ECLI:NL:RBNHO:2022:11069

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
9771803 / CV EXPL 22-1607
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van werknemer tot betaling van achterstallig loon op basis van onjuiste functiegroep indeling

In deze zaak vordert een werknemer, [eiser], ruim € 28.000,00 bruto aan loon van zijn ex-werkgever, [gedaagden]. De werknemer stelt dat hij in een hogere loonschaal van de toepasselijke cao had moeten worden ingedeeld, namelijk functiegroep D in plaats van functiegroep B. De kantonrechter heeft op 14 december 2022 uitspraak gedaan en is grotendeels met de werknemer eens. De werkgever wordt veroordeeld tot betaling van € 22.190,51 bruto aan achterstallig loon, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 10% en wettelijke rente. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer vanaf 2014 in functiegroep D had moeten worden ingedeeld, en dat de vordering van de werknemer niet is verjaard. De kantonrechter wijst ook de vordering tot verstrekking van salarisspecificaties en de buitengerechtelijke kosten toe. De proceskosten komen voor rekening van de werkgever, die ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9771803 / CV EXPL 22-1607 (SJ)
Uitspraakdatum: 14 december 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. H.H.M. Meijroos
tegen
de vennootschap onder firma
[gedaagde 1], handelend onder de naam [naam] , gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente 2] ,
en de vennoten
[gedaagde 2]en
[gedaagde 3],
beiden wonend te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 3]
gedaagden
verder gezamenlijk te noemen: [gedaagden]
gemachtigde: C. Klein
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een werknemer ruim € 28.000,00 bruto aan loon van zijn ex-werkgever. Volgens de werknemer heeft hij nog recht op loon, omdat hij gelet op zijn werkzaamheden in een hogere loonschaal van de toepasselijke cao had moeten worden ingedeeld. De kantonrechter is het grotendeels eens met de werknemer. De werkgever wordt daarom veroordeeld tot betaling van ruim € 22.000,00 bruto aan loon.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft met een dagvaarding van 21 maart 2022 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] hebben schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 16 november 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen op 1, 3 en 7 november 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] hebben een bedrijf dat zich bezighoudt met de dienstverlening voor de akker- en/of tuinbouw, het grondverzet en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten.
2.2.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] , is met ingang van 5 januari 2009 in dienst getreden bij [gedaagden] in de functie van algemeen medewerker loonwerk I.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen (hierna: CAO LEO) van toepassing. In de arbeidsovereenkomst staat dat [eiser] is ingedeeld in functiegroep B1 van de CAO LEO.
2.4.
In een e-mail van 21 oktober 2018 heeft [eiser] aan [gedaagden] geschreven dat hij betaald krijgt volgens functiegroep B, maar dat hij gelet op zijn werkzaamheden moet worden ingedeeld in functiegroep D.
2.5.
Het dienstverband is geëindigd op 31 december 2018.
2.6.
In een brief van 10 mei 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagden] geschreven dat [eiser] te weinig loon heeft ontvangen. In een e-mail van 23 mei 2019 heeft de gemachtigde van [gedaagden] op deze brief gereageerd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert, na vermindering van eis, dat de kantonrechter [gedaagden] veroordeelt tot betaling van € 28.190,51 bruto aan achterstallig loon, te vermeerderen met een verhoging, rente en kosten. [eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij gelet op de door hem verrichte werkzaamheden nooit in een juiste functiegroep van de CAO LEO is geplaatst en daardoor te weinig loon betaald heeft gekregen. Volgens [eiser] had hij moeten worden ingedeeld in functiegroep D en niet in functiegroep B, zoals [gedaagden] hebben gedaan. Daarnaast stelt [eiser] dat de jaarlijkse verhogingen van de CAO LEO niet zijn toegepast. [eiser] heeft zijn vordering beperkt tot de periode van 2014 tot 2018.
3.2.
[gedaagden] betwisten de vordering. Volgens [gedaagden] is [eiser] bij de aanvang van het dienstverband terecht in de functiegroep B ingedeeld, maar klopt het wel dat de werkzaamheden en het takenpakket van [eiser] zich in de loop van de tijd hebben ontwikkeld. Volgens [gedaagden] had [eiser] vanaf 2016 in functiegroep C geplaatst moeten worden. [eiser] heeft nooit een dusdanig takenpakket gehad dat hij onder functiegroep valt, aldus [gedaagden] Verder doen [gedaagden] een beroep op verjaring van de vordering voor zover deze ziet op de periode vóór 2016, omdat [eiser] pas voor het eerst op 28 mei 2021 kenbaar heeft gemaakt welke concrete vordering hij meent te hebben.

4.De beoordeling

waar gaat het om in deze zaak?
4.1.
Het gaat in deze zaak met name om de vraag of [gedaagden] moeten worden veroordeeld tot betaling van € 28.190,51 bruto aan achterstallig loon. Bij de beantwoording van die vraag komt het erop aan of [eiser] vanaf 2014 had moeten worden ingedeeld in functiegroep C dan wel in functiegroep D van de CAO LEO.
aan welke versie van de CAO LEO moet worden getoetst?
4.2.
De vordering van [eiser] heeft betrekking op de periode van 2014 tot en met 2018.
4.3.
In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is de CAO LEO van toepassing verklaard. In de periode van 2014 tot en met 2018 golden verschillende versies van de CAO LEO.
4.4.
In alle versies van de CAO LEO vóór 2018 wordt voor de functie-indeling verwezen naar het Handboek Functiewaardering Loonwerksector van de CAO LEO 2004.
4.5.
Op 24 mei 2018 is de CAO LEO (opnieuw) algemeen verbindend verklaard (hierna: de CAO LEO 2018). Op grond van artikel 33 van de CAO LEO 2018 dient de werkgever de werknemer in te delen in een functiegroep op basis van de procedure en omschrijvingen in het Handboek Functiewaardering Loonwerksector (hierna: Handboek Functiewaardering). In de CAO LEO 2018 is een nieuwe versie van het Handboek Functiewaardering opgenomen en in artikel 33 van de CAO LEO 2018 staat dat deze versie daarvan deel uitmaakt.
4.6.
Het is de kantonrechter gebleken dat het Handboek Functiewaardering van de CAO LEO 2018 wat betreft de procedure, omschrijvingen en functie-indeling in essentie gelijk is aan de voorgaande versie van het Handboek Functiewaardering. De beoordeling van de vordering van [eiser] kan dus voor de gehele periode van 2014 tot en met 2018 plaatsvinden aan de hand van het Handboek Functiewaardering van de CAO LEO 2018.
hoe moet een collectieve arbeidsovereenkomst worden uitgelegd?
4.7.
Een collectieve arbeidsovereenkomst (hierna: cao) moet worden uitgelegd volgens de zogenoemde cao-norm. Dat betekent dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn.
4.8.
Het komt dus niet aan op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. [1]
onder welke functiegroep van de CAO LEO 2018 vallen de werkzaamheden van [eiser] ?
4.9.
[eiser] stelt dat zijn werkzaamheden vanaf 2014 overeenkomen met de taken en verantwoordelijkheden van de functie algemeen gemechaniseerd loonwerk II van de CAO LEO en dat hij daarom had moeten worden ingedeeld en beloond volgens functiegroep D, de functiegroep die hoort bij deze functie. [gedaagden] stellen dat de werkzaamheden van [eiser] vanaf 2016 passen bij de functie algemeen gemechaniseerd loonwerk I van de CAO en dat daarom een indeling en beloning volgens functiegroep C gerechtvaardigd is.
4.10.
