ECLI:NL:RBNHO:2022:3054

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
21/3053
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek rijgeschiktheid na positieve speekseltest op cannabis

Op 7 april 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de rijgeschiktheid van eiser, die door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) was opgeroepen voor een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid na een positieve speekseltest op cannabis. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E.J. van Gils, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CBR, dat zijn rijbewijs had geschorst en hem een onderzoek had opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 januari 2022, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had gehandeld. De aanleiding voor het onderzoek was een mededeling van de politie, die eiser op 11 februari 2021 had aangehouden tijdens een verkeerscontrole. Bij de aanhouding was een speekseltest afgenomen die positief testte op cannabis, en een bloedonderzoek toonde een THC-waarde aan van 6,8 microgram per liter, wat boven de grenswaarde ligt. De rechtbank concludeerde dat de politie aanvullende gegevens had verzameld over het gedrag van eiser, zoals bloeddoorlopen ogen en een cannabisgeur, die samen met de THC-waarde een gerechtvaardigd vermoeden van ongeschiktheid tot rijden vormden.

Eiser betwistte de noodzaak van het onderzoek en voerde aan dat de enkele aanwezigheid van THC in zijn bloed niet voldoende was voor een vermoeden van ongeschiktheid. De rechtbank verwierp dit argument en stelde vast dat de combinatie van de THC-waarde en de waarnemingen van de politie voldoende waren om het CBR te verplichten tot het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3053

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.J. van Gils),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: Mr. M. Klijbeuker).

Procesverloop

In het besluit van 26 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder eiser een onderzoek opgelegd naar zijn rijgeschiktheid en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst.
In het besluit van 17 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

De achtergrond van het geschil
1.1
De politie heeft op 6 april 2021 bij verweerder een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw). Aan die mededeling ligt ten grondslag dat eiser op 11 februari 2021 tijdens een verkeerscontrole is aangehouden als bestuurder van een auto. Bij eiser is een speekseltest afgenomen die een indicatie gaf voor cannabis. Bij het daarop verrichte bloedonderzoek is in zijn bloed 6,8 microgram per liter aan cannabis (THC) aangetroffen. De grenswaarde voor cannabis is 3,0 microgram per liter.
1.2
Verweerder heeft eiser vervolgens in het primaire besluit een onderzoek naar zijn drugsgebruik opgelegd op grond van de artikel 131 van de Wvw en 23, eerste lid, onder f, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling)en ook de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst op grond van artikelen 5, onder a, en 6 van de Regeling
.Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Het bestreden besluit
2. In het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat uit bloedonderzoek bleek dat eiser 6,8 microgram per liter aan THC in zijn bloed had. Verder heeft de politie aanvullende gegevens in het proces-verbaal opgenomen over het gedrag van eiser; de politie nam waar dat er een cannabisgeur om hem heen hing, dat zijn ogen bloeddoorlopen waren en dat hij vergrote pupillen had.
Het wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage.
De beoordeling van eisers beroep
4.1
Eiser betwist de bij hem op 11 februari 2021 geconstateerde THC-waarde en de inhoud van het proces-verbaal niet. Eiser voert aan dat geen sprake is van aanvullende gegevens zoals bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder f, van de Regeling. De enkele aanwezigheid van drugsgerelateerde stoffen in het bloed is onvoldoende indicatie voor een vermoeden van ongeschiktheid dat een onderzoek naar de geschiktheid rechtvaardigt. De door de politie waargenomen kenmerken zijn effecten die onlosmakelijk verbonden zijn met cannabisgebruik en geen kenmerken van misbruik of verslaving aan drogerende middelen. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 december 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10832. Voorts voert eiser aan dat hij is staande gehouden tijdens een verkeerscontrole en niet vanwege zijn rijgedrag.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van aanvullende gegevens betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van eiser. Het is daarbij niet vereist dat het moet gaan om kenmerken van misbruik van of verslaving aan drogerende middelen. Uit de stukken van de politie blijkt dat eiser uiterlijke kenmerken van drugsgebruik vertoonde en dat er sprake was van een cannabisgeur. De reden van de aanhouding, de verkeerscontrole, doet niet af aan deze aanvullende gegevens. Op basis van de THC-waarde was verweerder gehouden een onderzoek naar de geschiktheid op te leggen en de geldigheid van eisers rijbewijs te schorsen.
4.3
De rechtbank overweegt dat blijkens artikel 23, eerste lid, onder f, van de Regeling alleen sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen indien ook sprake is van aanvullende gegevens betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden die tot dat vermoeden kunnen leiden. Verder overweegt de rechtbank dat een vermoeden van ongeschiktheid en een vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen genoeg is voor het opleggen van een onderzoek voldoende is. [1] Het is dus ook niet nodig dat uit de aanvullende gegevens blijkt van misbruik of verslaving.
4.4
Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat eiser uit de speekseltest positief testte op cannabis. Verder beschrijft de politie dat eiser bloeddoorlopen ogen en vergrote pupillen had en dat er een cannabisgeur om hem heen ging. Deze waarnemingen zijn te kwalificeren als aanvullende gegevens betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van eiser, zoals bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder f, van de Regeling. Eisers betoog dat het dan moet gaan om andere aanvullende gegevens, die niet onlosmakelijk zijn verbonden aan gebruik van cannabis, volgt de rechtbank niet. Dat iedereen bloeddoorlopen ogen krijgt van cannabis, zoals eiser stelt, betekent niet dat dit geen uiterlijk kenmerk is dat leidt tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen. Dat eiser is aangehouden naar aanleiding van een verkeerscontrole en niet vanwege zijn rijgedrag, maakt dit ook niet anders. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er is voldaan aan de in artikel 23, eerste lid, onder f, van de regeling bepaalde voorwaarden voor het moeten opleggen van een onderzoek naar eisers rijgeschiktheid.
4.6
Eisers beroep op de genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter slaagt niet, omdat in die uitspraak de omstandigheden anders waren. Anders dan in deze zaak, was het vermoeden van ongeschiktheid uitsluitend gebaseerd op de in het bloed aangetroffen THC-waarde.
Conclusie
5. De rechtbank concludeert dat het CBR gehouden was tot het opleggen van een onderzoek naar eisers rijgeschiktheid. Eiser krijgt geen gelijk; zijn beroep is ongegrond.
6. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE:
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld. (…)
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid. (…)
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011:
Artikel 23
1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien: (…)
f. ten aanzien van betrokkene proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen. (…)

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:657.