Overwegingen
1. In de periode van 22 januari 2016 tot en met 17 maart 2017 heeft [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) op naam en voor rekening van eiseres aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van goederen met de handelsbenaming “Emerox 1144”.
2. In december 2017 is Emerox 1144 door het Douane Laboratorium onderzocht. In eerste instantie is vastgesteld dat Emerox 1144 hoofdzakelijk uit azelaïnezuur bestond en is de door eiseres aangegeven Taric-code 2917 1390 90 en aanvullende Taric-code 2500 akkoord bevonden. In juni 2018 is Emerox 1144 opnieuw door het Douane Laboratorium onderzocht en heeft het laboratorium vastgesteld dat Emerox 1144 voor 89% uit azelaïnezuur en 11% uit dicarbonzuren bestaat, zodat indeling dient plaats te vinden onder Taric-code 3824 9993 90 en aanvullende Taric-code 2501.
3. In 2018 is een administratieve controle ingesteld bij [bedrijf 2] . De controle was gericht op de indeling in het gebruikstarief en het toegepaste tarief. Er zijn 19 aangiften van eiseres onderzocht, gedaan in de periode van22 januari 2016 tot en met 17 maart 2017 . Verweerder meent dat de indeling van Emerox 1144 dient plaats te vinden onder Taric-code 3824 9993 90, met aanvullende Taric-code 2501, en dat eiseres op grond van deze indeling een tarief van 6,5% aan douanerechten is verschuldigd.
4. Tussen partijen is in geschil of Emerox 1144 onder Taric-code 2917 1390 90 dan wel Taric-code 3824 9993 90 moet worden ingedeeld. Enkel indien Emerox 1144 in aanmerking komt voor indeling onder Taric-code 3824 9993 90 is tussen partijen in geschil of Emerox 1144 voor indeling onder aanvullende Taric-code 2500 dan wel 2501 in aanmerking komt. Tot slot is in geschil of een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel aan navordering van douanerechten in de weg staat.
5. Eiseres stelt dat de utb ten onrechte aan haar is uitgereikt. Zij bepleit dat Emerox 1144, bestaande uit tenminste 88% azelaïnezuur en daarnaast uit drie andere dicarbonzuren (C11, C10 en C8), onder Taric-code 2917 1390 90 en aanvullende Taric-code 2500 moet worden ingedeeld. De aanvullende Taric-code is door eiseres gebruikt omdat azelaïnezuur op de zogeheten International Non-prorietary Names (hierna: INN) lijst staat en daarom in het geheel geen douanerechten zijn verschuldigd.
Eiseres stelt dat uit de ‘Algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur’ (hierna: de Indelingsregels) volgt dat Emerox 1144 onder Taric-code 2917 1390 90 moet worden ingedeeld. Uit Indelingsregel 3a volgt dat de meest specifieke post voorrang heeft op elke andere, meer algemene post(en) die van toepassing kunnen zijn. Aangezien post 2917 duidelijk specifieker is dan (rest)post 3824 heeft post 2917 voorrang. Eiseres verwijst in dat kader naar een arrest van de Hoge Raad van 29 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1863). Eiseres stelt voorts dat Emerox 1144 onder de letterlijke bewoordingen van GN-post 2917 1390 valt. De onzuiverheden in Emerox 1144 kwalificeren als ‘residuele onzuiverheden’ en doen aan deze indeling niet af. Eiseres wijst in dat kader op aantekening 1, onder a, op hoofdstuk 29 van de GN. De aanwezigheid van ‘onzuiverheden’ staat niet aan indeling in hoofdstuk 29 in de weg, mits de onzuiverheden niet zijn toegevoegd, en ook niet in het product zijn gelaten om het product meer of minder geschikt te maken voor bepaalde toepassingen in plaats van voor algemeen gebruik. Eiseres verwijst in dit kader naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) in de zaak Agroferm A/S (20 juni 2013, C-568/211, ECLI:EU:C:2013:407). Uit dit arrest van het HvJ blijkt dat het percentage van onzuiverheden niet van belang is. Beslissend is of voor het product objectief aanwijsbare andere toepassingsmogelijkheden worden gecreëerd, middels de in het product aanwezige residuele onzuiverheden, die het zonder de aanwezigheid van de onzuiverheden niet zou hebben. De residuele onzuiverheden in Emerox 1144 maken dit goed niet beter geschikt voor bepaalde toepassingen. Verweerder geeft in de onderhavige zaak volgens eiseres een onjuiste uitleg aan de ‘tolerantieregel’ (inhoudende dat residuele onzuiverheden zijn toegestaan). De resterende dicarbonzuren zijn volgens verweerder achtergelaten om het product geschikter te maken voor bepaalde toepassingen.
Voor het geval de rechtbank niet het standpunt van eiseres met betrekking tot de indeling van Emerox 1144 mocht delen, neemt eiseres nog het standpunt in dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld en de utb om die reden niet in stand kan blijven.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb, met veroordeling van verweerder in de proceskosten in bezwaar en beroep.