De kantonrechter overweegt dat uit het Handboek Functiewaardering volgt dat het onderscheid tussen de functie algemeen gemechaniseerd loonwerk II in functiegroep D en de functie algemeen gemechaniseerd loonwerk I in functiegroep C ziet op verschillende aspecten. De functie algemeen gemechaniseerd loonwerk I in functiegroep C stelt geen bijzondere eisen aan ‘aandacht’ en ‘concentratie’, de functie algemeen gemechaniseerd loonwerk II in functiegroep D wel. Verder wordt van een functie in functiegroep D een grotere mate van ‘zelfstandigheid’ verwacht dan van een functie in functiegroep C.
4.11.
Daarnaast worden de werkzaamheden in de functie algemeen gemechaniseerd loonwerk II in functiegroep D uitgevoerd met gebruikmaking van gemechaniseerde werktuigen, terwijl in de functie algemeen gemechaniseerd loonwerk I in functiegroep C alleen handmatige of eenvoudige gemechaniseerde werktuigen worden gebruikt. In een functie in functiegroep D zijn gemiddelde, beperkt specialistische vakkennis en vaardigheden vereist, terwijl een functie in functiegroep C slechts beperkte vakkennis en vaardigheden vraagt. Het accent ligt bij een functie in functiegroep D op het accuraat toepassen van gestandaardiseerde technieken en bewerkingen, waarbij wordt gevraagd om afstemming van de bewerkingen op producteigenschappen en wisselende omstandigheden in de natuurlijke en bebouwde omgeving, zoals weersinvloeden, bodemgesteldheden en verkeersinvloeden. In een functie in functiegroep C stellen de toe te passen technieken en bewerkingen geen bijzondere eisen en zijn deze eenduidig of routinematig van aard.
4.12.
Op de zitting heeft [eiser] verklaard dat hij tijdens zijn werkzaamheden voor [gedaagden] gebruik maakte van verschillende landbouwwerktuigen, zoals shovels, tractoren, rupsgraafmachines, mobiele kranen en diepladers, van verschillend gewicht van 1 ton tot 30 ton. Ook heeft [eiser] toegelicht dat hij een grote variatie aan werkzaamheden had, waaronder graafwerkzaamheden, al dan niet met behulp van een laser, sloopwerkzaamheden, mestladen en uitrijden, rijplaten laden en plaatsen, en maai- en zaagwerkzaamheden. [gedaagden] hebben op de zitting verklaard dat deze beschrijving van de werkzaamheden door [eiser] in grote lijnen klopt. Gelet hierop hebben [gedaagden] deze stellingen van [eiser] niet (gemotiveerd) betwist. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid daarvan.
4.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter moeten de werkzaamheden van [eiser] , gelet op de hiervoor onder punt 4.12 weergegeven beschrijving, worden aangemerkt als werkzaamheden die horen bij de functie algemeen gemechaniseerd loonwerk II in functiegroep D. Daarbij is het volgende van belang.
4.14.
De werktuigen waarmee [eiser] heeft gewerkt, kunnen niet worden aangemerkt als handmatige of eenvoudige gemechaniseerde werktuigen, zoals aan de orde bij een functie in functiegroep C. Bij de werkzaamheden heeft [eiser] overwegend gebruik gemaakt van gemechaniseerde werktuigen, zoals behorend bij een functie in functiegroep D. Het bedienen van shovels, tractoren, rupsgraafmachines, mobiele kranen en diepladers, met een gewicht van 1 ton tot 30 ton, kan immers evident niet worden gezien als handmatig werk of werk met eenvoudige machines.
4.15.
Daarbij komt dat voor het uitvoeren van de werkzaamheden van [eiser] , gelet op de aard daarvan, onmiskenbaar aandacht, concentratie en een meer dan beperkte vakkennis nodig is. Het veilig en vaardig bedienen van de hiervoor genoemde werktuigen kan niet zonder de nodige aandacht, concentratie, kennis en nauwkeurigheid. Dat is temeer het geval, omdat tussen partijen niet in geschil is dat [eiser] regelmatig met deze werktuigen op de openbare weg moest rijden reed om naar de werkplek te komen, waarbij rekening moet worden gehouden met wisselende omstandigheden, zoals verkeersinvloeden.
