In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de indeling van een vloeibaar crèmekleurig product, dat door belanghebbende als kindervoeding wordt aangeboden, in de juiste tariefpost van de Gecombineerde Nomenclatuur (GN). De belanghebbende had eerder een bindende tariefinlichting aangevraagd, waarbij de Inspecteur het product indelde onder post 2202 van de GN, als 'alcoholvrije dranken'. Belanghebbende was het hier niet mee eens en stelde dat het product onder post 1901, 'bereidingen voor de voeding van kinderen', moest worden ingedeeld.
Het Gerechtshof Amsterdam had geoordeeld dat het product als 'andere alcoholvrije drank' onder post 2202 van de GN moest worden ingedeeld. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de indeling van het product onder post 1901 niet mogelijk was, omdat het product niet specifiek als zodanig was ingedeeld en de regels van de GN dit uitsluiten. De Hoge Raad benadrukte dat de indeling van producten in de GN moet gebeuren op basis van de algemene indelingsregels, waarbij eerst moet worden vastgesteld of een product onder een specifieke post kan worden ingedeeld voordat naar onderverdelingen wordt gekeken.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Hof werd bevestigd. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de indeling van voedingsproducten in de douanerechten, vooral voor producten die als kindervoeding worden gepresenteerd. De uitspraak onderstreept de noodzaak voor bedrijven om zorgvuldig te kijken naar de indelingsregels van de GN bij het aanvragen van bindende tariefinformatie.