7.3De vordering van benadeelde partij [partner]
De benadeelde partij [partner] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 463.241,21 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het in zaak A tenlastegelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde immateriële schade bestaat uit:
affectieschade € 20.000,-
smartengeld € 195.700,-
De gestelde materiële schade bestaat uit:
herbouwkosten opstal [adres 1] Assendelft € 103.118,68
opruimkosten opstal [adres 1] Assendelft € 11.932,41
beredderingskosten € 650,80
inboedel € 50.812,50
opruimkosten inboedel [adres 1] Assendelft € 2.175,58
gederfd woongenot € 4.178,-
begrafeniskosten € 5.200,-
ziekenhuisdaggeldvergoeding € 1.110,-
bijdrage WMO-voorziening € 456,-
fysiotherapie € 171,-
premie aanvullende zorgverzekering € 863,40
medische kosten € 774,98
apotheekkosten € 59,18
litteken crème € 225,-
pedicure € 35,-
verlies arbeidsvermogen € 15.000,-
toekomstig verlies arbeidsvermogen € 50.000,-
kosten dierenarts en dierenopvang € 778,68
Post a: affectieschade
Deze post is voor toewijzing vatbaar, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. De benadeelde partij betreft de moeder van het overleden slachtoffer [jongste zoon] . In het Besluit vergoeding affectieschade is het schadebedrag gefixeerd op € 20.000,-.
Post b: smartengeld
Gevorderd is een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 195.700,- onder verwijzing naar het letsel en de fysieke en psychische gevolgen van de bewezen verklaarde feiten.
De gebeurtenissen van 2 november 2020 hebben een zeer grote impact gehad op het leven van de benadeelde partij. Zij heeft zeer ernstig fysiek letsel opgelopen. Ze had brandwonden in het gezicht, op het hoofd, op de linkerarm, aan beide benen en onder beide voeten. Het totaal aan verbrande lichaamsoppervlakte werd geschat op 20%. Ook had zij verbrande zwarte stembanden. Ze is op de intensive care opgenomen, gesedeerd en aan de beademing gelegd. Op 27 november 2020 was haar klinische toestand nog zodanig dat er slechts op basaal niveau met haar kon worden gecommuniceerd. Een klein deel van de brandwonden moest worden behandeld met getransplanteerde huid van haar bovenbeen.
Momenteel is de benadeelde partij nog herstellende. Uit het dossier volgt dat zij niet te lang kan lopen en/of staan. Zij heeft nog moeite met haar stemvolume. Het littekenweefsel dat zich heeft gevormd om de tracheaopening bemoeilijkte haar het slikken en hieraan is zij geopereerd.
Als gevolg van de bewezen verklaarde feiten heeft de benadeelde partij psychische klachten waarvoor zij onder behandeling is. Zij is gediagnosticeerd met zowel een posttraumatische stressstoornis (PTSS) als met een persisterende complexe rouwstoornis (PCRS).
Op grond van wat op dit moment bekend is over het aan de benadeelde partij aangedane leed, dat als zodanig niet is weersproken, acht de rechtbank het gevorderde bedrag, dat is gebaseerd op een arrest van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2020:1842), billijk. Gelet op de zeer ernstige gevolgen voor de benadeelde partij, veroorzaakt door haar toenmalige partner, door opzettelijke brandstichting in de eigen woning, ziet de rechtbank – anders dan de verdediging heeft bepleit – geen reden voor matiging. De rechtbank begroot de door de benadeelde partij geleden immateriële schade op een bedrag van € 195.700,-. Posten c en d: herbouw- en opruimkosten opstal [adres 1] Assendelft
De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade in het kader van de toekomstige opruiming en vervolgens herbouw van het opstal aan de [adres 1] te Assendelft. Echter, tussen [bedrijf] enerzijds en de benadeelde partij en de verdachte anderzijds is een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij de artikelen 2.5 en 2.6 lijken te wijzen op een mogelijke verkoop van de woning. De ingediende vordering is gebaseerd op een taxatie van [opstalverzekeraar] die herbouw als uitgangspunt heeft. Nu de vaststellingsovereenkomst niet lijkt te zijn gericht op herbouw maar op verkoop, is voor de rechtbank onduidelijk hoe hoog de daadwerkelijk geleden schade is, dan wel zal worden. De vordering is onvoldoende onderbouwd en een nadere duiding zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard ten aanzien van deze posten.
