ECLI:NL:RBNHO:2022:3313

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
21/2972
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Urgentieverklaring en mantelzorg bij ouders; uitleg artikel 12, derde lid, Huisvestingswet

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 15 april 2022, in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, werd de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring voor woningtoewijzing afgewezen. Eiser, die bij zijn ouders woont en afhankelijk is van mantelzorg, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 februari 2021, waarin zijn aanvraag werd afgewezen. De rechtbank behandelde het beroep op 2 december 2021 en concludeerde dat er geen acuut woonprobleem was, wat een vereiste is voor het verlenen van urgentie. Eiser had eerder een aanvraag ingediend, maar verweerder stelde dat deze aanvraag niet was ingetrokken en dat er geen tijdige beslissing was genomen. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling van eiser onredelijk laat was en dat verweerder terecht de urgentie had afgewezen. De rechtbank volgde de redenering van verweerder dat de huidige woonsituatie van eiser geen bedreiging vormde voor zijn gezondheid en dat er geen noodzaak was om te verhuizen om mantelzorg te ontvangen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid van een hardheidsclausule, maar oordeelde dat deze niet van toepassing was omdat er geen acuut woonprobleem was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een dringende behoefte aan woonruimte voor het verlenen van urgentie en de voorwaarden die daarbij komen kijken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2972

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: [naam 1]),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, verweerder

(gemachtigde: [naam 2]).

Procesverloop

In het besluit van 12 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om urgentie woningtoewijzing afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In het besluit van 20 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2021 op zitting behandeld. [naam 1] en [naam 3] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft eiser een nadere onderbouwing van het beroep overgelegd. Verweerder heeft verzocht om gelegenheid om alsnog op het stuk te kunnen reageren. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit stuk te reageren.
Verweerder heeft op 8 december 2021 op het stuk van eiser gereageerd.
Partijen hebben ter zitting aangegeven geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser is gedurende zijn studie in Leiden ziek geworden en door zijn ouders in [woonplaats] (gemeente Velsen) opgevangen, waar hij zich op 3 september 2018 heeft ingeschreven in de Basisregistratie Personen (Brp). Bij hem is een burn-out, depressiviteit, angststoornis en Asperger vastgesteld. Eiser heeft zich per 1 september 2018 uitgeschreven als student en de huur van zijn kamer in [plaats] beëindigd op 1 juli 2019. Sindsdien woont hij bij zijn ouders en is hij afhankelijk van mantelzorg. Hij heeft sinds 24 oktober 2018 een Wajonguitkering. Eiser heeft op 31 augustus 2018 een aanvraag ingediend om urgentie woningtoewijzing (urgentie).
1.2
Op 21 december 2018 hebben [naam 4], consulent WMO en [naam 5], consulent Woonurgentie met eiser en zijn ouders gesproken.
1..3 Eiser heeft op 9 oktober 2020 opnieuw een aanvraag om urgentie ingediend. Eiser heeft de aanvraag onderbouwd met de toelichting van [naam 6] van het Autisme Centrum Haarlem van 13 september 2020.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 11, eerste lid, onder b van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond gemeente Velsen 2017 (de Huisvestingsverordening) omdat geen sprake is van een urgent woonprobleem. Verweerder verwijst daarbij naar het advies van [naam 7] van Argonaut van 21 januari 2021, waarin zij concludeert dat de woonsituatie geen bedreiging vormt voor zijn lichamelijke of psychische gezondheid. De huidige woonsituatie kan langer dan 3 maanden duren en er zijn geen aanwijzingen dat het verkrijgen van een woning de psychische problematiek zou opheffen. Eiser heeft op 3 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verweerder in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 31 augustus 2018. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage
De aanvraag van 31 augustus 2018
4.1
Eiser ontkent op 9 oktober 2020 een nieuwe urgentieaanvraag ingediend te hebben. Hij voert aan dat hij in de veronderstelling verkeerde dat verweerder het formulier nodig had om de aanvraag van 31 augustus 2018 vanwege mantelzorg te honoreren. Hij stelt zijn aanvraag van 31 augustus 2018 niet ingetrokken te hebben. Een aanvraag die schriftelijk wordt ingediend kan niet zomaar mondeling worden ingetrokken. Voorts heeft verweerder geen termijn gesteld waarbinnen eiser voldoende in staat moest zijn zelfstandig te wonen en is de ontstane vertraging dus verweerder aan te rekenen. Als het bestreden besluit geen besluit is op de aanvraag van 31 augustus 2018, heeft verweerder nog altijd geen besluit op de aanvraag genomen.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag van 31 augustus 2018 niet tot stand gekomen is dan wel is ingetrokken in afwachting van het moment dat eiser toe zou zijn aan zelfstandig wonen en hij zich opnieuw zou melden voor een aanvraag. Tijdens het gesprek op 21 december 2018 is met de consulent WMO en de consulent Woonurgentie afgesproken dat de besluitprocedure zou worden opgeschort en de urgentieverlening zou worden uitgesteld totdat eiser voldoende in staat zou zijn zelfstandig te wonen. Ook als geen nieuwe aanvraag zou zijn ingediend, was het beoordelingskader niet anders geweest. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat als niet tijdig zou zijn beslist de ingebrekestelling onredelijk laat is ingediend.
