Beoordeling door de rechtbank
9. Eiseres stelt in haar beroep dat verweerder het artikel “Enhanced Absorbent Products Incorporating Cellulose and Its Derivates: A Review”, Hubbe et al. (2013). Review of cellulosic absorbents.”BioResources 8(4), 6556-6629 bij de uitspraak op bezwaar zonder toelichting heeft ingebracht en dat hij – nu hij eiseres niet in de gelegenheid heeft gesteld om op dit artikel te reageren – daarmee het recht op verdediging van eiseres heeft geschonden. Nadat verweerder in het verweerschrift heeft aangegeven dat het artikel slechts als geste is toegevoegd, stelt eiseres dat verweerder niet aan de op hem rustende substantiëringsplicht heeft voldaan. Verweerder heeft eiseres immers niet duidelijk gemaakt wat hij met het artikel beoogt.
10. Ter zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat het artikel slechts van belang is wanneer daarin de indeling van de desbetreffende producten aan de orde is. Verweerder heeft toegelicht dat de indeling van de desbetreffende producten in het artikel niet wordt behandeld.
11. De rechtbank stelt voorop dat het artikel na afloop van het hoorgesprek is overgelegd. Met verweerder constateert de rechtbank dat het overgelegde artikel niet rechtstreeks over de indelingproblematiek gaat. Het artikel biedt achtergrondinformatie over het absorptievermogen van SAP-korrels en is een onderbouwing van een voor partijen bekend gegeven. Op grond van artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank zijn naar aanleiding van het artikel echter geen feiten en omstandigheden bekend geworden die dat eerder nog niet waren en die van aanmerkelijk belang zijn voor de uitspraak op bezwaar. Het artikel vormt slechts een bevestiging van het van meet af aan door verweerder ingenomen standpunt dat het absorberend vermogen van de SAP-korrels veel groter is dan dat van de houtpulp (vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2821). Van een schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel is evenmin sprake, reeds omdat niet is voldaan aan het ‘andere afloop’-criterium. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat als zij wel zou zijn gehoord over het artikel, dit wat haar betreft niet tot een andere afloop had kunnen leiden. Haar stellingen over de door haar voorgestane indeling van de afdekdoek in de GN zouden op grond van het artikel niet zijn gewijzigd. De beroepsgronden van eiseres met betrekking tot het door verweerder overgelegde artikel slagen niet. Op de zaak betrekking hebbende stukken
12. Eiseres stelt dat in een andere zaak over de indeling van medische kits, waarvan de afdekdoek deel uitmaakt, een overleg heeft plaatsgevonden tussen de aangiftebehandelaar, de bezwaarbehandelaar en het BTI-team in Rotterdam. Eisers vindt dat de gespreksnotities of andere vastleggingen van dit overleg, die er volgens haar ongetwijfeld moeten zijn, deel uitmaken van de processtukken en door verweerder overgelegd hadden moeten worden. Zij heeft tevergeefs om deze stukken verzocht.
13. Verweerder heeft ter zitting de stelling van eiseres dat er schriftelijke stukken zijn van het overleg tussen de aangiftebehandelaar, de bezwaarbehandelaar en het BTI-team gemotiveerd betwist. Hij heeft deze stukken niet in zijn bezit en ook niet gezien. Eiseres gaat er volgens verweerder ten onrechte aan voorbij dat er ook veel telefonisch overleg bij de belastingdienst wordt gevoerd en dat van dergelijke overleggen helemaal geen verslaglegging wordt gedaan. Nu deze stukken niet aanwezig zijn, maken deze ook geen deel uit van het dossier over de indeling van de afdekdoek.
14. Uit een door eiseres overgelegde brief van de Douane Schiphol aan de direct vertegenwoordiger van eiseres van 12 augustus 2020 (bijlage 6 bij de ‘nadere toelichting gronden beroep’) blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat tussen het BTI-team en de inspecteur Douane Schiphol contact is geweest over de indeling van het product [eiseres] , OK-tafel afdekdoeken, maar niet meer dan dat. Van een schending van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb is derhalve geen sprake, nu niet aannemelijk is geworden dat de door eiseres genoemde stukken bestaan. Evenmin is aannemelijk geworden dat stukken met betrekking tot de wijziging van de BTI deel uitmaken van het dossier in de onderhavige zaak. De indeling in de BTI is dezelfde geworden als de indeling in de onderhavige zaak. Voor de stelling van eiseres dat “het gaat over hetzelfde product, zodat deze stukken relevant en van belang zijn voor de beoordeling” en “dat communicatie tussen organisatieonderdelen van de Douane over dit product in de afgelopen weken / maanden op de zaak betrekking hebbende stukken zijn” is geen steun te vinden in de wet. De door eiseres ter zake opgeworpen grond slaagt niet.