4.16.
Verder is niet in geschil en door [gedaagden] erkend dat [eiser] zijn werkzaamheden regelmatig alleen uitvoerde. Daarmee is al gegeven dat de functie van [eiser] een grotere mate van zelfstandigheid vergde, passend bij de functie algemeen gemechaniseerd loonwerk II in functiegroep D.
4.17.
Anders dan [gedaagden] hebben gesteld, is voor indeling in functiegroep D niet vereist dat de werkzaamheden voortdurend aandacht en concentratie vergen. Immers, volgens de tekst en beschrijving in het Handboek Functiewaardering is voor indeling in functiegroep D al voldoende dat
“soms”aandacht en concentratie nodig is. Dat is bepalend voor de uitleg van het Handboek Functiewaardering van de CAO LEO, zoals volgt uit wat hiervoor onder punt 4.7 en 4.8 is overwogen, en niet hoe een en ander in de branche wordt opgevat, zoals [gedaagden] hebben gesteld.
4.18.
[gedaagden] kunnen ook niet worden gevolgd in hun stelling dat voor een indeling in functiegroep D is vereist dat alle werkzaamheden steeds zelfstandig worden uitgevoerd. Voor die stelling is geen steun te vinden in het Handboek Functiewaardering. Bovendien is de uitleg van [gedaagden] ook niet te rijmen met het Handboek Functiewaardering, omdat daarin staat dat in geval van een functie in functiegroep D de werkzaamheden worden uitgevoerd onder toezicht van een leidinggevende en/of opdrachtgever, dus niet geheel zelfstandig.
4.19.
De conclusie is dus dat [eiser] in de periode van 2014 tot en met 2018 in functiegroep D had moeten worden ingedeeld en volgens die functiegroep had moeten worden betaald. Er zijn onvoldoende aanwijzingen of aanknopingspunten dat de feitelijke werkzaamheden in 2014 wezenlijk anders waren dan in 2016. De kantonrechter ziet dus geen reden om aan te nemen dat [eiser] pas vanaf 2016 moet worden ingedeeld in functiegroep D, zoals [gedaagden] kennelijk hebben gesteld.
in welke trede moet [eiser] worden ingedeeld?
4.20.
Volgens de CAO LEO 2018 is naast de functie-indeling ook de zogenoemde ‘trede’ van belang voor de bepaling van het loon. Die trede wordt met name bepaald door het aantal jaren dat een werknemer feitelijk in een bepaalde functie werkzaam is.
4.21.
De kantonrechter kan [eiser] niet volgen in zijn stelling dat hij vanaf 2014 in trede 4 van functiegroep D moet worden ingedeeld. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling verwezen naar een brief van WEA Accountants van 7 april 2021. Echter, uit deze brief blijkt dat WEA Accountants de toepassing van trede 4 heeft gebaseerd op een algemene
“benchmark”, en niet op de feitelijke situatie van [eiser] . Aan deze brief kan de kantonrechter dan ook niet die waarde hechten die [eiser] daaraan toegekend wenst te zien. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] vanaf 2014 in trede 0 van functiegroep D moet worden ingedeeld. Dit komt ook in grote lijnen overeen met de inschatting die [eiser] zelf heeft gemaakt in zijn e-mail van 28 januari 2019 en met het gegeven dat op basis van de stukken en de toelichting op de zitting aannemelijk is dat [eiser] in de periode vóór 2014 een zekere ontwikkeling heeft doorgemaakt in zijn functie.
wat is het verschuldigde loon bij indeling in functiegroep D, trede 0, vanaf 1 januari 2014?
4.22.