4.3
De rechtbank overweegt dat uit het gespreksverslag van het huisbezoek van 27 december 2018 niet valt op te maken dat eiser de aanvraag van 31 augustus 2018 heeft ingetrokken. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet op deze aanvraag heeft beslist. Eiser heeft verweerder op 3 maart 2021 in gebreke gesteld. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze ingebrekestelling van eiser onredelijk laat is ingediend. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hierbij het volgende.
4.4
In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:17 van de Awb (Kamerstukken II 2004-2005, 29 934, nr. 6, blz. 13) is over de ingebrekestelling onder meer vermeld dat geen dwangsom verschuldigd is als het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel volgt dat mag worden aangenomen dat, omdat de burger daar doorgaans belang bij heeft, hij zo snel mogelijk nadat de beslistermijn is verlopen, wellicht hooguit enkele weken, het bestuursorgaan in gebreke zal stellen. Wat onredelijk laat is, kan niet in zijn algemeenheid worden bepaald. Daarvoor is niet zonder meer doorslaggevend wanneer de oorspronkelijke aanvraag of het bezwaar is ingediend. Wel is van belang of en hoe er contact is geweest tussen de aanvrager en het bestuursorgaan. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4144).
4.5
Op 21 december 2018 heeft eiser contact gehad met verweerder over zijn aanvraag. In het onderhavige geval is het tijdsverloop tussen het verstrijken van de beslistermijn en de ingebrekestelling twee jaar. Niet is gebleken dat eiser ná het verstrijken van de beslistermijn en voor de ingebrekestelling op enig moment over het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag in contact is getreden met verweerder. De rechtbank is daarom van oordeel dat de ontstane vertraging verweerder niet aan te rekenen valt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de ingebrekestelling onredelijk laat is ingediend en dat geen dwangsom is verbeurd.
4.6
De rechtbank ziet het bestreden besluit als een besluit op de aanvraag van 31 augustus 2018, geformaliseerd op 9 oktober 2020. Verweerder hoeft dan ook geen nieuw besluit te nemen.
Dient verweerder een urgentieverklaring te verlenen omdat sprake is van mantelzorg?
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat op het moment van de aanvraag van 31 augustus 2018 en ten tijde van het bestreden besluit sprake was van mantelzorg. Eiser betwist niet dat geen sprake is van een zeer ernstige bedreiging van zijn lichamelijke en/of sociaal-psychische gezondheid zoals genoemd in artikel 9, vierde lid, onder a van de Huisvestingsverordening. Eiser heeft bedoeld een aanvraag in te dienen in het kader van mantelzorg.
5.2
Eiser voert aan dat verweerder op grond van artikel 12, derde lid, Huisvestingswet, artikel 9, derde lid, van de Huisvestingsverordening en artikel 7 van de Beleidsregels Woonurgentie urgentie had moeten verlenen omdat sprake is van mantelzorg. Artikel 12, derde lid, Huisvestingswet laat niet toe dat in een gemeentelijke urgentieregeling voorwaarden worden gesteld waardoor een ontvanger van mantelzorg wordt uitgesloten. Verweerder moet in ieder geval urgentie verlenen aan woningzoekenden die om mantelzorg te kunnen ontvangen in een bepaalde buurt willen of moeten wonen. Eiser bestrijdt dat hij veel minder mantelzorg nodig heeft. Voorts mag verweerder de mantelzorg niet af laten hangen van de mate waarin mantelzorg wordt verleend. Eiser voert aan dat uit de bedoeling van de wetgever volgt dat urgentieverlening gerechtvaardigd is als de zorgbehoevende dichterbij de mantelzorger moet komen wonen om mantelzorg te kunnen verkrijgen. De wetgever beschouwt inwoning niet als een wenselijk of gelijkwaardig alternatief voor urgentieverlening. Verder is het onduidelijk waarom verweerder op basis van sociaal medische urgentie om advies van Argonaut heeft gevraagd.
