ECLI:NL:RBNHO:2020:10343

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 339
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de Huisvestingsverordening in relatie tot mantelzorg en urgentie bij woningtoewijzing

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 8 december 2020, staat de aanvraag van eiser om voorrang bij het verkrijgen van woonruimte centraal. Eiser, die mantelzorg ontvangt van zijn ouders, had een aanvraag ingediend voor urgentie, maar deze was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal afgewezen. De rechtbank behandelt de vraag of de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland in strijd is met de Huisvestingswet, met name in het kader van de voorwaarden voor urgentie bij mantelzorg. De rechtbank oordeelt dat de Huisvestingsverordening niet in strijd is met de Huisvestingswet, maar dat de gemeente de 'inwonereis' ten onrechte op eiser heeft toegepast. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd is en dat de rechtbank het besluit vernietigt. De rechtbank draagt de gemeente op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de medische en mantelzorgsituatie van eiser. Tevens wordt het griffierecht aan eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/339

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal, verweerder
(gemachtigden: gemachtigden mr. C. Schol en mr. V. Lückers).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om hem voorrang (urgentie) te verlenen bij het verkrijgen van woonruimte afgewezen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit onder gewijzigde motivering ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2020. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is gedurende zijn studie in Leiden ziek geworden en door zijn ouders in [woonplaats] (gemeente [gemeente] ) opgevangen, waar hij zich op 3 september 2018 heeft ingeschreven in de Basisregistratie Personen (Brp). Bij hem is een burn-out, depressiviteit, angststoornis en Asperger vastgesteld. Eiser heeft zich per 1 september 2018 uitgeschreven bij de universiteit en de huur van zijn kamer in [plaats] beëindigd per 1 juli 2019. Hij heeft sinds 24 oktober 2018 een Wajonguitkering. Eiser heeft een aanvraag om urgentie ingediend vanwege zijn afhankelijkheid van mantelzorg, die hij van zijn ouders ontvangt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring afgewezen. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet woont in de regio Zuid-Kennemerland, zodat hem geen beroep toekomt op artikel 9 van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond: Bloemendaal 2017 (de Huisvestingsverordening). Hoewel eiser heeft aangetoond dat sprake is van mantelzorg zoals bedoeld in artikel 9, derde lid, sub b, van de Huisvestingsverordening is er dienaangaande een voorliggende voorziening zoals bedoeld in artikel 9, derde lid, sub b, onder 3, van de Huisvestingsverordening, te weten dat hij in de gemeente [gemeente] urgentie kan aanvragen. Eiser heeft dat ook gedaan, maar op de aanvraag is nog niet beslist. Voorts is sprake van een voorliggende voorziening omdat mantelzorg ook kan worden verleend in de woning van de ouders van eiser. Verder zou kamerbewoning een oplossing voor het woonprobleem van eiser kunnen zijn. Tot slot ziet verweerder geen aanleiding op grond van de hardheidsclausule de urgentie alsnog te verlenen.
3. Eiser voert – kort samengevat – aan dat de Huisvestingsverordening in strijd is met de Huisvestingswet, omdat in de Huisvestingsverordening eisen gesteld zijn die voorbij gaan aan de bedoeling van (artikel 12 van) de Huisvestingswet om mantelzorgverleners en ontvangers met voorrang van huisvesting te voorzien. Artikel 9, derde en vierde lid, van de Huisvestingsverordening kunnen eiser derhalve niet worden tegengeworpen. Voorts kunnen verleners en ontvangers van mantelzorg vanwege de Huisvestingswet urgentie krijgen in de regio en niet uitsluitend in de gemeente waarin de mantelzorgers wonen. Verweerder heeft dienaangaande artikel 9, tweede lid, van de Huisvestingsverordening verkeerd uitgelegd. Hiervoor verwijst eiser naar de Memorie van Toelichting bij de Huisvestingswet. Tot slot, indien de Huisvestingsverordening wel geldt, dan heeft verweerder die onjuist toegepast. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
5.1
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Huisvestingswet kan de gemeenteraad in een huisvestingsverordening bepalen dat onder omstandigheden voor woonruimte voorrang wordt gegeven. De grondslag voor de gevraagde urgentie is gelegen in artikel 9, tweede lid, van de Huisvestingsverordening. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat eiser mantelzorg ontvangt van zijn ouders als bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
5.2
De eerste beroepsgrond die de rechtbank behandelt, is de stelling dat verweerder in de Huisvestingsverordening ten onrechte eisen heeft opgenomen die voorbijgaan aan de bedoeling van (artikel 12 van) de Huisvestingswet om mantelzorgverleners en -ontvangers met voorrang van huisvesting te voorzien. Eiser stelt daarbij onder meer dat indien de letterlijke tekst van artikel 12, eerste en derde lid, van de Huisvestingswet wordt gevolgd ‘woningzoekenden die mantelzorg (…) verlenen of ontvangen [in ieder geval] behoren tot de woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is’. Daarom zouden volgens eiser aan de vraag of ‘de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is’ in de Huisvestingsverordening geen nadere eisen kunnen worden gesteld.
