ECLI:NL:RBNHO:2021:9290

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
9299650 \ CV EXPL 21-3248
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wijziging arbeidsvoorwaarden en arbeidsomvang van een werknemer in het onderwijs

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Noordoost-Veluwe (RSG) en een werknemer, vertegenwoordigd door mr. M.H. Godthelp. De werknemer, die sinds 1 juni 2008 in dienst is bij RSG, heeft een deeltijdfactor van 0,8578, wat normaal gesproken leidt tot een arbeidsomvang van 34,3 uur per week. Echter, de werknemer heeft in de praktijk altijd 28 uur per week op school gewerkt. RSG heeft de werknemer in een brief van 18 mei 2021 meegedeeld dat hij vanaf 31 mei 2021 voor 34,3 uur per week moet werken, wat leidde tot een verzoek om een beslissing op grond van artikel 96 Rv.

Tijdens de zitting op 22 september 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De werknemer stelt dat bij zijn indiensttreding is afgesproken dat hij met een deeltijdfactor van 0,8578 slechts 28 uur per week werkt, terwijl RSG meent dat er geen rechtspositionele grondslag is voor deze afwijking. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer niet kan volhouden dat hij recht heeft op een arbeidsomvang van 28 uur per week, omdat hij bij aanvang van zijn dienstverband op de hoogte was van de geldende arbeidsomvang van 34,3 uur per week.

De kantonrechter heeft echter ook geoordeeld dat de maximering van de arbeidsuren op school een arbeidsvoorwaarde is, en dat RSG deze niet eenzijdig kan wijzigen. De kantonrechter heeft bepaald dat de werknemer maximaal 28 uur per week op school moet werken, en dat RSG een redelijke overgangstermijn heeft gehanteerd voor de aanpassing van de arbeidsomvang. De partijen hebben afgesproken af te zien van hoger beroep en ieder hun eigen proceskosten te dragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9299650 \ CV VERZ 21-3248 BL
Uitspraakdatum: 20 oktober 2021
Beschikking van de kantonrechter na een verzoek op grond van artikel 96 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de zaak van:
de stichting
Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Noordoost -Veluwe
gevestigd te Epe
verder te noemen: RSG
gemachtigde: mr. V. Kellenaar
en
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. M.H. Godthelp

1.Het procesverloop

1.1.
Partijen hebben zich gezamenlijk gewend tot de kantonrechter met een verzoek om op grond van artikel 96 Rv een beslissing te geven.
1.2.
Op 22 september 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. RSG en [werknemer] hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft RSG bij brief van 17 september 2021 en bij e-mail van 21 september 2021 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] , geboren [geboortedatum] , is sinds 1 juni 2008 in dienst bij RSG.
2.2.
In een brief van 24 april 2008 heeft RSG de mondeling gemaakte afspraken aan [werknemer] bevestigd. RSG schrijft daarin dat [werknemer] in dienst treedt voor 0,4289 fte, deze deeltijdfactor per 1 september 2008 wordt omgezet naar 0,8578, dat zijn taak zal bestaan uit de voorbereiding en uitvoering van de op te richten reboundklas, en dat de direct leidinggevende binnenkort contact zal opnemen om afspraken te maken aangaande inwerkperiode, werkzaamheden en werktijden.
“Hierin wordt opgenomen dat de directe werkzaamheden verbonden aan de reboundklas worden gemaximeerd op 7 dagdelen per week”, aldus RSG.
2.3.
In februari 2019 hebben partijen gesproken over de invulling van aanwezigheidsuren van [werknemer] . In een brief van 6 februari 2019 heeft RSG aan [werknemer] bevestigd:
“Uw werktijdfactor bedraagt 0,8578 FTE en daarvan bent u 7 dagdelen oftewel 28 klokuren aanwezig in de school.”Daarbij schrijft RSG dat zij binnen dit construct een bepaalde mate van flexibiliteit en verantwoordelijkheid van [werknemer] verwacht, omdat een wezenlijk deel van zijn werkzaamheden zich meermaals en vaak onvoorzien afspeelt buiten reguliere werktijden.
2.4.
[werknemer] werkt momenteel voor project ‘Pluspunt’. De functie van [werknemer] is ondersteuningscoördinator. De werkzaamheden van [werknemer] zijn in de loop der jaren inhoudelijk grotendeels gelijk gebleven.
2.5.
[werknemer] heeft sinds september 2008 steeds 28 uren per week op school gewerkt.
2.6.
In een brief van 18 mei 2021 heeft RSG aan [werknemer] meegedeeld:
“1. dat er, rekening houdend met een overgangstermijn, vanaf 31 mei 2021 een einde komt aan het minder werken dan de 34,3 uur per week die bij uw werktijdfactor horen en u vanaf 31 mei 2021 voor 34,3 uur met werkzaamheden kunt worden belast die passen binnen uw functie;2. dat het maximale aantal uren per week dat u binnen uw dienstverband op school moet werken rekening houdend met een overgangstermijn en een stapsgewijze wijziging per 31 mei 2021 wordt verhoogd van 28 naar 32 zodat u vanaf dan voor 32 per week kunt worden belast met werkzaamheden op school;3. dat het maximale aantal uren dat u binnen uw dienstverband op school moet werken rekening houdend met een overgangstermijn en een stapsgewijze invoering vanaf 1 augustus 2021 vervalt zodat u voor 34,3 uur per week met werkzaamheden op school kunt worden belast.”