5.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat mantelzorg geen is reden om urgentie te verlenen, omdat eiser bij zijn mantelzorgers woont. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij beoordeelt of eiser voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van urgentie. Op welke gronden de urgentie is aangevraagd is daarbij niet bepalend. Omdat een verhuizing niet noodzakelijk was voor de mantelzorgsituatie, heeft Argonaut beoordeeld of het thuis wonen van eiser belemmerend werkt in het kader van sociaal medische urgentie. Voorts stelt verweerder zich in de aanvullende reactie van 8 december 2021 op het standpunt dat de strikt grammaticale uitleg van eiser van artikel 12, eerste en derde lid, van de Huisvestingswet niet in lijn is met de bedoeling van de wetgever.
5.4
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat ten aanzien van mantelzorg geen nadere voorwaarden kunnen worden gesteld omdat reeds uit de Huisvestingswet volgt dat bij mantelzorg de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. De rechtbank overweegt dat het doel van artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet is voorrang te verlenen aan de ontvangers en verleners van mantelzorg die ten behoeve van die mantelzorg willen of moeten verhuizen. Ook indien sprake is van mantelzorg kunnen voorwaarden worden gesteld om te bepalen of sprake is van een verhuizing ‘om mantelzorg te kunnen verlenen’. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank van 8 december 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10343.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid het verzoek om urgentie heeft kunnen afwijzen omdat geen sprake is van een acuut woonprobleem. Verweerder heeft eiser de weigeringsgrond in artikel 11, eerste lid, onder b van de Huisvestingsverordening tegen kunnen werpen. De rechtbank overweegt dat voor eiser geen noodzaak bestaat om te verhuizen om mantelzorg te kunnen ontvangen. Voorts heeft verweerder voldoende onderzocht dat met inwoning bij de mantelzorgverleners op een geschikte manier kan worden voorzien in de mantelzorg. [naam 7] van Argonaut concludeert in het advies van 21 januari 2021 dat de woonsituatie geen bedreiging vormt voor de lichamelijke of psychische gezondheid van eiser. Het wonen bij zijn ouders belemmert het herstel en autonomieproces van eiser niet. Ook als hij thuis bij zijn ouders woont kunnen er stappen worden genomen om de zelfstandigheid van eiser te vergroten. Verweerder heeft dit advies ten grondslag kunnen leggen aan het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Vertrouwensbeginsel
6.1
Eiser voert aan dat hij aan de uitlatingen van [naam 5] tijdens het huisbezoek op 21 december 2018 en het verslag van verweerder het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat verweerder de gevraagde urgentie zou verlenen.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat tijdens het gesprek en in het verslag geen toezegging is gedaan door een beslissingsbevoegde ambtenaar dat urgentie zou worden verleend.
6.3
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is allereerst vereist dat eiser aannemelijk maakt dat van de zijde van verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht. In het algemeen is sprake van een toezegging als uitlatingen of gedragingen van een ambtenaar redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. In het verslag van 27 december 2018 staat het volgende: ‘
U heeft aangegeven graag te verhuizen naar een eigen appartement. Om deze reden is collega [naam 5] van woonurgentie aanwezig geweest bij het huisbezoek. Zij heeft haar zorgen uitgesproken over het zelfstandig wonen op dit moment’. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat mevrouw [naam 5] tijdens het huisbezoek uitlatingen heeft gedaan waaruit eiser het vertrouwen mocht ontlenen dat verweerder urgentie zou verlenen. [naam 5] heeft juist haar zorgen geuit over de wens van eiser om zelfstandig te willen wonen. De beroepsgrond slaagt niet.