15. De rechtbank beoordeelt onder welke code van de GN de afdekdoek moet worden ingedeeld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden, maar kijkt ook zelf welke code van toepassing is.
16. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie, dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven. Hierbij vormen de GS- en de GN-toelichtingen nuttige aanwijzingen voor de tariefindeling, ook al zijn deze toelichtingen slechts uitleggingen en rechtens niet bindend (zie onder meer Hof van Justitie 26 april 2017, C-51/16 (Stryker EMEA Supply Chain Services BV), ECLI:EU:C:2017:298, r.o. 39 en 45). De inhoud van GS- en GN- toelichtingen moet in overeenstemming zijn met de GN-bepalingen en mag de strekking daarvan niet wijzigen. Toelichtingen moeten, indien zij in strijd blijken met de tekst van de GN-posten en de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken, terzijde worden geschoven (zie onder meer Hof van Justitie 26 november 2015, C-44/15 (Duval GmbH & Co, KG.), ECLI:EU:C:2015:783, r.o. 24).
17. Er is geen post in de GN waar de afdekdoek als zodanig onder valt. De afdekdoek is samengesteld uit drie lagen: een onderlaag, een middenlaag en een bovenlaag. De in aanmerking komende GN-posten hebben elk afzonderlijk slechts betrekking op een gedeelte van de stoffen waaruit het afdekdoek is samengesteld, zodat indelingsregel 3a toepassing mist. De afdekdoek moet dan op grond van indelingsregel 3b worden ingedeeld naar de stof waaraan deze zijn wezenlijke karakter ontleent, indien dit kan worden bepaald.
18. Uit de GN-toelichting op indelingsregel 3b volgt dat de factor die doorslaggevend is bij het bepalen van het wezenlijk karakter kan verschillen van de ene soort van goederen tot de andere. De goederen kunnen hun wezenlijk karakter ontlenen aan de stof waaruit zij bestaan, aan de artikelen waaruit zij zijn samengesteld, aan de omvang, de hoeveelheid, het gewicht en de waarde daarvan, ofwel aan de belangrijkheid van de samenstellende stoffen ten opzichte van het gebruik dat van de goederen zal worden gemaakt.
19. Op basis van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank van het volgende uit. De afdekdoek bestaat uit drie lagen. Een bovenlaag van non-woven polypropyleen (14,66% van het geheel), een tussenlaag die uit drie verschillende lagen bestaat (in totaal 51,29% van het geheel) en een onderlaag van een antislip polyethyleen film (32,57 % van het geheel). Het ontbrekende percentage (1,48% van het geheel) wordt gevormd door de lijm die is gebruikt om de drie lagen van de tussenlaag aan elkaar te lijmen. De tussenlaag bestaat voor 55% uit houtpulp, voor 24% uit papier in de vorm van tissue, voor 18,2% uit korrels van super absorberend polymeer (hierna: SAP-korrels) en voor 2,8% uit lijm.
20. De afdekdoek wordt gebruikt voor het afvoeren en absorberen van vocht dat vrijkomt bij een operatie. Partijen zijn het erover eens dat het absorberen van vocht de hoofdfunctie is van de afdekdoek en de rechtbank volgt hen daarin. De boven- en de onderlaag zijn ondersteunend aan het geheel. De absorptiefunctie wordt vervuld door de middenlaag in de afdekdoek. Deze middenlaag bestaat uit twee materialen: papierpulp en SAP-korrels. Partijen zijn het er over eens dat de middenlaag het wezenlijk karakter van de afdekdoek bepaalt. De rechtbank volgt hen ook daarin. Partijen verschillen van opvatting welke van deze stoffen in hoofdzaak de absorberende functie vervult.
21. Eiseres stelt voorop dat de tussenlaag voor 79% uit bestanddelen van hoofdstuk 48 van de GN (papier en karton, te weten houtpulp en tissue) bestaat en slechts voor 18,2% uit bestanddelen van hoofdstuk 39 (kunststof en werken daarvan, namelijk de SAP-korrels), hetgeen volgens haar wijst op indeling in hoofdstuk 48. De rechtbank is echter van oordeel dat dit enkele verschil in massa niet kan leiden tot de conclusie dat de afdekdoek onder hoofdstuk 48 moet worden ingedeeld. De absorptie gebeurt (voor het grootste deel) in de SAP-korrels. Na absorptie vormen de SAP-korrels een geleiachtige massa. In deze geleivorm houden de SAP-korrels het vocht vast. De SAP-korrels maken dan procentueel een veel groter deel uit van het middenstuk. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de houtpulp en het papier bij deze absorberende rol van de SAP-korrels een ondersteunende functie. De houtpulp en het papier vormen het platform binnen het vochtreguleringsproces en dragen zorg voor het op een juiste wijze transporteren van het vocht naar de juiste plaats in de tussenlaag (daar waar de SAP zich bevindt) en houden de SAP-korrels verdeeld over de oppervlakte van de afdekdoek. De uiteindelijke absorptie vindt plaats in de SAP-korrels. Dat relatief veel vocht door de houtpulp opgenomen omdat er relatief veel houtpulp in de tussenlaag zit, doet daaraan niet af. De SAP-korrels spelen bij de absorptie de hoofdrol en houtpulp en papier zijn ondersteunend, zodat indeling in hoofdstuk 39 aangewezen is.