6. Verweerder betoogt dat Emerox 1144 op grond van Aantekening 1 onder a op hoofdstuk 29 niet in GN-post 2917 kan worden ingedeeld. Verweerder stelt dat Emerox 1144 onder Taric-code 3824 9993 90 moet worden ingedeeld en dat de utb dus terecht is uitgereikt. De aanvullende Taric-code 2501 moet worden vermeld, omdat geen aanspraak kan worden gemaakt op de vrijstelling voor bepaalde farmaceutische producten.
Eiseres maakt Emerox 1144 van plantaardige olie, die voornamelijk bestaat uit oliezuur met een koolstofketen van 18 (C18), maar daarnaast ook in mindere mate kortere en langere ketens bevat (bijvoorbeeld C15, C16, C17, C19, C20, C21). Door middel van ozonolyse ontstaat uit C18 onder meer C9, azelaïnezuur, en daarnaast ook C7, C8, C10, C11. Na de ozonolyse vindt nog vijf maal distillatie en één maal extractie plaats, waarna het product wordt gedroogd en verwerkt tot witte vlokken. Het eindproduct bestaat voor 89% uit azelaïnezuur en voor 11% uit andere dicarbonzuren.
Het vertrekpunt voor de indeling van een goed in de GN is algemene regel 1. In deze zaak is aantekening 1, onder a, op hoofdstuk 29 belangrijk. Voor een indeling van een goed in dit hoofdstuk is van belang dat het in te delen goed een geïsoleerde chemisch welbepaalde organische verbinding betreft. Door de samenstelling (89% azelaïnezuur en 11% andere dicarbonzuren) beantwoordt Emerox 1144 op voorhand niet aan voormelde aantekening, omdat geen sprake is van een geïsoleerde chemisch welbepaalde organische verbinding.
Uit aantekening 1, onder a, op hoofdstuk 29 volgt echter dat een stof soms ook in hoofdstuk 29 kan worden ingedeeld als deze onzuiverheden bevat. De onzuiverheden die mogen voorkomen, hebben noodzakelijkerwijs een residueel karakter. Zij mogen niet afdoen aan het ‘geïsoleerde’ voorkomen van de betrokken organische verbinding. Of onzuiverheden afdoen aan het ‘geïsoleerde’ voorkomen hangt nauw samen met de vraag welke zuiverheid kan worden bereikt. Volgens verweerder is in het kader van hoofdstuk 29 over het algemeen sprake van stoffen met een zuiverheid van rond 98-99%. Azelaïnezuur kan nagenoeg 100% zuiver worden gemaakt. In de handel zijn bij verschillende marktdeelnemers producten bestaande uit 99% azelaïnezuur te verkrijgen. Er bestaat geen enkele praktische reden (zoals vervoer of veiligheid) die rechtvaardigt dat bij azelaïnezuur wordt afgeweken van dit uitgangspunt van de hoogste zuiverheidsgraad.
Verweerder betoogt dat uit de indelingsverordening (EG) nummer 691/96 kan worden afgeleid dat een product met ongeveer 79% azelaïnezuur als onvoldoende zuiver wordt aangemerkt om onder hoofdstuk 29 te worden ingedeeld.
Emerox 1144 kan als chemisch product, elders genoemd noch elders onder begrepen, wel worden ingedeeld in GN-post 3824. Eiseres heeft dat niet weerlegd.
Gelet op de samenstelling van Emerox 1144 dient volgens verweerder de aanvullende Taric-code 2501 te worden gebruikt. Maar zelfs als Emerox 1144 zou dienen te worden ingedeeld onder GN-code 2917 1390, dan betekent dit volgens verweerder nog niet automatisch dat Emerox 1144 in aanmerking komt voor vrijstelling. Een vrijstelling vormt immers een uitzondering op de regel dat invoerrechten verschuldigd zijn en moet daarom strikt worden uitgelegd. Goederen met een te hoog gehalte aan andere stoffen komen niet in aanmerking voor vrijstelling van invoerrechten voor specifieke INN-stoffen.
Voor een beroep op het ongeschreven vertrouwensbeginsel en/of artikel 119 DWU is in deze beroepsprocedure geen plaats.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
7. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Toepasselijke wet- en regelgeving
8. Voor de indeling van goederen in de GN zijn de indelingsregels van belang. Indelingsregels 1, 2a, 3 en 6 luiden als volgt:
“1. De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van de hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en – voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen – de navolgende regels.
2. a. De vermelding van een goed in een post heeft eveneens betrekking op dat goed in niet-complete of in niet-afgewerkte staat voor zover dit de essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont. Deze vermelding heeft eveneens betrekking op een compleet of een afgewerkt goed of een op grond van de voorgaande volzin als zodanige aan te merken goed, indien het wordt aangeboden in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat.
3. Indien goederen met toepassing van het bepaalde in punt 2, onder b., of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt:
a. de post met de meest specifieke omschrijving heeft voorrang boven posten met een meer algemene strekking. Indien echter twee of meer posten elk afzonderlijk slechts betrekking hebben op een gedeelte van de stoffen of bestanddelen waaruit een mengsel of een goed is samengesteld of op een gedeelte van de artikelen, in het geval van goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, worden die posten, met betrekking tot bedoelde mengsels en goederen, aangemerkt als even specifiek, zelfs indien een van de posten daarvan een vollediger of nauwkeuriger omschrijving geeft;
6. Voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van een post, zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van die onderverdelingen en de aanvullende aantekeningen, alsmede ‘mutatis mutandis’ de vorenstaande bepalingen, met dien verstande dat uitsluitend onderverdelingen van gelijke rangorde met elkaar kunnen worden vergeleken. Voor de toepassing van deze regel en voor zover niet anders is bepaald, zijn de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken eveneens van toepassing.”
9. Afdeling VI van de GN is getiteld “Producten van de chemische en aanverwante industrieën” en bevat 11 hoofdstukken (28 tot en met 39). Hiervan bevat hoofdstuk 29, met het opschrift “Organische chemische producten”, post 2917. Deze post, "Meerwaardige carbonzuren, daarvan afgeleide anhydriden, halogeniden, peroxiden en peroxyzuren, alsmede halogeen-, sulfo -, nitro- en nitrosoderivaten daarvan" is – voor zover relevant, als volgt onderverdeeld, waarbij ook de in geschil zijnde Taric-codes worden vermeld:
2917 13
– – azelaïnezuur en sebacinezuur, alsmede zouten en esters daarvan:
2917 13 90
– – – andere
2917 13 90 10
– – – – dimethylsebacaat (CAS RN 106-79-6)
2917 13 90 90
– – – – andere
10. Hoofdstuk 38 van de GN, met het opschrift “Diverse producten van de chemische industrie”, bevat post 3824. Deze post, "Bereide bindmiddelen voor gietvormen of voor gietkernen; chemische producten en preparaten van de chemische of van aanverwante industrieën (mengsels van natuurlijke producten daaronder begrepen), elders genoemd noch elders onder begrepen", is onderverdeeld als volgt (voor zover relevant):
3824 99
– – andere:
(…)
– – – – – chemische producten of preparaten, voornamelijk samengesteld uit organische verbindingen, elders genoemd noch elders onder begrepen:
3824 99 92
– – – – – – in vloeibare vorm bij 20 °C
3824 99 93
– – – – – – andere
3824 99 93 90
– – – – – – – andere
11. Aantekening 1, sub a, op hoofdstuk 29 van de GN bepaalt:
"De posten van dit hoofdstuk hebben, voor zover uit de context niet het tegendeel blijkt uitsluitend betrekking op:
a. geïsoleerde chemisch welbepaalde organische verbindingen, ook indien zij onzuiverheden bevatten;
12. De Engelse tekst van de toelichting op hoofdstuk 29 van het Geharmoniseerd Systeem (hierna: het GS) luidt (voor zover relevant):
“As a general rule, this Chapter is restricted to separate chemically defined compounds, subject to the provisions of Note 1 to the Chapter.
(A) Chemically defined compounds
A separate chemically defined compound is a substance which consists of one molecular species (e.g., covalent or ionic) whose composition is defined by a constant ratio of elements and can be represented by a definitive structural diagram. In a crystal lattice, the molecular species corresponds to the repeating unit cell.
Separate chemically defined compounds containing other substances deliberately added during or after theirmanufacture (including purification) are excluded from this Chapter. Accordingly, a product consisting of saccharin mixed with lactose, for example, to render the product suitable for use as a sweetening agent is excluded (see Explanatory Note to heading 29.25).
The separate chemically defined compounds of this Chapter may contain impurities (Note 1 (a)). An exception to this rule is created by the wording of heading 29.40 which, with regard to sugars, restricts the scope of the heading to chemically pure sugars.
The term “impurities” applies exclusively to substances whose presence in the single chemical compound results solely and directly from the manufacturing process (including purification). These substances may result from any of the factors involved in the process and are principally the following :
( a) Unconverted starting materials.
( b) Impurities present in the starting materials.
( c) Reagents used in the manufacturing process (including purification).
It should be noted, however, that such substances are not in all cases regarded as “impurities” permitted under Note 1 (a). When such substances are deliberately left in the product with a view to rendering it particularly suitable for specific use rather than for general use, they are not regarded as permissible impurities. For example, a product consisting of methyl acetate with methanol deliberately left in with a view to improving its suitability as a solvent is excluded (heading 38.14). For certain compounds (e.g., ethane, benzene, phenol, pyridine), there are specific purity criteria, indicated in Explanatory Notes to headings 29.01, 29.02, 29.07 and 29.33.”
13. De Engelse tekst van de toelichting op post 2917 bepaalt (voor zover relevant):
“This heading covers polycarboxylic acids and their anhydrides, halides, peroxides, peroxyacids, esters and salts, as well as the halogenated, sulphonated, nitrated or nitrosated derivatives (including compound derivatives) of any of these products.