5.3
Bij de beoordeling van dit betoog is sprake van een zogenoemde exceptieve toetsing. Een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, kan door de rechter in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust, worden getoetst op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit (ECLI:NL:RVS:2020:452).
Toets Huisvestingsverordening
5.4
Zoals hiervoor is opgemerkt, is de Huisvestingsverordening constitutief voor de urgentie. De gemeenteraad kan daarbij voorwaarden stellen, hetgeen volgt uit artikel 12, tweede lid, van de Huisvestingswet. De vraag die voorligt is of ook bij mantelzorg voorwaarden kunnen worden gesteld en, zo ja, of de gestelde voorwaarden in lijn zijn met de Huisvestingswet.
5.5
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat ten aanzien van mantelzorg geen nadere voorwaarden kunnen worden gesteld omdat reeds uit de Huisvestingswet volgt dat bij mantelzorg de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. Hoewel strikt grammaticale uitleg van artikel 12, eerste en derde lid, van de Huisvestingswet nadere voorwaarden bij mantelzorg inderdaad zou uitsluiten – zoals eiser terecht stelt – acht de rechtbank die uitleg niet in lijn met de bedoeling van de wetgever. In paragraaf 2.3.6 van de Memorie van Toelichting bij de Huisvestingswet [1] staat namelijk beschreven dat “woningzoekenden die in een bepaalde buurt willen of moeten wonen
om mantelzorg te kunnen verlenenin elk geval behoren tot de categorie urgente woningzoekenden”. Daaruit leidt de rechtbank af dat de bedoeling is voorrang te verlenen aan de ontvangers en verleners van mantelzorg die ten behoeve van die mantelzorg willen of moeten verhuizen. Hoewel uit artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet volgt dat de ontvangers en verleners van mantelzorg altijd moeten worden opgenomen als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening, volgt daaruit niet dat zij ook altijd urgentie moeten krijgen. Nadere voorwaarden kunnen worden gesteld om te bepalen of sprake is van een verhuizing
om mantelzorg te kunnen verlenen. Zolang de eisen in de Huisvestingsverordening op die vraag zien, zijn die eisen niet in strijd met de Huisvestingswet. Bovendien acht de rechtbank de taalkundige uitleg zoals eiser voorstaat niet in lijn met de bedoeling van de wetgever, omdat die uitleg ertoe zou leiden dat mantelzorg ontvangers en verleners altijd urgentie zou moeten worden verleend, ongeacht de vraag of die verhuizing nodig is voor de mantelzorgsituatie. Dat zou onevenredig zwaar drukken op de verdeling van woonruimte, zodat die lezing niet redelijk is. Gelet daarop weegt de rechtbank de bedoeling van de wetgever in dit geval zwaarder dan de taalkundige uitleg. Ook indien sprake is van mantelzorg kunnen dus voorwaarden worden gesteld om te bepalen of sprake is van een verhuizing ‘om mantelzorg te kunnen verlenen’. De beroepsgrond faalt.