Post f: inboedel
De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade in het kader van de inboedel die bij de woningbrand verloren is gegaan. Deze is door [inboedelverzekeraar] getaxeerd op € 101.625,-. Nu de benadeelde partij en de verdachte een samenlevingscontract hadden, op grond waarvan de woning met inboedel aan elk van hen voor de (onverdeelde) helft toebehoorde, vordert de benadeelde partij haar deel, te weten 50%, van de verloren gegane inboedel, zijnde € 50.812,50.
Duidelijk is dat door de brand schade aan de inboedel is ontstaan. Gelet op hetgeen bewezen is verklaard ten aanzien van zaak B kan de rechtbank er echter de ogen niet voor sluiten dat de verdachte gedurende 6,5 jaar gelden van zijn werkgever heeft verduisterd (tot een totaalbedrag van ongeveer 2,4 miljoen euro), die ook zijn aangewend voor de woning en de huishouding. De rechtbank ziet hierin reden om het gevorderde bedrag te matigen. Onduidelijk is de exacte mate waarin verduisterde gelden zijn gespendeerd aan de inboedel. Met gebruikmaking van de schattingsbevoegdheid die haar in artikel 6:97 BW is gegeven, zal de rechtbank de waarde van de verloren gegane inboedel bepalen op € 60.000,-, waardoor aan de benadeelde partij een bedrag zal worden toegewezen van € 30.000,-.
Posten r en s: (toekomstig) verlies arbeidsvermogen
De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade in het kader van het verlies aan arbeidsvermogen over de periode 2 november 2020 tot en met 30 maart 2022 voor een bedrag van € 15.000,-. Ter onderbouwing heeft de benadeelde partij een exploitatiebegroting overgelegd. Overige stukken die ter onderbouwing hadden kunnen dienen, zijn met de woningbrand verloren gegaan. Ten aanzien van toekomstig verlies aan arbeidsvermogen wordt een bedrag van € 50.000,- gevorderd.
De rechtbank overweegt dat de exploitatiebegroting tot stand is gekomen op basis van aannames, omdat er geen daadwerkelijke boekhouding beschikbaar was. Overigens merkt de rechtbank op dat is gebleken dat verschillende door de verdachte verduisterde gelden destijds hun weg hebben gevonden naar de onderneming van de benadeelde partij, wat gevolgen zou kunnen hebben voor de eventuele bewijskracht, c.q. legitimiteit, van de bijbehorende administratie. Verder zou eventuele sluiting als gevolg van de coronapandemie invloed kunnen hebben gehad op het daadwerkelijke resultaat van de onderneming. Dit alles maakt dat vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de aannames die als uitgangspunt hebben gediend voor de exploitatiebegroting en of deze begroting tot een realistisch beeld van de omzet en het resultaat leidt.
Ten aanzien van het toekomstig verlies aan arbeidsvermogen overweegt de rechtbank tevens dat een deskundige inschatting van de verdiencapaciteit van de benadeelde partij, op basis van haar medische toestand, dan wel een actuariële schadeberekening ontbreekt.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande en in het licht van de betwisting door de verdediging, van oordeel dat de vordering met betrekking tot de schadeposten ‘verlies arbeidsvermogen’ en ‘toekomstig verlies arbeidsvermogen’ onvoldoende is onderbouwd. Een nadere duiding zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard ten aanzien van deze posten.
Overige materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de overige gestelde materiële schade, te weten de posten e, g t/m q en t, rechtstreeks voortvloeit uit de in zaak A bewezen verklaarde feiten, althans (wat betreft de begrafeniskosten) voor vergoeding in aanmerking komt, en voldoende is onderbouwd. De rechtbank zal deze schadeposten dan ook toewijzen.
Conclusie
In totaliteit zal de vordering van de benadeelde partij [partner] dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 262.377,62, bestaande uit € 46.677,62 materiële schade en € 215.700, immateriële schade.
Ten aanzien van de posten a, b, f, en i wordt dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van hetgeen overigens wordt toegewezen wordt dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.