3.Het verzoek

3.1.
Op de zitting is besproken wat de kern is van de vragen die in deze procedure beantwoord moeten worden. Partijen zijn het ermee eens dat het gaat om de volgende vragen:
Is er een arbeidsvoorwaarde die inhoudt dat bij een deeltijdfactor van 0,8578, die in beginsel leidt tot een arbeidsomvang van 34,3 uur per week, niettemin in afwijking daarvan voor [werknemer] een arbeidsomvang geldt van 28 uur per week?
Als die vraag ontkennend moet worden beantwoord, en er dus een arbeidsomvang geldt van 34,3 uur per week, is er dan sprake van een arbeidsvoorwaarde die inhoudt dat [werknemer] hiervan maximaal 28 uur op school moet werken en de resterende uren elders mag werken?
Indien ofwel als arbeidsvoorwaarde geldt dat sprake is van een arbeidsomvang van 28 uur per week, of een arbeidsomvang van 34,3 per week waarvan [werknemer] maximaal 28 uur op school aanwezig hoeft te zijn, mag een van die arbeidsvoorwaarden dan gewijzigd worden?
Als die wijzigingen zijn toegestaan, is er dan een redelijke overgangstermijn in acht genomen?

4.De standpunten van partijen

4.1.
RSG meent dat er geen rechtspositionele grondslag bestaat voor [werknemer] om minder dan 34,3 uur per week te werken. Er is volgens RSG in 2008 slechts een onderverdeling gemaakt tussen directe en indirecte uren, en in 2019 tussen werkuren op en buiten school. RSG verlangt van [werknemer] dat hij de 34,3 uur gaat werken die bij zijn deeltijdfactor horen, en gelet op gewijzigde omstandigheden al deze uren op school gaat werken.
4.2.
[werknemer] stelt zich op het standpunt dat bij zijn indiensttreding is afgesproken dat hij met een deeltijdfactor van 0,8578 slechts 28 uur per week werkt, in plaats van 34,3 uur. Volgens [werknemer] is dit bevestigd in de brief van 24 april 2008, en bevat de brief van 6 februari 2019 geen wijziging van de afspraak dat zijn arbeidsomvang 28 uur bedraagt. [werknemer] meent dat in de praktijk ook steeds uitvoering aan deze afspraak is gegeven, en dat RSG deze arbeidsvoorwaarde niet eenzijdig mag wijzigen.

