ECLI:NL:RBNHO:2022:12244

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
9931139 \ CV EXPL 22-3486
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en afbreken van onderhandelingen in een samenwerkingsovereenkomst voor cosmetica-producten

In deze zaak vordert eiser, [eiser], betaling van twee facturen van [gedaagde] in het kader van een samenwerking voor een nieuw op te richten cosmetica-onderneming. Eiser stelt dat er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, terwijl gedaagde dit betwist en aanvoert dat hij niet verplicht is om de facturen te betalen. De kantonrechter oordeelt dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen, omdat de onderhandelingen niet zijn afgerond met een bindende overeenkomst. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hij werkzaamheden heeft verricht op basis waarvan gedaagde de facturen zou moeten betalen. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser af en concludeert dat gedaagde gerechtvaardigd was om de onderhandelingen af te breken. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 9931139 \ CV EXPL 22-3486
Vonnis van de kantonrechter van 28 december 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.P. Harten,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.C. Siebert.

1.De zaak in het kort

[eiser] heeft [gedaagde] gevraagd te investeren in een nieuw op te richten onderneming op het gebied van cosmetica-producten. Na een periode van onderhandelen heeft [gedaagde] de samenwerking met [eiser] stopgezet. [eiser] vordert in deze procedure betaling van twee facturen voor werkzaamheden in verband met de nieuwe onderneming. Volgens [eiser] is tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen op grond waarvan [gedaagde] deze facturen moet betalen. [gedaagde] betwist dat hij partij is bij een dergelijke overeenkomst en dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht op basis waarvan hij facturen kan sturen. Daarnaast vordert [eiser] dat [gedaagde] met hem dooronderhandelt over de oprichting van de vennootschap waarin de nieuwe onderneming zou worden uitgeoefend. Volgens [eiser] was het afbreken van de onderhandelingen door [gedaagde] namelijk onaanvaardbaar. [gedaagde] stelt zich daarentegen op het standpunt dat het hem vrij stond de onderhandelingen af te breken. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 24 augustus 2022,
  • de mondelinge behandeling van 5 december 2022, de aantekeningen die de griffier daarvan heeft gemaakt en de pleitaantekeningen van mr. Siebert.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] . Deze vennootschap is op haar beurt bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). [bedrijf 2] is (indirect) een investeringsmaatschappij van [gedaagde] .
3.2.
Eind 2021 heeft [eiser] [gedaagde] benaderd om te investeren in een nieuw te starten onderneming (genaamd [bedrijf 3] ) die zich zou gaan bezighouden met de ontwikkeling, productie en verkoop van huidverzorgingsproducten, oliën, voedingssupplementen en voedingsmiddelen. De insteek was dat [eiser] de onderneming zou leiden. Ook [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) was bij de nieuw te starten onderneming betrokken.
3.3.
Begin januari 2022 hebben [eiser] en [betrokkene] een business plan gepresenteerd aan [gedaagde] .
3.4.
Op 16 januari 2022 heeft [eiser] per e-mail aan [gedaagde] een document gestuurd met het opschrift "vaststellingsovereenkomst" (hierna: de vaststellingsovereenkomst). Volgens de vaststellingsovereenkomst is het doel ervan de afspraken tussen partijen ten aanzien van de werkzaamheden en de daarbij behorende beloning vast te leggen.
3.5.
Op 26 januari 2022 heeft [eiser] een e-mail gestuurd aan [gedaagde] met daarbij zijn factuur voor januari. De bijlage bij de e-mail bevat een factuur van € 7.260 van [bedrijf 4] aan [bedrijf 2] met als omschrijving "
advieskosten inzake [bedrijf 3]". Deze factuur heeft [bedrijf 2] op 1 februari 2022 betaald.
3.6.
Op 24 februari 2022 heeft [eiser] per e-mail zijn factuur voor februari aan [gedaagde] gestuurd. De bijlage bij de e-mail bevat een factuur van € 7.260 van [bedrijf 4] aan [bedrijf 2] met als omschrijving "
advieskosten". Ook deze factuur heeft [bedrijf 2] betaald.
3.7.
Op 8 februari 2022 heeft [gedaagde] een e-mail gestuurd aan zijn notaris met het verzoek zorg te dragen voor de oprichting van de besloten vennootschap [bedrijf 3]
3.8.
Op 14 maart 2022 heeft [gedaagde] per e-mail aan [betrokkene] het concept gestuurd van een aandeelhoudersovereenkomst tussen [bedrijf 1] ., [eiser] en [betrokkene] als aandeelhouders van [bedrijf 3] (hierna: de aandeelhoudersovereenkomst).
3.9.
Op 24 maart 2022 heeft [gedaagde] de samenwerking met [eiser] stopgezet.
3.10.
Op 29 maart 2022 heeft [eiser] een e-mail aan [gedaagde] gestuurd met daarbij een factuur van [bedrijf 4] aan [bedrijf 2] voor een bedrag van € 7.260 met als omschrijving "
management fee Maart 2022". [bedrijf 2] heeft deze factuur niet betaald.
3.11.
Op 25 april 2022 heeft [eiser] [gedaagde] per e-mail een factuur gestuurd van [bedrijf 4] aan [bedrijf 2] voor een bedrag van € 7.260 met als omschrijving "
management fee April 2022". Ook deze factuur heeft [bedrijf 2] niet betaald.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat [gedaagde] wordt veroordeeld – uitvoerbaar bij voorraad – tot betaling aan hem van € 14.520, vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld primair zijn verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst na te komen en subsidiair de onderhandelingen met [eiser] voort te zetten, in beide gevallen op straffe van een dwangsom. Tot slot vordert [eiser] veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, met nakosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [eiser] in de kosten van deze procedure, met nakosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het draait in deze procedure om de vraag of tussen [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [gedaagde] de onbetaalde facturen van [eiser] moet betalen. Daarnaast draait het om de vraag of [gedaagde] met [eiser] moet dooronderhandelen over de oprichting van de vennootschap [bedrijf 3] De kantonrechter beantwoordt beide vragen ontkennend en licht dit als volgt toe.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat [eiser] en [gedaagde] het erover eens zijn dat zij hebben onderhandeld, maar dat de vaststellingsovereenkomst en de aandeelhoudersovereenkomst niet tot stand zijn gekomen en dat de beoogde vennootschap niet is opgericht.
[gedaagde] hoeft de facturen van [eiser] niet te betalen
5.3.
[eiser] heeft gesteld dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW tot stand is gekomen op basis waarvan [gedaagde] gehouden is de facturen van [eiser] over de maanden maart en april 2022 te betalen. [eiser] heeft namelijk in de periode januari en februari 2022 in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden verricht, waarvoor [gedaagde] de facturen van [eiser] heeft betaald, aldus [eiser] . [gedaagde] heeft dit gemotiveerd weersproken. De kantonrechter verwerpt dit betoog van [eiser] .
5.4.
Het antwoord op de vraag of tussen [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst tot stand is gekomen en zo ja, met welke inhoud, hangt af van wat beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] in redelijkheid niet ervan uit heeft kunnen gaan dat tussen hem en [gedaagde] een overeenkomst tot stand is gekomen. Volgens [gedaagde] hebben partijen afgesproken dat [eiser] voor de werkzaamheden die hij had verricht per maand een factuur kon sturen aan [bedrijf 2] . Deze kosten zouden dan verrekend worden met de nieuwe vennootschap [bedrijf 3] na de oprichting daarvan. [eiser] heeft dit niet bestreden, zodat ook de kantonrechter hiervan uit gaat. Dit betekent dat niet [gedaagde] in persoon, maar [bedrijf 2] de wederpartij is van [eiser] . Dit wordt bevestigd door het feit dat [bedrijf 2] deze facturen heeft voldaan. Daar komt bij dat de facturen van [eiser] voor de periode januari en februari 2022 niet zijn gericht aan [gedaagde] , maar aan [bedrijf 2] . Daaruit volgt dat ook [eiser] ervan uit is gegaan dat [bedrijf 2] zijn wederpartij was. Hieraan doet niet af dat [gedaagde] namens [bedrijf 2] vanaf zijn persoonlijke e-mailadres met [eiser] heeft gecommuniceerd. Bovendien blijkt uit niets dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht in opdracht en voor rekening van [gedaagde] in persoon. Van een overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] is dus geen sprake.
5.6.
Voor zover [eiser] heeft bedoeld te stellen dat [gedaagde] de overeenkomst tussen [eiser] en [bedrijf 2] moet nakomen, is deze stelling onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat [gedaagde] indirect bestuurder en aandeelhouder is van [bedrijf 2] , is onvoldoende om te kunnen concluderen dat [gedaagde] (in persoon) de verplichtingen van zijn (indirecte) vennootschap zou moeten nakomen.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen grondslag bestaat op basis waarvan [gedaagde] gehouden is de facturen van [eiser] over de maanden maart en april 2022 te betalen. De vordering van [eiser] tot betaling van de facturen en de vordering tot nakoming door [gedaagde] van zijn verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst zullen daarom worden afgewezen.
5.8.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter als volgt. Zoals hiervoor overwogen, is het uitgangspunt dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] voor de verrichte werkzaamheden per maand een factuur kon sturen aan [bedrijf 2] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] gesteld dat hij in de maanden maart en april 2022 gedurende 20 uur per week werkzaamheden heeft verricht, bestaande uit wekelijks een Zoom-meeting met het bedrijf dat de marketing en website deed, een dagelijks gesprek met [betrokkene] en contact met een verpakkingsbedrijf.
5.9.
[gedaagde] heeft betwist dat [eiser] in de maanden maart en april werkzaamheden heeft verricht. Volgens hem heeft [eiser] gedurende de hele samenwerking niets gedaan. Al het werk is gedaan door [betrokkene] , zoals wordt bevestigd door de verklaring van [betrokkene] . Wellicht heeft [eiser] af en toe een telefoontje gepleegd over verpakkingen en overlegd over de website, maar meer niet. Ook heeft [eiser] in de maanden maart en april 2022 niet dagelijks met [betrokkene] gebeld. In ieder geval ontbreekt een specificatie van de werkzaamheden. Dit alles rechtvaardigt dat [bedrijf 2] niet gehouden is de facturen van [eiser] over de maanden maart en april 2022 te voldoen. De afspraak was namelijk dat [eiser] alleen facturen mocht sturen als daar werkzaamheden tegenover stonden, aldus [gedaagde] .
5.10.
Tegenover deze gemotiveerde betwisting door [gedaagde] heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat hij in de maanden maart en april 2022 werkzaamheden heeft verricht op basis waarvan hij een facturen kon sturen aan [bedrijf 2] . Ook [bedrijf 2] is dus niet gehouden de facturen van [eiser] te voldoen.
[gedaagde] hoeft niet verder te onderhandelen met [eiser]
5.11.
[eiser] heeft gevorderd dat [gedaagde] met hem dooronderhandelt over de oprichting van de vennootschap [bedrijf 3] . Een vordering tot dooronderhandelen kan slechts worden toegewezen als het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar is. De kantonrechter is van oordeel dat daarvan geen sprake is.
5.12.
In beginsel is ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – vrij de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn (HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337).
5.13.
[eiser] heeft gesteld dat het afbreken van de onderhandelingen door [gedaagde] onaanvaardbaar is. [eiser] heeft er namelijk gerechtvaardigd op vertrouwd dat tussen hen een overeenkomst tot stand zou komen, gezien (i) de door [gedaagde] gedane betalingen, (ii) de opgestelde concept aandeelhoudersovereenkomst en (iii) de e-mailwisseling van [gedaagde] met de notaris over de oprichting van [bedrijf 3] . Daarentegen had [gedaagde] geen gerechtvaardigd belang om de onderhandelingen af te breken, aldus [eiser] . [gedaagde] heeft deze stelling gemotiveerd weersproken.
5.14.
De kantonrechter volgt [eiser] niet in dit betoog. De omstandigheden die [eiser] noemt, zijn niet voldoende voor een gerechtvaardigd vertrouwen in het totstandkomen van een overeenkomst. Vast staat dat de betalingen niet door [gedaagde] zelf zijn gedaan, maar door de vennootschappen die hij (indirect) houdt. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien waarom [eiser] aan dergelijke betalingen het vertrouwen heeft ontleend dat hij met [gedaagde] tot overeenstemming zou komen. Een concept aandeelhoudersovereenkomst en een e-mailwisseling met de notaris over de oprichting van een vennootschap illustreren dat partijen aan het onderhandelen waren, maar niet dat de onderhandelingen al in een vergevorderd stadium waren. Hierbij is ook van belang dat – zoals toegelicht tijdens de mondelinge behandeling – van de aandeelhoudersovereenkomst slechts één concept is gecirculeerd waarop [eiser] geen commentaar heeft geleverd. Dat geldt ook voor het concept van de notariële akte tot oprichting van de vennootschap. Tegen deze achtergrond heeft [eiser] onvoldoende toegelicht waarom hij erop mocht vertrouwen dat een overeenkomst tot stand zou komen.
5.15.
Bovendien had [gedaagde] een gerechtvaardigd belang om de onderhandelingen af te breken. Volgens [gedaagde] heeft hij de onderhandelingen afgebroken omdat hij door de handelwijze van [eiser] geen vertrouwen meer had in de samenwerking. Als onderbouwing heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] (i) heeft gelogen over het feit dat het recept van de te ontwikkelen cosmetica niet zijn eigendom was, (ii) geen oog had voor de veranderende (wereld)situatie waaronder de oorlog in Oekraïne en de economische recessie waarin de wereld dreigt terecht te komen, waardoor het plan op de schop zou moeten, en (iii) geen noemenswaardige werkzaamheden bleek te hebben gedaan omdat [betrokkene] nagenoeg al het werk had verricht. [eiser] heeft deze feiten en omstandigheden niet of niet voldoende gemotiveerd (zie ook overweging 5.10 hiervoor) weersproken, zodat de kantonrechter deze tot uitgangspunt neemt. Deze feiten en omstandigheden leveren naar het oordeel van de kantonrechter – zowel afzonderlijk als in onderling verband bezien – een gerechtvaardigd belang op voor [gedaagde] om de onderhandelingen af te breken.
5.16.
De conclusie van het voorgaande luidt dat geen sprake is van het onaanvaardbaar afbreken van de onderhandelingen door [gedaagde] . De vordering tot dooronderhandelen zal dan ook worden afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten van [gedaagde] betalen
5.17.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 746 aan salaris gemachtigde (2 punten × € 373).
5.18.
Ook zal [eiser] worden veroordeeld tot betaling van € 124 aan nakosten, voor zover [gedaagde] daadwerkelijk nakosten maakt.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 746,
6.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124 aan salaris gemachtigde, voor zover [gedaagde] daadwerkelijk nakosten maakt,
6.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Steeg-Tijms en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022.