22. De ruling over een maandverband voorzien van absorberend kernmateriaal (bestaande uit 60% papierstof en 40% SAP) van de Douaneadministratie van de Verenigde Staten van Amerika (U.S. Customs en Border protection) afgegeven op 6 november 2002 onder nummer HQ 965890 maakt dit oordeel van de rechtbank niet anders. Inderdaad zijn de regels om te komen tot een indeling onder de GS-code (zes posities) wereldwijd hetzelfde. Dit staat ermee op gespannen voet dat in de Europese Unie met inachtneming van dezelfde regels tot een andere conclusie kan worden gekomen met betrekking tot een vergelijkbaar product. De Nederlandse Douane en de rechtbank zijn echter niet gebonden aan de ruling. Er zijn bovendien verschillen tussen het maandverband, dat zich juist door de aanwezigheid van papierstof bij dragen vormt naar het lichaam, en de afdekdoek, die bij gebruik zijn platte vorm (tussen de kunststof onderkant en bovenkant) behoudt en waarbij de houtpulp en het papier mede als ondersteunende functie hebben de SAP-korrels verdeeld te houden over de oppervlakte van de afdekdoek.
23. Het argument van eiseres dat Uitvoeringsverordening (EU) 2018/838 van de Commissie van 31 mei 2018 buiten beschouwing moet blijven, omdat de verschillen tussen het bij die verordening ingedeelde product en de afdekdoek te groot zijn, behoeft geen verdere behandeling omdat de rechtbank deze verordening niet betrekt in haar beoordeling.
Omdat de rechtbank kan indelen aan de hand van indelingsregel 3b, komt zij aan toepassing van indelingsregel 3c niet toe.
24. De hoofdfuncties van de afdekdoek is de absorptie van vocht. Deze absorptie gebeurt hoofdzakelijk door de SAP-korrels. Dus wordt het wezenlijke karakter van de afdekdoek bepaald door de SAP-korrels en niet door de houtpulp en het papier. De door eiseres voorgestane indeling onder post 4818 is daarom uitgesloten. Verweerder heeft de afdekdoek op de juiste wijze ingedeeld onder post 3924.
25. Het beroep zal, gelet op het vorenoverwogene, ongegrond worden verklaard.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
26. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
27. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden aangesloten bij de uitgangspunten als neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt als regel aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond. Voor de behandeling van een bezwaar is een termijn van zes maanden redelijk en voor de behandeling van een beroep een termijn van anderhalf jaar. 28. De berechting van deze zaak is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op 20 augustus 2019 en geëindigd met de uitspraak van de rechtbank op 22 december 2022. De voor de procedure in eerste aanleg in aanmerking te nemen termijn bedraagt afgerond 41 maanden. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor de verlenging van de redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De redelijke termijn is daarom overschreden met afgerond 17 maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.500.
29. Van de overschrijding met afgerond zeventien maanden is een periode van afgerond acht maanden toe te rekenen aan de bezwaarfase. Het restant van negen maanden wordt toegerekend aan de beroepsfase. Verweerder dient daarom 8/17 deel van € 1.500 te betalen (€ 705,88) en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) 9/17 deel (€ 794,12).
30. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank verweerder veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 705,88 en zal zij de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 794,12.
Proceskosten en griffierecht
31. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres bestaat slechts aanleiding omdat aan haar een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegekend.
32. De rechtbank veroordeelt verweerder en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5 nu de proceskostenvergoeding uitsluitend wordt toegekend vanwege de vergoeding van door eiseres geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, vgl. het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660). 33. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, zal de vergoeding van dit bedrag deels moeten plaatsvinden door verweerder en deels door de minister van Justitie en Veiligheid, waarbij om redenen van eenvoud en uitvoerbaarheid dient te worden uitgegaan van een verdeling waarbij ieder van hen de helft betaalt. Hetzelfde heeft te gelden voor de vergoeding van het griffierecht.