5.7
De volgende vraag die moet worden beantwoord is of de in de Huisvestingsverordening gestelde voorwaarden in lijn zijn met de Huisvestingswet. De rechtbank beperkt zich bij die toets tot de voorwaarden die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.
5.8
In artikel 9, derde lid, onder b, sub 3 is de volgende voorwaarde gesteld:
“er zijn voor de mantelzorgontvanger en mantelzorger geen voorliggende voorzieningen waarmee de noodzaak tot verhuizen vervalt”. De rechtbank acht deze voorwaarde in lijn met de Huisvestingswet. De gemeenteraad heeft in redelijkheid kunnen bepalen dat indien de noodzaak tot verhuizen vervalt, geen sprake meer is van een verhuizing ‘om mantelzorg te kunnen verlenen’.
5.9
In artikel 9, derde lid, onder b, sub 3 is de volgende voorwaarde gesteld:
“het woonprobleem kan niet worden opgelost door bijvoorbeeld: woningruil, doorstroming via een corporatie, huren in de vrije sector bij een hoger inkomen”. De rechtbank acht deze voorwaarde in lijn met de Huisvestingswet. De gemeenteraad heeft in redelijkheid kunnen bepalen dat indien het woonprobleem op een andere manier kan worden opgelost geen sprake meer is van een verhuizing ‘om mantelzorg te kunnen verlenen’.
5.1
In artikel 9, tweede lid, is de volgende voorwaarde gesteld:
“Onverminderd artikel 12, derde lid van de wet, kan de voorrang slechts worden verleend aan inwoners van Zuid-Kennemerland (…)”. De rechtbank acht deze voorwaarde in lijn met de Huisvestingswet. Deze voorwaarde geldt – anders dan verweerder stelt – niet voor ontvangers en verleners van mantelzorg. Immers staat daarin
“Onverminderd artikel 12, derde lid, van de wet (…)”. Mantelzorg valt onder artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet.
Met eiser is de rechtbank verder van oordeel dat uit de Memorie van Toelichting bij de Huisvestingswet volgt dat ontvangers en verleners van mantelzorg niet uitsluitend in de gemeenten (van de mantelzorgverlener of -ontvanger) urgentie moeten kunnen aanvragen, maar in alle gemeenten altijd. Dat in de Memorie van Toelichting alleen het blijf-van-mijn-lijfhuis als voorbeeld wordt genoemd, [2] betekent niet dat de regel daarvoor
“Dat geldt voor alle gemeenten altijd.”niet ook geldt voor de overige categorieën in artikel 12, derde lid, te weten ‘ontvangers en verleners van mantelzorg’ en ‘verblijfsgerechtigden’. Bij mantelzorg zal echter daarna nog wel de toets aan de orde komen of sprake is van een verhuizing ‘om mantelzorg te kunnen verlenen’. In de regel zal dat betekenen dat dichtbij, dus in de regio van de ander, een woning wordt gezocht (in de Memorie van Toelichting wordt de term ‘in de nabijheid’ gebruikt) [3] . Anders dan de commissie bezwaarschriften, acht de rechtbank dit een logische uitleg van de wet. Het is niet ondenkbaar dat een gemeente is gelegen aan de grens van een urgentieregio. Daardoor kan verhuizing naar een buurgemeente die niet behoort tot dezelfde urgentieregio feitelijk neerkomen op dichterbij de mantelzorgontvanger of -verlener komen te wonen dan wanneer aansluiting wordt gezocht bij de urgentieregio voor invulling van de term ‘in de nabijheid’. [4] In de Huisvestingsverordening is deze lezing van de Memorie van Toelichting tot uiting gekomen door het niet laten gelden van de inwonereis voor onder meer ontvangers en verleners van mantelzorg. Dat verweerder dit niet heeft onderkent, komt hierna aan de orde bij de toets van het bestreden besluit. Aan de rechtmatigheid van de Huisvestingsverordening kan dat echter niet afdoen.
5.11
Gelet op het voorgaande is de Huisvestingsverordening in lijn met de Huisvestingswet. De rechtbank acht de Huisvestingsverordening in zoverre [5] rechtmatig, zodat verweerder die aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De beroepsgrond faalt.