Hardheidsclausule
7.1
Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule omdat het van een kennelijke hardheid zou getuigden als hij gezien de bedoeling van artikel 12, derde lid, Huisvestingswet en de ontstane vertraging door de impliciete intrekking van de aanvraag van 31 augustus 2018 niet meer in aanmerking zou kunnen komen voor urgentie. Ter zitting hebben [naam 1] en [naam 3] verklaard dat het bieden van mantelzorg en onderdak aan hun zoon zwaar is. Voorts kampt [naam 3] zelf met gezondheidsklachten.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de hardheidsclausule niet heeft hoeven toepassen. De rechtbank heeft begrip voor de situatie waarin de mantelzorgers zich bevinden, maar overweegt dat geen sprake is van een acuut woonprobleem. Eiser heeft onvoldoende omstandigheden gesteld die maken dat verweerder gehouden was om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Het betoog slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Huisvestingswet
Artikel 12
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
2. De gemeenteraad legt, indien hij toepassing heeft gegeven aan het eerste lid, in de huisvestingsverordening de criteria vast volgens welke de woningzoekenden, bedoeld in dat lid, worden ingedeeld in urgentiecategorieën.
3. Woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten en woningzoekenden die mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verlenen of ontvangen, behoren in ieder geval tot de woningzoekenden, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 13
1. Burgemeester en wethouders beslissen over de indeling van woningzoekenden in de urgentiecategorieën, bedoeld in artikel 12, tweede lid. Burgemeester en wethouders kunnen van deze bevoegdheid mandaat verlenen.
2. In de huisvestingsverordening stelt de gemeenteraad regels omtrent de wijze waarop woningzoekenden kunnen verzoeken om indeling in een urgentiecategorie.
Wet maatschappelijke ondersteuning
Artikel 1.1.1 eerste lid
mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
Huisvestingsverordening Velsen 2017
Artikel 9 Voorrang bij urgentie
1.Dit artikel is uitsluitend van toepassing op de in artikel 2 aangewezen woonruimte in het bezit van woningcorporaties.
2.Bij het verlenen van een huisvestingsvergunning wordt voorrang gegeven aan inwoners voor wie de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. In dat geval kunnen burgemeester en wethouders een schriftelijke urgentieverklaring verlenen.
3.. Tot de woningzoekenden bedoeld in het tweede lid behoort de woningzoekende uit artikel 12, derde lid van de wet én vergunninghouders die gelet op de in artikel 28 van de wet genoemde taakstelling gehuisvest moeten worden, met dien verstande dat:
a. de vergunninghouder niet door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers als bedoeld in artikel 2 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers bij een andere gemeente is voorgedragen voor huisvesting; en
b. de vergunninghouder niet eerder, een aangeboden woonruimte heeft geweigerd.
4.Onverminderd artikel 12, derde lid van de wet behoort tot de woningzoekenden de woningzoekende die inwoner is en zijn woonruimte heeft of zal moeten verlaten in verband met:
a. een zeer ernstige bedreiging van zijn lichamelijke en/of sociaal-psychische gezondheid als gevolg van de huidige woonsituatie en deze woonsituatie niet langer dan 3 maanden kan voortduren;
(…)
Artikel 11 Weigeringsgronden urgentieverklaring
1.Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
(…)
b. er is geen sprake van een urgent woonprobleem;
(…)
Artikel 17 Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening
Beleidsregel Woonurgentie
Artikel 4 Categorieën woningzoekende
In artikel 9 van de Huisvestingsverordening is te lezen dat de volgende categorieën woningzoekende in aanmerking kunnen komen voor een woonurgentie:
(…)
2.mantelzorgontvanger en -verlener;
(…)
Artikel 7 Toetsingscriteria voor mantelzorgontvanger en - verlener (categorie 2)
Een urgentie voor de categorie 2 woningzoekende wordt verstrekt wanneer de woningzoekende voldoet aan de volgende criteria:
- Er is sprake van mantelzorg bij het verlenen van zorg gedurende minimaal acht uur per week voor een minimum van drie maanden;
-Er is door de verhuizing in belangrijke mate sprake van een inperking van de impact van de mantelzorg op het maatschappelijke functioneren van de mantelzorgverlener;
-Er moet een actuele behoefte zijn aan hulp;
-Het betreft intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpbehoevend beroep wordt verleend;
- De zorg wordt verleend ten behoeve van zelfredzaamheid of sociale participatie; en
- De zorgverlening vloeit voort uit een tussen betrokken personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt.