ECLI:NL:GHDHA:2020:2411
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- P.B. Kamminga
- A.A.F. Donders
- K.T.J.M. Pijls-olde Scheper
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding op basis van verklaring onder ede/belofte en de rechtsgeldigheid van een buitenlands huwelijk
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot echtscheiding van een vrouw die in Nederland woont en een Eritrese nationaliteit heeft. De vrouw verzocht om de echtscheiding van haar man, met wie zij op 16 februari 2014 in Eritrea was gehuwd. De rechtbank had eerder het verzoek tot echtscheiding afgewezen, omdat de vrouw geen huwelijksakte kon overleggen, maar enkel een verklaring onder ede/belofte (VOE) had ingediend. De vrouw stelde dat deze VOE voldoende was om het huwelijk te bewijzen, ondanks dat de ambtenaar van de burgerlijke stand op de hoogte was van een huwelijksakte die later als vals was bestempeld door de IND.
Het hof overwoog dat de wetgever de mogelijkheid heeft gecreëerd om het rechtsfeit van een buitenlands huwelijk te ontlenen aan een VOE, en dat in gevallen waarin de benodigde documenten niet kunnen worden overgelegd, de VOE als bewijs kan dienen. Het hof concludeerde dat de VOE in dit geval niet terzijde kon worden geschoven, omdat dit zou impliceren dat er nooit een huwelijk heeft plaatsgevonden. Het hof ging er vanuit dat er een huwelijk was en dat de vrouw voldoende bewijs had geleverd voor de inschrijving van het huwelijk in de Basisregistratie Personen (BRP).
Daarnaast werd vastgesteld dat het huwelijk duurzaam ontwricht was, mede omdat uit een eerdere beschikking van de rechtbank bleek dat de man niet de biologische vader was van de minderjarige van partijen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en sprak de echtscheiding uit, waarbij het de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw bepaalde. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof wees het overige verzoek in hoger beroep af.