ECLI:NL:RBNHO:2022:213

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
C/15/323860 HARK 22-2
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen voorzieningenrechter wegens vermeende vooringenomenheid

Op 7 januari 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland het verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter, mr. P.W.M. de Wolf MSM, afgewezen. Verzoeker, wonende te Haarlem, had op 3 januari 2022 ter zitting verzocht om wraking, omdat hij meende dat de voorzieningenrechter niet onpartijdig was. Dit verzoek was gericht tegen een kort geding met zaaknummer C/15/323189/KG ZA 21-646, waarin verzoeker een aanhoudingsverzoek had ingediend. Hij stelde dat de voorzieningenrechter hem de kans had ontnomen om zich adequaat te verdedigen door zijn aanhoudingsverzoek af te wijzen, en dat de rechter in het verleden altijd in zijn nadeel had geoordeeld.

De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een procesbeslissing was en geen grond voor wraking kon vormen. De kamer benadrukte dat de motivering van een (tussen)beslissing niet kan leiden tot wraking, tenzij er objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat de voorzieningenrechter vooringenomen was, en dat zijn algemene stelling dat de rechtbank altijd in zijn nadeel beslist, niet voldoende onderbouwd was.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/323860/HA RK 22/2
Beslissing van 7 januari 2022
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te Haarlem,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. P.W.M. de Wolf MSM,
hierna te noemen: de voorzieningenrechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 3 januari 2022 ter zitting de wraking verzocht van de voorzieningenrechter in de bij deze rechtbank, team Familie en Jeugd, locatie Haarlem aanhangige zaak (kort geding) met als zaaknummer C/15/323189/KG ZA 21-646, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De voorzieningenrechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 4 januari 2022 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 6 januari 2022. Verzoeker, de voorzieningenrechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker en mr. S. Bouddount, advocaat van de wederpartij, zijn verschenen. De voorzieningenrechter heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.Het verzoek

Verzoeker grondt zijn wrakingsverzoek op de omstandigheid dat de voorzieningenrechter ervan blijk heeft gegeven niet onpartijdig te zijn, omdat zij zijn aanhoudingsverzoek heeft afgewezen. Verzoeker heeft dat aanhoudingsverzoek gedaan, omdat hij niet tijdig een advocaat heeft gevonden om hem in de hoofdzaak bij te staan. Verzoeker stelt dat de voorzieningenrechter hem met die beslissing de kans heeft ontnomen om zich op een normale manier te kunnen verdedigen. Volgens verzoeker heeft de rechtbank altijd in zijn nadeel geoordeeld en gaat zij in negen van de tien gevallen met de wederpartij mee.
Ter zitting vult verzoeker nog aan dat de voorzieningenrechter in haar motivering ten onrechte niet heeft vermeld dat mr. Bouddount hem aanvankelijk - per e-mail op 9 november 2021 - heeft verzocht om de afgifte van het Russische paspoort van de minderjarige, terwijl het later om het Nederlandse paspoort bleek te gaan. Verzoeker had dit Russische paspoort allang afgegeven, zodat hij op dat moment geen noodzaak zag om een advocaat te raadplegen. De voorzieningenrechter is dus ten onrechte van een veel langere termijn uitgegaan om een advocaat te benaderen (al vanaf 9 november 2021), dan in werkelijkheid het geval is geweest. Hieruit blijkt haar vooringenomenheid.

3.De beoordeling

3.1
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2
De afwijzing van het aanhoudingsverzoek dient te worden aangemerkt als een procesbeslissing ofwel (tussen)beslissing. Een rechterlijke (tussen)beslissing kan geen grond vormen voor wraking (zie het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, rechtsoverweging 3.3 en 3.4). De wrakingskamer komt ook geen oordeel toe over de juistheid van een (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel (hoger beroep) belast is met de behandeling van de (hoofd)zaak. Ook voor de motivering van een (tussen)beslissing geldt dat dit geen grond kan vormen voor wraking behalve in het uitzonderlijke geval dat de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.3
Uit het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak van 3 januari 2022 en de schriftelijke reatie van de voorzieningenrechter van 4 januari 2022 blijkt dat mr. Bouddount ter zitting heeft toegelicht dat zij verzoeker op 4 november 2021 voor het eerst heeft benaderd in aanloop naar de hoofdzaak en heeft gewezen op de mogelijkheid rechtsbijstand te zoeken. Tussen 4 november en 14 december 2021 heeft mr. Bouddount nog een aantal keer per mail contact met verzoeker gehad en op 14 december 2021 heeft zij via de mail de zittingsdatum van de hoofdzaak doorgegeven. Uiteindelijk is op 17 december 2021 een dagvaarding aan verzoeker betekend. Verzoeker heeft die gang van zaken niet bestreden. Volgens genoemd proces-verbaal heeft de voorzieningenrechter vervolgens haar beslissing tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek als volgt gemotiveerd:
de vader heeft ruim de tijd gehad om een advocaat te raadplegen. Gelet op het tijdsverloop van de feiten en de aard van dit kort geding wijs ik het aanhoudingsverzoek af.
Uit deze motivering blijkt niet van vooringenomenheid van de rechter.
3.4
De stelling van verzoeker dat de rechtbank altijd in zijn nadeel beslist en in negen van de tien gevallen zou meegaan met verzoeken en vorderingen van de wederpartij, betreft ook geen omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid door het optreden van de voorzieningenrechter in deze zaak schade zou kunnen lijden, reeds omdat hij niet heeft onderbouwd dat die algemene stelling, wat daar ook van zij, de conclusie zou wettigen dat de voorzieningenrechter jegens hem vooringenomen zou zijn.
3.4
De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter af;
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de voorzieningenrechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.M. Kos, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. E.J. Bellaart, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2022.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.