Toets bestreden besluit
6.1
Vervolgens is de vraag of verweerder de Huisvestingsverordening, die dwingendrechtelijke bepalingen bevat, juist heeft toegepast.
6.2
Zoals hiervoor is overwogen, heeft verweerder de ‘inwonereis’ van artikel 9, tweede lid, van de Huisvestingsverordening ten onrecht op eiser van toepassing geacht. In zoverre is het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd. Immers geldt die eis niet voor de situaties bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet, waaronder mantelzorg valt. De beroepsgrond slaagt.
7.1
In lijn met het voorgaande kan ook de weigeringsgrond niet standhouden dat sprake is van een voorliggende voorziening, inhoudende dat eiser in de gemeente [gemeente] een urgentie kan aanvragen. Nu uit de Memorie van Toelichting bij de Huisvestingswet volgt dat eiser in de nabijheid van zijn ouders urgentie kan aanvragen en niet alleen in dezelfde gemeente, is een mogelijke urgentie in de gemeente [gemeente] geen voorliggende voorziening die hem kan worden tegengeworpen. [6] Dat zou immers niet in lijn zijn met de bedoeling van de wet. Ook die beroepsgrond slaagt.
7.2
Overigens zou een gegeven urgentie in de gemeente [gemeente] mogelijk wel kunnen worden aangemerkt als voorliggende voorziening. Dat is echter iets anders dan de mogelijkheid een aanvraag te doen. Om de urgentie als voorliggende voorziening ten grondslag te kunnen leggen aan een weigering zou verweerder moeten motiveren dat [gemeente] de urgentie heeft verleend (of gaat verlenen) én dat daarmee voldoende kan worden voorzien in de behoefte in de nabijheid van de mantelzorgverleners te wonen. Dat heeft verweerder niet gedaan.
8. Verweerder heeft verder bewoning van het huis van de mantelzorgverleners en kamerbewoning aangemerkt als voorliggende voorzieningen. Bij de vraag of sprake is van een voorliggende voorziening is van belang de vraag of met de voorliggende voorziening de noodzaak komt te vervallen te verhuizen ‘om mantelzorg te kunnen verlenen/ontvangen’. Kortgezegd is de vraag of de voorziening geschikt is voor de mantelzorgsituatie. Dat vergt per mantelzorgsituatie een (deels medische) beoordeling. In dit geval komt die neer op de vraag of met inwoning bij de mantelzorgverleners of kamerbewoning op een geschikte manier kan worden voorzien in de mantelzorg. Daarbij is ook van belang de vraag of inwoning of kamerbewoning überhaupt medisch geschikt zijn. De rechtbank is van oordeel dat deze vragen onvoldoende zijn onderzocht door verweerder. Op pagina 5 van het advies van de commissie bezwaarschriften stelt verweerder dat hij aan verder onderzoek naar de medische situatie niet is toegekomen, omdat hij meende dat de urgentie niet bij hem kon worden aangevraagd, hij in eerste instantie meende dat geen sprake was van mantelzorg, en omdat sprake was van voorliggende voorzieningen. De rechtbank acht daarmee de vragen of inwoning bij de mantelzorgverleners of kamerbewoning geschikt zijn als voorliggende voorziening voor de mantelzorgsituatie onvoldoende onderzocht. Dat levert een zorgvuldigheidsgebrek op, zodat ook die beroepsgrond slaagt.
9. De rechtbank oordeelt verder dat eerst nadat de situatie zorgvuldig is onderzocht een antwoord kan worden gegeven of de situatie noopt tot toepassing van de hardheidsclausule.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu verweerder nader onderzoek dient te doen naar de medische- en de mantelzorgsituatie van eiser, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. De rechtbank stelt de termijn daarvoor op zes weken na dagtekening van deze uitspraak.
11. Omdat het beroep gegrond is, vergoedt verweerder aan eiser het griffierecht. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding, omdat geen sprake is van daarvoor in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 178,00 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Huisvestingswet
Artikel 12
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
2. De gemeenteraad legt, indien hij toepassing heeft gegeven aan het eerste lid, in de huisvestingsverordening de criteria vast volgens welke de woningzoekenden, bedoeld in dat lid, worden ingedeeld in urgentiecategorieën.
3. Woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten en woningzoekenden die mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verlenen of ontvangen, behoren in ieder geval tot de woningzoekenden, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 13
1. Burgemeester en wethouders beslissen over de indeling van woningzoekenden in de urgentiecategorieën, bedoeld in artikel 12, tweede lid. Burgemeester en wethouders kunnen van deze bevoegdheid mandaat verlenen.
2. In de huisvestingsverordening stelt de gemeenteraad regels omtrent de wijze waarop woningzoekenden kunnen verzoeken om indeling in een urgentiecategorie.
Wet maatschappelijke ondersteuning
Artikel 1.1.1 eerste lid
mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond: Bloemendaal 2017
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
20. Zuid-Kennemerland: de gemeenten Bloemendaal, Haarlem, Heemstede, Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Zandvoort.
Artikel 9. Voorrang bij urgentie, van toepassing voor de gemeenten in Zuid-Kennemerland
1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op de in artikel 2 aangewezen woonruimte in het bezit van woningcorporaties met uitzondering van woonwagenstandplaatsen.
2. Bij het verlenen van huisvestingsvergunningen wordt voorrang gegeven aan woningzoekenden voor wie de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. In dat geval kunnen burgemeester en wethouders een schriftelijke urgentieverklaring verlenen. Onverminderd artikel 12, derde lid van de wet, kan de voorrang slechts worden verleend aan inwoners van Zuid-Kennemerland met een inkomen van ten hoogste € 40.394 (prijspeil 2017), onverminderd de verplichtingen van woningcorporaties op het gebied van passend toewijzen op basis van inkomen op grond van de Woningwet 2015.
3. Tot de woningzoekenden bedoeld in het tweede lid behoort:
a. de woningzoekende uit artikel 12, derde lid van de wet die verblijft in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen die in verband problemen van relationele aard of geweld zijn woonruimte heeft verlaten;
b. de woningzoekende uit artikel 12, derde lid van de wet die mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, verleent of ontvangt en voldoet aan de volgende voorwaarden:
1. de zorg wordt voor meer dan 8 uur per week geleverd en duurt langer dan 3 maanden
2. de mantelzorgrelatie kan worden aangetoond met een verklaring van bijvoorbeeld een huisarts, wijkverpleegkundige of een andere sociaal-medische adviseur
3. er zijn voor de mantelzorgontvanger en mantelzorger geen voorliggende voorzieningen waarmee de noodzaak tot verhuizen vervalt
4. het woonprobleem kan niet worden opgelost door bijvoorbeeld: woningruil, doorstroming via een corporatie, huren in de vrije sector bij een hoger inkomen
5. de huurder zegt bij toewijzing van de nieuwe huurwoning de huurwoning die wordt achtergelaten op
6. de mantelzorgontvanger is voor zijn participatie en zelfredzaamheid afhankelijk van de mantelzorger.
Artikel 17. Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

Voetnoten

1.Kamerstukken 32 271, vergaderjaar 2009-2010, nr. 3, pagina 23.
2.Kamerstukken 32 271, vergaderjaar 2009-2010, nr. 3, pagina 47.
3.Idem, pagina 23.
4.In het onderhavige geval is daarvan ook sprake. [woonplaats] is gelegen in het meest zuidelijke deel van de urgentieregio. Het genst aan Bloemendaal en Haarlem (die niet tot dezelfde urgentieregio behoren), terwijl IJmuiden en Beverwijk (die wel tot dezelfde urgentieregio behoren) op een aanzienlijk grotere afstand zijn gelegen dan Bloemendaal en Haarlem.
5.Zoals hiervoor is overwogen heeft de rechtbank alleen de artikelen getoetst die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. De uitspraak heeft dus ook alleen betrekking op die artikelen.
6.Bloemendaal en [gemeente] zijn buurgemeenten en derhalve gelegen in dezelfde regio.