Beide partijen hebben geen berekening gemaakt van het achterstallig loon waarop [eiser] aanspraak kan maken, uitgaande van een inschaling in functiegroep D, trede 0, vanaf 1 januari 2014. In beginsel zou dat aanleiding kunnen zijn om [eiser] de gelegenheid te geven bij akte een nadere berekening te overleggen. De kantonrechter ziet daarvoor echter in dit geval geen reden, omdat er voldoende gegevens voorhanden zijn voor een reële schatting van het achterstallig loon, en partijen meer gebaat zijn bij een beslissing in deze zaak op korte termijn dan bij een zeer nauwkeurige berekening.
4.23.
[eiser] heeft zijn vordering tot betaling van € 28.190,51 bruto aan loon voorzien van een gemotiveerde berekening. Deze berekening als zodanig is onvoldoende gemotiveerd weersproken door [gedaagden] Wel geldt dat de aanspraak van [eiser] niet moet worden gebaseerd op een indeling in functiegroep D, trede 4, zoals hij heeft gedaan, maar op een indeling in functiegroep D, trede 0, zoals hiervoor is overwogen.
4.24.
De kantonrechter overweegt dat het verschil tussen inschaling in functiegroep D, trede 4, en inschaling in functiegroep D, trede 0, gelet op de loonschalentabel in de CAO LEO 2018 neerkomt op een verschil in salaris van ongeveer € 100,00 bruto per maand. Over de periode waarover [eiser] loon vordert, van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018, gaat het dus om een verschil van in totaal € 6.000,00 bruto. Dat betekent dat tot een reële schatting van het achterstallig loon kan worden gekomen door op de vordering van [eiser] een bedrag van € 6.000,00 bruto in mindering te brengen.
4.25.
Dat leidt ertoe dat [eiser] aanspraak heeft op betaling van loon tot een bedrag van € 22.190,51 bruto en dat [gedaagden] zullen worden veroordeeld tot betaling daarvan.
er is geen sprake van verjaring
4.26.
[gedaagden] stellen dat de vordering van [eiser] vóór 28 mei 2016 is verjaard, omdat [eiser] pas in een brief van 28 mei 2021 kenbaar heeft gemaakt waaruit zijn loonvordering bestond.
4.27.
De kantonrechter is met [eiser] van oordeel dat het beroep op verjaring door [gedaagden] niet slaagt, op de volgende gronden.
4.28.
De verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. [2] Deze schriftelijke mededeling moet een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhouden dat hij, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening ermee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, zodat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren.
4.29.
Bij de beoordeling of de schriftelijke mededeling aan de hiervoor genoemde eisen voldoet, moet niet alleen te worden gelet op de formulering daarvan, maar ook op de context waarin de mededeling wordt gedaan en op de overige omstandigheden van het geval. Bij deze beoordeling kan mede betekenis toekomen aan de verdere correspondentie tussen partijen. Niet alleen correspondentie voorafgaand aan de schriftelijke mededeling, maar ook correspondentie die daarop volgt kan daarbij van belang zijn. [3] Aan een stuitingsmededeling kan niet de eis worden gesteld dat deze nauwkeurig de vordering omschrijft waarvoor de schuldeiser zich het recht op nakoming voorbehoudt, met aanwijzing van de correcte juridische grondslag. Wel noodzakelijk is dat het voor de schuldenaar kenbaar is welke vordering is bedoeld. [4]
4.30.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] in zijn e-mail van 21 oktober 2018 aan [gedaagden] heeft geschreven dat hij betaald krijgt volgens functiegroep B, terwijl hij meent thuis te horen in functiegroep D. Vervolgens heeft [eiser] in zijn e-mail van 28 januari 2019 aan [gedaagden] geschreven dat hij vindt dat hij in 2009 is begonnen in functiegroep C0. In zijn e-mail doet [eiser] een voorstel over de inschaling.
4.31.
In de brief van 10 mei 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagden] meegedeeld dat [eiser] te weinig loon heeft ontvangen. De gemachtigde van [eiser] heeft daarbij verwezen naar een bijgevoegde berekening en heeft [gedaagden] tot betaling van achterstallig loon aangemaand. In reactie hierop heeft de gemachtigde van [gedaagden] in een e-mail van 23 mei 2019 onder meer gesteld dat niet duidelijk is hoe [eiser] tot deze berekening is gekomen en hoe hij tot de vermelde functieschalen is gekomen.
