Overwegingen
1. [kind 1] , ten tijde van het bestreden besluit 12 jaar oud, en [kind 2] , ten tijde van het bestreden besluit 10 jaar oud, zijn beide hoogbegaafde kinderen. Tot het gezin van eiseres behoort nog een derde kind, [kind 3] , die eveneens hoogbegaafd is. Op hem zien de bestreden besluiten niet. [kind 1] en [kind 2] ervaren opgroeiproblemen in die zin dat ze moeite hebben te leren omgaan met anderen, sociaal-emotionele problemen hebben en hypergevoelig zijn waardoor ze ook heftiger dan gebruikelijk voor kinderen van deze leeftijd reageren. Een en ander heeft zich onder meer gemanifesteerd toen [kind 3] gepest werd en daardoor een trauma heeft opgelopen. Binnen het gezin heeft dat tot heftige reacties bij de kinderen geleid en tot grote spanningen waarbij de kinderen (letterlijk) schreeuwen om aandacht van hun ouders. [kind 1] wordt ook gepest; het zelfbeeld van [kind 2] en [kind 1] is aangetast.
Ouders hebben in verband hiermee hulpverlening ingezet via Gelukkig HB. Blijkens besluiten van 2 december 2015 heeft verweerder voor het jaar 2016 een PGB verstrekt van € 1.190,- voor [kind 1] en een PGB van gelijke hoogte voor [kind 2] .
2. Verweerder heeft bij afzonderlijke besluiten van 20 februari 2017 zowel ten aanzien van [kind 1] als ten aanzien van [kind 2] besloten het PGB voor het jaar 2017 af te wijzen en bij het bestreden besluit deze afwijzingen gehandhaafd. Verweerder is tot deze beslissing gekomen omdat eiseres zich onvoldoende heeft georiënteerd op de zorg in natura en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom dit aanbod niet passend is.
3. Eiseres voert aan dat zij zich wel degelijk georiënteerd heeft op de voorziening die in natura zou kunnen worden aangeboden. Samen met het sociaal wijkteam kwam uit het aanbod van de gemeente Accare naar voren als instelling die de hulp zou kunnen bieden. Uit het contact met Accare bleek echter dat deze instelling geen specialisme hoogbegaafdheid in huis heeft en geen groep biedt met ontwikkelingsgelijken. Bovendien stelde Accare als voorwaarde voor ondersteuning dat sprake diende te zijn van een kinder- of jeugdpsychiatrische diagnose. Bij [kind 1] en [kind 2] is dat niet aan de orde. Ter zitting heeft eiseres een mail van Accare van 6 maart 2017 aan haar overgelegd waaruit blijkt dat Accare de gevraagde hulp niet kan verlenen. De mail is al eerder aan het sociaal wijkteam overgelegd.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat in artikel 2.3 Jeugdwet het volgende is bepaald: “Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.”
Artikel 8.1.1 Jeugdwet bepaalt als volgt:
“1. Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college hun een persoonsgebonden budget dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.
2. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en
naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.”
Niet in geschil is dat een voorziening als bedoeld in artikel 2.3 Jeugdwet nodig is en dat voldaan wordt aan de vereisten van artikel 8.1.1, tweede lid, onder a en c, Jeugdwet. Slechts in geschil is of eiseres zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend is.
De rechtbank overweegt dat in artikel 8.1.1, tweede lid, onder a en c, Jeugdwet is bepaald dat het college zich een oordeel vormt over de vraag naar, kort gezegd, de bekwaamheid (onder a) en de kwaliteit (onder c). De wetgever gebruikt daar immers de woorden “naar het oordeel van het college”. In het tweede lid onder b is dat niet het geval maar is uitgegaan van de jeugdige of zijn ouders: die moeten zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening niet passend achten. Naar het oordeel van de rechtbank houdt dit in dat verweerder niet moet beoordelen of de aangeboden individuele voorziening al dan niet passend is, maar moet beoordelen of ouders zich gemotiveerd op het standpunt hebben kunnen stellen dat de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder niet passend is.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door Accare niet passend acht omdat die instelling niet beschikt over het specialisme hoogbegaafdheid en haar kinderen niet tot de doelgroep behoren van deze instelling. Zij verwijst naar het overgelegde mailbericht. Bovendien zijn de kinderen al langere tijd bij Gelukkig HB en hebben ze baat bij die behandeling.
Een goede klik tussen hulpverlener en jeugdige is van groot belang voor effectieve hulp en is als zodanig een goede motivering om zich op het standpunt te kunnen stellen dat de door de individuele voorziening geboden aanbieder niet passend is. Naar de rechtbank begrijpt is Gelukkig HB gespecialiseerd in de begeleiding en hulpverlening van en aan hoogbegaafde jeugdigen. Nu in het geval van [kind 1] en [kind 2] de opgroei- en opvoedingsproblemen juist hun grondslag vinden in de hoogbegaafdheid en niet in psychiatrische problematiek – de doelgroep van Accare – is niet in te zien waarom de motivering van eiseres onvoldoende zou zijn voor de conclusie dat de individuele voorziening die wordt geleverd door de aanbieder niet passend is voor eiseres.
Daarnaast heeft eiseres met name ter zitting gezegd dat het voor haar ook erg belangrijk is dat [kind 1] en [kind 2] in een groep met ontwikkelingsgelijken zijn opgenomen. De kinderen kunnen daardoor ook leren van andere kinderen hoe om te gaan met de situaties die zich in het dagelijks leven van deze kinderen voordoen. Bovendien hebben ook de ouders van die kinderen contact met ouders die in een soortgelijke situatie verkeren en komen daar ook belangrijke contacten uit voort waarin de opvoedproblemen besproken kunnen worden en ervaringen kunnen worden uitgewisseld.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee een - meer dan - voldoende motivering gegeven voor het standpunt dat de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder niet passend is. Verweerder vindt dat het aan eiseres is te onderbouwen waarom het aanbod niet passend is maar deze bewijslast kan niet worden afgeleid uit het bepaalde in artikel 8.1.1, tweede lid, onder b, Jeugdwet.
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat tussen de vele aanbieders waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten wellicht nog andere aanbieders zitten, die de gevraagde hulp kunnen bieden. Nu echter verweerder in zijn besluit uitsluitend uitgaat van Accare en ook nadien niet is duidelijk gemaakt welke aanbieder dat dan is, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Het is niet aan eiseres om een aanbieder te vinden maar aan verweerder om er een te zoeken en aan te bieden.
Verweerder heeft in het bestreden besluit nog overwogen dat het aanbod van Gelukkig HB bij de aanbesteding niet heeft geleid tot een contract met de gemeente omdat het aanbod van Gelukkig HB niet complementair was met het reeds gecontracteerde aanbod. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze omstandigheid, wat daar verder ook van zij, niet tot de conclusie leiden dat de motivering van eiseres niet voldoet aan het bepaalde in artikel 8.1.1, tweede lid, onder b, Jeugdwet.
Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit genomen in strijd met de wet, te weten artikel 8.1.1, tweede lid, Jeugdwet. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Omdat niet in geschil is dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is en omdat voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 8.1.1 Jeugdwet, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien in die zin dat de primaire besluiten worden herroepen en dat aan eiseres voor [kind 1] en voor [kind 2] ingaande 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 een persoonsgebonden budget wordt toegekend voor hulp, in te zetten door Gelukkig HB, tegen telkens 30 maal 2 uren. Het te verstrekken PGB is maximaal het bedrag dat verweerder zou betalen voor dienstverlening die door Accare zou zijn gegeven.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,-- en een wegingsfactor 1).