5.De beoordeling

A. Geldt voor [werknemer] een arbeidsomvang van 28 uur?

5.1.
Het antwoord op deze vraag is: nee. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
5.2.
Bij aanvang van het dienstverband wist [werknemer] dat zijn werktijdfactor 0,8578 zou gaan bedragen. Ook was [werknemer] ermee bekend dat deze werktijdfactor op basis van de geldende CAO Voortgezet Onderwijs een arbeidsomvang van 34,3 uur per week betekent, en dus in principe niet leidt tot een arbeidsomvang van 28 uur per week.
5.3.
Op de zitting heeft [werknemer] nader toegelicht wat volgens hem de achtergrond van de door hem gestelde constructie is. [werknemer] zegt dat hij uit het speciaal onderwijs kwam, dat beter betaalt dan het regulier onderwijs, en dat hij er in salaris niet op achteruit wilde gaan. Daarom is bij zijn indiensttreding met RSG afgesproken dat hij 28 uur zou gaan werken, en voor werktijdfactor 0,8578 (34,4 uur) betaald zou worden, aldus [werknemer] .
5.4.
Dit verhaal van [werknemer] is niet voldoende aannemelijk. Het is – naar aanleiding van een vraag daarover – pas op de zitting voor het eerst naar voren gekomen, wordt niet vermeld in het verzoek, blijkt op geen enkele manier uit de stukken en vindt ook geen steun in enig ander gegeven van de zaak. Het had op de weg van [werknemer] gelegen om zijn nadere toelichting eerder naar voren te brengen en te voorzien van een onderbouwing. In de brief van 24 april 2008, waarin RSG de mondeling gemaakte afspraken aan [werknemer] bevestigt, staat dat per 1 september 2008 de deeltijdfactor wordt omgezet van 0,4289 naar 0,8578 fte, en dat de directe werkzaamheden verbonden aan de reboundklas worden gemaximeerd op 7 dagdelen per week. Dit ondersteunt niet de door [werknemer] gestelde constructie om het uurloon kunstmatig te verhogen. Uit deze brief is überhaupt niet af te leiden dat destijds – om wat voor reden ook – nadrukkelijk is afgesproken dat bij een deeltijdfactor van 0,8578 met bijbehorend salaris, [werknemer] geen 34,3 maar 28 uur per week hoefde te werken. Dit blijkt evenmin uit de akte van aanstelling.
5.5.
Ook de afspraken tussen partijen zoals die zijn vastgelegd in de brief van RSG van 6 februari 2019 kunnen niet zo worden uitgelegd dat [werknemer] maar 28 uur per week hoeft te werken. Die brief gaat over de aanwezigheidsuren van [werknemer] , en vermeldt dat zijn werktijdfactor 0,8578 bedraagt, en dat hij daarvan 7 dagdelen oftewel 28 klokuren aanwezig is in de school. Hieruit blijkt hooguit de door RSG erkende werktijdregeling, die inhoudt dat de werktijd van [werknemer] op school beperkt is tot 28 uur, bij een arbeidsomvang van in totaal 34,3 uur conform de overeengekomen deeltijdfactor.
5.6.
Vervolgens beroept [werknemer] zich erop dat sprake is van een door RSG tegenover hem gevolgde gedragslijn, waaruit voortvloeit dat sprake is van de arbeidsvoorwaarde die inhoudt dat voor [werknemer] bij deeltijdfactor 0,8578 een arbeidsomvang geldt van 28 uur per week. Ook dit beroep gaat niet op. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
5.7.
De vraag of een vaste gedragslijn als arbeidsvoorwaarde kan worden aangemerkt, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Het komt daarbij aan op de zin die partijen aan elkaars gedragingen en verklaringen hebben toegekend en mochten toekennen. Daarbij komt betekenis toe aan de inhoud van de gedragslijn, de aard van de arbeidsovereenkomst en de positie van partijen, de lengte van de periode gedurende welke de werkgever de desbetreffende gedragslijn heeft gevolgd, en de aard van de voor- en nadelen die voor de werkgever en de werknemer uit de gedragslijn voortvloeien (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 22 juni 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2018:976
(FNV/Pontmeyer)).
5.8.
Partijen zijn het erover eens dat [werknemer] vanaf het begin van het dienstverband steeds 28 roosteruren op school heeft gewerkt. Als RSG wist dat Van der Steeg niet méér dan die 28 uur per week werkte, terwijl hij voor 34,3 uur betaald kreeg, en RSG daar nooit een probleem van heeft gemaakt, zou sprake kunnen zijn van een vaste gedragslijn in de hiervoor bedoelde zin. Er is echter niet gebleken van gedrag van RSG waaruit is af te leiden dat dit werd geaccepteerd. Daarbij is van belang dat [werknemer] erkent dat hij feitelijk vaak 6 tot 8 uur per week thuis of elders werkt, naast de 28 uur waar het in deze zaak om gaat. Hierbij maakt [werknemer] de kanttekening dat dit zijn eigen keuze is en onbetaald overwerk betreft. RSG ziet dus dat [werknemer] – in zijn optiek weliswaar vrijwillig – buiten de roosteruren aan het werk is. Onder deze omstandigheden is geen sprake van een gedragslijn van RSG op basis waarvan voor [werknemer] een arbeidsomvang van 28 uur geldt.
B. Is de maximering van de arbeidsuren op school een arbeidsvoorwaarde?.
5.9.
