dat de aanslagen vennootschapsbelasting 2014 tot en met 2017 verminderd worden tot nihil en bepaalt dat de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig verminderd worden;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 771;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, en mr. H. de Jong en mr. W.J. Blokland, leden, in aanwezigheid van mr. S. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.