Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2020 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
om mantelzorg te kunnen verlenenin elk geval behoren tot de categorie urgente woningzoekenden”. Daaruit leidt de rechtbank af dat de bedoeling is voorrang te verlenen aan de ontvangers en verleners van mantelzorg die ten behoeve van die mantelzorg willen of moeten verhuizen. Hoewel uit artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet volgt dat de ontvangers en verleners van mantelzorg altijd moeten worden opgenomen als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening, volgt daaruit niet dat zij ook altijd urgentie moeten krijgen. Nadere voorwaarden kunnen worden gesteld om te bepalen of sprake is van een verhuizing
om mantelzorg te kunnen verlenen. Zolang de eisen in de Huisvestingsverordening op die vraag zien, zijn die eisen niet in strijd met de Huisvestingswet. Bovendien acht de rechtbank de taalkundige uitleg zoals eiser voorstaat niet in lijn met de bedoeling van de wetgever, omdat die uitleg ertoe zou leiden dat mantelzorg ontvangers en verleners altijd urgentie zou moeten worden verleend, ongeacht de vraag of die verhuizing nodig is voor de mantelzorgsituatie. Dat zou onevenredig zwaar drukken op de verdeling van woonruimte, zodat die lezing niet redelijk is. Gelet daarop weegt de rechtbank de bedoeling van de wetgever in dit geval zwaarder dan de taalkundige uitleg. Ook indien sprake is van mantelzorg kunnen dus voorwaarden worden gesteld om te bepalen of sprake is van een verhuizing ‘om mantelzorg te kunnen verlenen’. De beroepsgrond faalt.
“er zijn voor de mantelzorgontvanger en mantelzorger geen voorliggende voorzieningen waarmee de noodzaak tot verhuizen vervalt”. De rechtbank acht deze voorwaarde in lijn met de Huisvestingswet. De gemeenteraad heeft in redelijkheid kunnen bepalen dat indien de noodzaak tot verhuizen vervalt, geen sprake meer is van een verhuizing ‘om mantelzorg te kunnen verlenen’.
“het woonprobleem kan niet worden opgelost door bijvoorbeeld: woningruil, doorstroming via een corporatie, huren in de vrije sector bij een hoger inkomen”. De rechtbank acht deze voorwaarde in lijn met de Huisvestingswet. De gemeenteraad heeft in redelijkheid kunnen bepalen dat indien het woonprobleem op een andere manier kan worden opgelost geen sprake meer is van een verhuizing ‘om mantelzorg te kunnen verlenen’.
“Onverminderd artikel 12, derde lid van de wet, kan de voorrang slechts worden verleend aan inwoners van Zuid-Kennemerland (…)”. De rechtbank acht deze voorwaarde in lijn met de Huisvestingswet. Deze voorwaarde geldt – anders dan verweerder stelt – niet voor ontvangers en verleners van mantelzorg. Immers staat daarin
“Onverminderd artikel 12, derde lid, van de wet (…)”. Mantelzorg valt onder artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet.
“Dat geldt voor alle gemeenten altijd.”niet ook geldt voor de overige categorieën in artikel 12, derde lid, te weten ‘ontvangers en verleners van mantelzorg’ en ‘verblijfsgerechtigden’. Bij mantelzorg zal echter daarna nog wel de toets aan de orde komen of sprake is van een verhuizing ‘om mantelzorg te kunnen verlenen’. In de regel zal dat betekenen dat dichtbij, dus in de regio van de ander, een woning wordt gezocht (in de Memorie van Toelichting wordt de term ‘in de nabijheid’ gebruikt) [3] . Anders dan de commissie bezwaarschriften, acht de rechtbank dit een logische uitleg van de wet. Het is niet ondenkbaar dat een gemeente is gelegen aan de grens van een urgentieregio. Daardoor kan verhuizing naar een buurgemeente die niet behoort tot dezelfde urgentieregio feitelijk neerkomen op dichterbij de mantelzorgontvanger of -verlener komen te wonen dan wanneer aansluiting wordt gezocht bij de urgentieregio voor invulling van de term ‘in de nabijheid’. [4] In de Huisvestingsverordening is deze lezing van de Memorie van Toelichting tot uiting gekomen door het niet laten gelden van de inwonereis voor onder meer ontvangers en verleners van mantelzorg. Dat verweerder dit niet heeft onderkent, komt hierna aan de orde bij de toets van het bestreden besluit. Aan de rechtmatigheid van de Huisvestingsverordening kan dat echter niet afdoen.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 178,00 aan hem vergoedt.