ECLI:NL:RBNHO:2022:12085

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
C/15/328749 / FA RK 22-2611 (verklaring voor recht) en C/15/333206 / FA RK 22-4975 (echtscheiding)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verklaring voor recht in een internationaal huwelijk met Somalische achtergrond

In deze zaak hebben partijen, een vrouw en een man, verzocht om een verklaring voor recht dat er tussen hen nimmer een door Nederland erkend huwelijk is gesloten, dan wel om de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank heeft op 7 december 2022 uitspraak gedaan in de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. De vrouw en man hebben gesteld dat zij naar Somalisch (Islamitisch) recht met elkaar gehuwd zijn in Griekenland. Na aankomst in Nederland is het huwelijk middels een verklaring onder ede (VOE) opgenomen in de Basisregistratie Personen (BRP). De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen vijf kinderen hebben en dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding, aangezien beide partijen de Nederlandse nationaliteit bezaten ten tijde van de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er een huwelijk is gesloten, ondanks het ontbreken van een gewaarmerkt en authentiek afschrift van de huwelijksakte. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en het ouderschapsplan, dat door partijen was ondertekend, aan de beschikking gehecht. Het verzoek om een verklaring voor recht is afgewezen, omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat er wel degelijk sprake is van een huwelijk.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer:
C/15/328749 / FA RK 22-2611
(verklaring voor recht)en
C/15/333206 / FA RK 22-4975
(echtscheiding)
Beschikking d.d. 7 december 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
en
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof, gevestigd te Gilze.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van partijen, ingekomen op 3 juni 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 september 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door mr. R.G.J. van Kerkhof (via een videoverbinding).
De advocaat van partijen heeft ter zitting (digitaal) een processtuk overgelegd. Partijen hebben ter zitting een door hen op 31 juli 2022 ondertekend ouderschapsplan overgelegd.
1.3.
Na de zitting is bij de griffie binnengekomen:
- het F-formulier van de advocaat van partijen van 15 september 2022;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van partijen van 30 september 2022;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van partijen van 3 oktober 2022.
1.4.
De minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Van deze gelegenheid hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben gesteld dat zij naar Somalisch (Islamitisch) recht met elkaar gehuwd zijn op [huwelijksdatum] te [plaats] , Griekenland. De vrouw heeft na aankomst in Nederland blijkens het rapport eerste gehoor bij de IND gemeld dat er sprake is van een huwelijk. Het huwelijk van partijen is middels de verklaring onder ede (VOE) opgenomen in de Basisregistratie Personen (BRP).
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Griekenland,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Griekenland,
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
- [de minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] en
- [de minderjarige 5] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
2.3.
[de minderjarige 3] is op [datum] door de man erkend.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 26 juni 2015 zijn zowel de gegevens voor het opmaken van een geboorteakte voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] vastgesteld als het vaderschap van de man over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.5.
[de minderjarige 4] en [de minderjarige 5] zijn geboren nadat het huwelijk van partijen middels de VOE is opgenomen in de BRP. In artikel 1:199 BW is bepaald dat de vader van een kind de man is die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren is gehuwd. De man is derhalve de juridische vader van deze kinderen.
2.6.
Partijen en de kinderen hebben (in ieder geval ook) de Nederlandse nationaliteit.

3.Verzoek

3.1.
Partijen hebben (bij gewijzigd verzoek van 15 september 2022) verzocht:
  • voor het geval de rechtbank van oordeel is dat verzoekers geen door Nederland erkend huwelijk hebben gesloten: voor recht te verklaren dat er tussen hen nimmer een door Nederland erkend huwelijk is gesloten (geregistreerd onder
  • voor het geval de rechtbank van oordeel is dat verzoekers een door Nederland erkend huwelijk hebben gesloten: de echtscheiding tussen hen uit te spreken en het door partijen op 31 juli 2022 ondertekende ouderschapsplan te laten waarmerken en aan de beschikking te hechten (geregistreerd onder
3.2.
Partijen hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Ter zitting hebben verzoekers naar voren gebracht dat zij de voorkeur hebben dat uitgegaan wordt van een huwelijk en dat de echtscheiding wordt uitgesproken.

4.Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
4.2.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Ontvankelijkheid en rechtsgeldigheid van het huwelijk
4.3.
Op grond van artikel 815 lid 5 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoekschrift tot echtscheiding vergezeld te zijn van een afschrift of uittreksel van de huwelijksakte.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat partijen geen gewaarmerkt en authentiek afschrift van de huwelijksakte hebben overgelegd. Partijen hebben gesteld dat zij, toen zij als vluchtelingen illegaal in Griekenland verbleven, een religieus huwelijk hebben gesloten. Dit traditionele huwelijk naar Somalisch recht is vanwege het feit dat verzoekers illegaal in Griekenland verbleven nooit in Griekenland geregistreerd.
4.5.
Het huwelijk van partijen is middels de verklaring onder ede (VOE) opgenomen in de Basisregistratie Personen (BRP). De VOE is geregeld in art. 2.8 lid 2 van de Wet Basisregistratie Personen (hierna: Wet BRP). Dit artikel luidt als volgt:
‘2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.’
4.6.
In navolging van Gerechtshof Den Haag (11 maart 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2411) stelt de rechtbank vervolgens voorop dat de wetgever, met het creëren van de mogelijkheid om het rechtsfeit van een buitenlands huwelijk te ontlenen aan en dus voor inschrijving vatbaar te maken op grond van een (enkele) VOE, bewust het uitgangspunt heeft verlaten dat zulk een feit alleen wordt ingeschreven als zij kan worden ontleend aan een van de geschriften als bedoeld in de leden a-d van lid 2, zoals hierboven geciteerd.
4.7.
In de rechtspraak wordt op verschillende wijze aangekeken tegen de vraag hoe om te gaan in geval die geschriften in het kader van een verzoek tot echtscheiding redelijkerwijs niet kunnen worden overgelegd. Op grond van artikel 815 lid 6 Rv kan dan worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter. De rechtspraak biedt een gevarieerd beeld voor wat betreft dit laatste. Zo wordt soms ondanks het bestaan van een VOE in het kader van een echtscheiding nader (getuigen)bewijs opgedragen van het bestaan van een huwelijk, ook wordt de VOE soms eenvoudigweg terzijde geschoven, en geconcludeerd dat er daarom geen sprake (meer) is van een rechtsgeldig huwelijk. Gevolg van dit laatste is echter wel dat dit meebrengt dat de betreffende VOE klaarblijkelijk meinedig zou zijn afgelegd.
4.8.
Onderhavig geval kenmerkt zich daardoor dat partijen steeds hebben gesteld dat er sprake is van een huwelijk. De vrouw heeft na aankomst in Nederland blijkens het rapport eerste gehoor bij de IND gemeld dat er sprake is van een huwelijk en ook uit de beschikking van 26 juni 2015 volgt dat er volgens partijen sprake is van een huwelijk. Destijds heeft de rechtbank in haar beschikking overwogen dat er ten tijde van de geboorte van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] geen sprake was van een rechtsgeldig huwelijk, waarop partijen vervolgens de VOE hebben afgelegd. Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij de VOE hebben ervaren als een ceremonie om hun huwelijk alsnog rechtsgeldig te maken. Partijen hebben in deze zaak weliswaar in eerste instantie (mogelijk op aanraden van hun advocaat) primair verzocht voor recht te verklaren dat er tussen hen nimmer een door Nederland erkend huwelijk is gesloten, maar hebben ter zitting verklaard een echtscheiding te wensen waarop de advocaat het verzoek schriftelijk heeft gewijzigd. Voorts staat niet ter discussie dat partijen een affectieve relatie hebben gehad waaruit vijf kinderen zijn geboren (uit het DNA-onderzoek in het kader van de genoemde procedure bij de rechtbank Den Haag is gebleken dat de vrouw en de man de biologische ouders zijn van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ), en dat in die zin dus geen sprake is van een schijnhuwelijk. Partijen komen uit Somalië, in welk land een rechtsgeldig huwelijk kan worden gesloten door religieuze autoriteiten en een bigaam huwelijk (onder bepaalde voorwaarden) is toegestaan.
Tegen die achtergrond ziet de rechtbank geen aanleiding de VOE in dit geval terzijde te schuiven, nu dat immers zou voeren tot het oordeel dat er helemaal geen sprake is (geweest) van een huwelijk. Dit zou onder meer tot gevolg hebben dat [de minderjarige 4] en [de minderjarige 5] op grond van artikel 1:199 BW geen juridische vader hebben (terwijl erkenning alleen gevolg heeft vanaf het tijdstip waarop zij wordt gedaan). De rechtbank gaat er dus van uit dat er een tussen partijen gesloten huwelijk is.
4.9.
Daaraan doet naar oordeel van de rechtbank het volgende niet af:
  • de vrouw heeft bij de IND aangegeven dat het huwelijk is gesloten op een andere datum, te weten op [huwelijksdatum] ;
  • de vrouw heeft bij de IND verklaard dat zij van het huwelijk bij de Somalische gemeenschap in Griekenland een bewijs heeft laten maken en dat de man in het bezit van dat bewijs is;
  • uit de BRP en de beschikking van 26 juni 2015 volgt dat de man ten tijde van de huwelijkssluiting nog gehuwd was met [naam] , van wie hij op [datum] is gescheiden.
Kennelijk heeft de gemeenteambtenaar (ongeacht het bepaalde in artikel 2.10 lid 1, 2 en 3 Wet BRP) er in de gegeven omstandigheden niet van afgezien het feit “huwelijk” op te nemen in de BRP. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de BRP (nog steeds) terecht melding maakt van genoemd huwelijk.
4.10.
Gelet op de stukken en de toelichting van de verzoekers ter zitting, is de
rechtbank van oordeel dat het verzoek tot ontbinding van het huwelijk toewijsbaar is. Partijen hebben onderling een regeling getroffen die is vermeld in het aan deze beschikking gehechte op 31 juli 2022 ondertekende ouderschapsplan. De rechtbank zal, conform het verzoek, bepalen dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking.
4.11.
De rechtbank komt dan niet meer toe aan het verzoek betrekking tot de verklaring voor recht (geregistreerd onder zaaknr. C/15/328749 / FA RK 22-2611).

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] , Griekenland op
[huwelijksdatum] ;
5.2.
bepaalt dat het aangehechte op 31 juli 2022 ondertekende ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.E.J. van Schie op 7 december 2022.
.