ECLI:NL:RBNHO:2022:11426

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
22-2317
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot meewerken aan rijvaardigheidsonderzoek na vermoedens van gebrekkige rijvaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 december 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de verplichting om mee te werken aan een rijvaardigheidsonderzoek, opgelegd door de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende redenen waren om te vermoeden dat eiseres niet meer over de vereiste rijvaardigheid beschikte. Dit vermoeden was gebaseerd op observaties van de politie, die eiseres op 18 januari 2022 had aangehouden. Eiseres vertoonde slingerend rijgedrag, wisselende snelheden en had een stopteken van de politie gemist. De rechtbank oordeelde dat het rijvaardigheidsonderzoek terecht was opgelegd, omdat het doel hiervan is om de verkeersveiligheid te waarborgen en ongevallen te voorkomen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2317
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [gemachtigde] , eiseres

en
de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen(verweerder)
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door verweerder opgelegde verplichting om mee te werken aan een rijvaardigheidsonderzoek. Met het primaire besluit van 4 maart 2022 heeft verweerder bepaald dat eiseres verplicht is om aan dit onderzoek mee te werken.
Met het besluit van 13 april 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het daartegen ingestelde beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar dochter [naam] en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarbij geen aanleiding.

De gronden van de beslissing

De rechtbank beoordeelt of verweerder eiseres mocht verplichten tot het meewerken aan een rijvaardigheidsonderzoek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Verweerder heeft aan het besluit kortgezegd ten grondslag gelegd het in de mededeling neergelegde vermoeden van gebrekkige beheersing van het motorrijtuig (gebrek aan stuurvastigheid waardoor slingerend wordt gereden) en bedrevenheid in het deelnemen aan het verkeer (niet adequaat kijkgedrag al dan niet door gebruik van spiegels waardoor niet of niet voldoende op het overige verkeer wordt gelet) en gebrekkige rijvaardigheid (rijden met niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid).
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen, (bijvoorbeeld in de uitspraak van 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3901), behoeft voor het opleggen van een rijvaardigheidsonderzoek slechts te worden vastgesteld of een vermoeden bestaat dat niet meer over de vereiste rijvaardigheid wordt beschikt. Juist het opgelegde rijvaardigheidsonderzoek dient ertoe de rijvaardigheid te beoordelen. Het rijvaardigheidsonderzoek is erop gericht de verkeersveiligheid te bevorderen en ongevallen in de toekomst te voorkomen. Voor het opleggen van een rijvaardigheidsonderzoek is daarom niet vereist dat eiseres in het verleden gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond waarvoor zij is aangehouden of boetes heeft ontvangen. Voor het vermoeden als in dit geval bedoeld is ook niet vereist dat sprake is van gevaarzetting of het veroorzaken van een ongeluk. Anders dan eiseres meent is dus ook geen sprake van de oplegging van een straf, ook al begrijpt de rechtbank dat eiseres het opgelegde onderzoek en daarbij in rekening gebrachte bedragen zo ervaart.
In de beslissing op bezwaar wordt, naast de hierboven benoemde criteria, genoemd dat eiseres haar auto uiteindelijk heeft stilgezet in een onoverzichtelijke bocht. Echter is gevaarzitting geen criterium uit de regelgeving dat in dit geval aan het vermoeden ten grondslag is gelegd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dit ook niet als zodanig aan eiseres wordt tegengeworpen. Het was bedoeld om een totaalbeeld te schetsen van de situatie maar het is geen criterium dat aan het besluit ten grondslag is gelegd.
De mededeling die op grond van artikel 130, eerste lid, van de wegenverkeerswet 1994 is gedaan, is gebaseerd op een mutatierapport waarin de agent die eiseres op 18 januari 2022 heeft aangehouden zijn observaties en ervaringen heeft verwerkt. Daarbij is tevens gevoegd een mutatierapport van de melder van het rijgedrag van eiseres, een collega van de Koninklijke Mareschaussee (Kmar), die van omstreeks 07:35 uur tot 07:45 de auto waarin eiseres reed heeft gevolgd over de N9 rijdend in de richting van Den Helder tot aan de rotonde N250 met de Ravelijnweg te Den Helder.
De rapporteur van de Kmar heeft onder meer het volgende opgemaakt:
“Ik zag doormiddel van mijn snelheidsmeter dat de [auto] constant de snelheid aanpaste tussen de 60 km/u en 80 km/u daar waar 80 km/u is toegestaan. Tevens zag ik dat de [auto] slingerde van de linkerzijde naar de rechterzijde van de rijbaan. Hierbij overschreed het voertuig meerdere malen de wegbelijningen. Hierbij zag ik meerdere malen dat de banden van de [auto] bijna in het gras kwamen.”
In het mutatierapport van de agent is onder meer het volgende vermeld:
“Rapp kwam achter het voertuig op de rotonde N250 met de Ravelijnweg te Den Helder. Op de eerste 100 meter zag ik gelijk waar de melder het over had. Bestuurder gebruikte de hele rijstrook en kom niet een (1) lijn houden. Daarop gelijk een stopteken gegeven door middel van het verlichte politietransparant. Dit was ter hoogte van hp 116,7. Uiteindelijk het voertuig staande ter hoogte van hp 118,4. In de tussentijd heb ik meerdere malen de blauwe flitsers er bij aan gezet om de aandacht van bestuurder te krijgen. Dit had kennelijk geen effect. In de tijd tussen het geven stopteken en het daadwerkelijk doen stilhouden liet bestuurder heel slecht rijgedrag zien. Bestuurder slingerde, raakte meerdere malen de berm/de stoep en wisselde heel erg in snelheid.”
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder aan de mededeling in redelijkheid het vermoeden kan ontlenen dat eiseres niet langer beschikte over de rijvaardigheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen is onder meer van belang of in de mededeling de feitelijke gedragingen van eiseres voldoende nauwkeurig en uitgebreid beschreven staan en in de mutatierapporten voldoende nauwkeurige en concrete verklaringen over het waargenomen verkeersgedrag bevatten en niet enkel is volstaan met een interpretatie of een waardeoordeel (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2016:1586, ECLI:NL:RVS:2021:2267 en ECLI:NL:RVS:2021:2851).
De rechtbank is van oordeel dat de mededeling en de mutaties aan de hiervoor aangehaalde te stellen eisen voldoen. In het betoog van eiseres dat de weg waar zij is waargenomen ook bochten bevat waardoor zij niet op een lijn kon blijven, ziet de rechtbank geen grond voor twijfel aan de waarnemingen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de N9, N250 en Ravelijnweg grotendeels uit rechte stukken bestaat en eiseres ook in bochten de lijn van de weg geacht wordt te volgen. De rechtbank ziet dus geen reden te twijfelen aan het waargenomen slingeren en raken van de berm en stoep.
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de niet in geschil zijnde omstandigheden het vermoeden rechtvaardigden dat eiseres niet meer over de vereiste rijvaardigheid beschikte. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd ter verklaring van haar rijgedrag heeft zij dat vermoeden niet ontkracht. Een houder van een rijbewijs moet te allen tijde in staat zijn om bij deelname aan het verkeer adequaat te rijden en rekening te houden met de situatie ter plaatse en de (weers)omstandigheden. Dat eiseres net haar dochter naar het ziekenhuis had gebracht en daardoor deels met haar gedachten bij haar was, haar zicht werd beperkt door mist en het glad was waardoor zij in snelheid wisselde en enkel focuste op de voorkant van de auto waardoor zij de stoptekens achter haar aanvankelijk niet heeft gezien en de auto van haar dochter waarin zij reed een stuk groter is dan die van haarzelf, zijn dus geen omstandigheden die het vermoeden kunnen ontkrachten.
Het rijgedrag van eiseres op 18 januari 2022 kon bij verweerder het vermoeden doen ontstaan dat zij daartoe onvoldoende in staat was. Verweerder heeft eiseres dan ook terecht een onderzoek naar de rijvaardigheid opgelegd.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
De beslissing en een samenvatting van de gronden van de beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2022 door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Pruntel, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
3. De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
(…)
een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Regeling Maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 2
1. Een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.
(…)
Artikel 3
1. Feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 2 kunnen blijken uit:
a. eigen waarneming en gegevens afkomstig van de politie;
b. gegevens afkomstig van de officier van justitie, of
c. door de politie nagetrokken gegevens uit andere bron.
Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
A. Rijvaardigheid en rijgedrag
I. Vaardigheid in het omgaan met het motorrijtuig
I.2.
Beheersing van het motorrijtuig
1. Gebrek aan stuurvastigheid waardoor, al dan niet in combinatie;
a. slingerend wordt gereden;
(…)
II. Bedrevenheid in het deelnemen aan het verkeer
1. Niet adequaat kijkgedrag
Hanteren van een verkeerde kijktechniek en een slecht kijkgedrag al of niet met gebruikmaking van spiegels waardoor in gevaarlijke situaties niet of niet voldoende op het overige verkeer wordt gelet, zich onder meer manifesterend bij het
(…)
f. dan wel zich manifesterend door slecht kijkgedrag in het algemeen.
2. Gebrekkige rijvaardigheid
(…)
b. rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;