4.32.
Uit bovenstaande correspondentie blijkt naar het oordeel van de kantonrechter dat het [gedaagden] duidelijk was dat [eiser] aanspraak maakte op achterstallig loon, onder meer vanwege een indeling in een onjuiste functiegroep en/of onjuiste functieschalen. Het had [gedaagden] dan ook duidelijk moeten zijn dat zij, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening moest houden met een daarop gebaseerde vordering van [eiser] en dat zij de beschikking moest houden over haar gegevens en bewijsmateriaal, om zich tegen zo’n vordering te verweren.
4.33.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat met de e-mails van [eiser] van 21 oktober 2018 en 28 januari 2019, bezien in samenhang met de brief van de gemachtigde van [eiser] van 10 mei 2019 en de overige correspondentie tussen partijen, de verjaring van de vordering is gestuit door [eiser] .
de wettelijke verhoging en de wettelijke rente
4.34.
De kantonrechter ziet aanleiding om de door [eiser] gevorderde wettelijke verhoging te beperken tot 10%. Daarbij weegt mee dat voldoende is gebleken dat [gedaagden] niet welbewust of opzettelijk te weinig loon hebben uitbetaald, en dat [eiser] pas medio 2021, na herhaald aandringen door de gemachtigde van [gedaagden] , een concreet en onderbouwd bedrag aan achterstallig salaris heeft genoemd.
4.35.
Vast staat dat [gedaagden] het hiervoor genoemde bedrag aan loon niet op tijd hebben betaald en in verzuim zijn gekomen, zodat de gevorderde wettelijke rente eveneens zal worden toegewezen.
de salarisspecificaties
4.36.
Daarnaast vordert [eiser] om [gedaagden] te veroordelen tot verstrekking van de salarisspecificaties over de maanden waarin het achterstallige salaris is verwerkt. Tegen deze vordering hebben [gedaagden] geen verweer gevoerd, zodat deze vordering als onweersproken wordt toegewezen.
4.37.
De door [eiser] in dit verband verzochte bepaling van een dwangsom wijst de kantonrechter af. Daarbij weegt mee dat [gedaagden] in de conclusie van antwoord in dit verband hebben toegezegd om een veroordelend vonnis zonder meer op te volgen. De kantonrechter gaat ervan uit dat [gedaagden] zich aan deze toezegging zullen houden.
de buitengerechtelijke kosten
4.38.
[eiser] heeft verder een bedrag van € 3.627,48 aan buitengerechtelijke kosten gevorderd. [gedaagden] hebben hiertegen verweer gevoerd. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter zal de gevorderde buitengerechtelijke kosten daarom toewijzen conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Gelet op het toegewezen bedrag aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke verhoging, zal een bedrag van € 1.233,11 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke kosten worden toegewezen. Ook de gevorderde rente daarover is toewijsbaar.
de proceskosten
4.39.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagden] , omdat zij ongelijk krijgen. De gevorderde wettelijke rente over proceskosten wordt ook toegewezen. De door [eiser] gevorderde nakosten zullen niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling worden vermeld, omdat die veroordeling ook voor de nakosten al een executoriale titel oplevert. [5]

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van € 22.190,51 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 10% en de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het opeisbaar worden van het maandelijks te weinig betaalde loon tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zoals hiervoor vermeld, tot het overleggen van salarisspecificaties over de maanden waarin het achterstallige salaris is verwerkt;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zoals hiervoor vermeld, tot betaling van € 1.233,11 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zoals hiervoor vermeld, tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 137,06
griffierecht € 693,00
salaris gemachtigde € 1.494,00
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR: 2018:678 (
2.Artikel 3:317 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 4 oktober 2019, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2019:1489 (
4.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 oktober 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2010:BM9615 (
5.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2022:853 (