Het antwoord op deze vraag is: ja. RSG erkent dat het een primaire arbeidsvoorwaarde van [werknemer] is, dat hij bij een arbeidsomvang van 34,3 uur per week maximaal 28 uur per week op school aanwezig hoeft te zijn, zodat deze vraag verder onbesproken kan blijven.
C. Mag RSG de maximering van de arbeidsuren op school wijzigen?
5.10.
Het antwoord op deze vraag is: nee. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.11.
In bepaalde gevallen kan van een werknemer worden gevergd dat een voorstel van de werkgever tot wijziging van arbeidsvoorwaarden wordt aanvaard. Bij de beoordeling daarvan gaat het om de vraag of sprake is van een wijziging van omstandigheden waarin de werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden en of het door de werkgever gedane voorstel redelijk is (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 11 juli 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2008:BD1847
(Stoof/Mammoet)). In dat kader moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waaronder de aard van de gewijzigde omstandigheden, de aard van het voorstel en het belang van de werknemer bij het ongewijzigd blijven van de arbeidsvoorwaarden. Ook moet worden onderzocht of aanvaarding van het door de werkgever gedane redelijke voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de werknemer gevergd kan worden.
5.12.
RSG meent dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, die rechtvaardigen dat zij de onder B. omschreven arbeidsvoorwaarde van [werknemer] wijzigt, in die zin dat [werknemer] voortaan 34,3 uur per week op school moet werken. RSG beroept zich erop dat de Inspectie van het onderwijs (verder: de Inspectie) in haar rapport van 2 februari 2021 heeft geconcludeerd dat er kwaliteitsproblemen zijn bij RSG, die binnen een jaar op voldoende niveau gebracht moeten zijn. Dit is op zichzelf een gewijzigde omstandigheid. RSG stelt dat [werknemer] een belangrijke rol speelt bij de herstelopdracht van de Inspectie, hetgeen zou rechtvaardigen dat hij alle uren binnen school moet verrichten. RSG vindt het belangrijk dat er zoveel mogelijk bezetting is van Pluspunt, zodat dit bereikbaar is voor leerlingen, leerkrachten, ouders en zorgverleners. Anderzijds erkent RSG dat niet alle werkzaamheden die behoren tot de functie van [werknemer] binnen de roosteruren op school kunnen of moeten plaatsvinden. Vast staat dat [werknemer] ook contacten moet onderhouden met ouders en externe hulpverleners, en beschikbaar moet zijn buiten reguliere roosteruren in het kader van crisisinterventie.
5.13.
Onder deze omstandigheden zijn de kwaliteitsproblemen en bijbehorende herstelopdracht naar het oordeel van de kantonrechter niet zodanig zwaarwegend dat RSG hierin aanleiding kan vinden om van [werknemer] te vergen dat hij zijn gedurende 13 jaar verworven recht, waarbij hij 28 uur per week op school werkt, op te geven en te eisen dat hij voortaan 34,3 uur op school werkt. Het zichtbaarheidsaspect is hiervoor te beperkt. Het is een wens van RSG die niet direct volgt uit het Inspectierapport. Waarom de onderwijskwaliteit niet verbeterd kan worden wanneer [werknemer] 6,3 uur elders werkt, heeft RSG onvoldoende geconcretiseerd.
5.14.
Verder voert RSG aan dat de school onder financiële druk staat, met een bezuinigingsopdracht die meebrengt dat de effectiviteit verhoogd moet worden en dus de werktijdfactor van zittend personeel volledig benut moet worden. RSG heeft echter niet duidelijk gemaakt wat de relevantie daarvan is met betrekking tot de vraag of [werknemer] 6,3 van de 34,3 uur elders mag werken.
D. Heeft RSG een redelijke overgangstermijn in acht genomen?
5.15.
Het antwoord op deze vraag is: ja. Mr. Godthelp heeft op de zitting gezegd dat de door RSG gehanteerde overgangsperiode voor [werknemer] geen issue is. Dit betekent dat de kantonrechter in zijn beslissing op dit punt zal aansluiten bij de in de brief van RSG van 18 mei 2021 benoemde overgangsfasen, met dien verstande dat [werknemer] maximaal 28 uur per week op school moet werken.
Hoger beroep en proceskosten
5.16.
Partijen zijn overeengekomen dat zij afzien van het instellen van hoger beroep.
5.17.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart voor recht dat voor [werknemer] een arbeidsomvang geldt van 34,3 uur per week, waarvan hij maximaal 28 uur per week op school moet werken;
6.2.
verklaart voor recht dat RSG niet van [werknemer] kan verlangen dat zijn arbeidsvoorwaarde die inhoudt dat hij maximaal 28 uur per week op school moet werken wordt gewijzigd, en dat [werknemer] de rest van zijn uren dus elders mag werken;
6.3.
verklaart voor recht dat RSG een redelijke overgangstermijn heeft gehanteerd, in die zin dat [werknemer] met ingang van 31 mei 2021 32 uur per week moet werken, en vervolgens met ingang van 1 augustus 2021 34,3 uur per week, met dien verstande dat daarvan maximaal 28 uur per week op school gewerkt moet worden;
6.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
6.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter