ECLI:NL:RBNHO:2021:9030

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
20/4297
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan eisers wegens overtredingen van de Wabo en Woningwet met betrekking tot brandveiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Deen Distributie B.V. en Deen Vastgoed B.V. als eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn als verweerder. De zaak betreft de oplegging van een last onder dwangsom aan de eisers in verband met overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Woningwet. De eisers hebben een beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder, waarbij hen een last onder dwangsom is opgelegd vanwege niet-naleving van brandveiligheidseisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet voldaan hebben aan de opgelegde lasten en dat de verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de veiligheid en gezondheid zwaarder wegen dan de belangen van de eisers. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van brandveiligheidsnormen en de bevoegdheid van de overheid om handhavend op te treden in het belang van de openbare veiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/4297

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 oktober 2021 in de zaak tussen

Deen Distributie B.V. (eiser 1)

en Deen Vastgoed B.V. (eiser 2),te Hoorn,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. W.J.M. Loomans),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder

(gemachtigde: Mr. A. Brandenburg).

Procesverloop

Bij besluiten van 4 maart 2020 (de primaire besluiten I) heeft verweerder eisers elk afzonderlijk een last onder dwangsom opgelegd in verband met overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Woningwet.
Bij besluit van 12 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. In de uitspraak van 5 oktober 2020 met zaaknummer HAA 20/4296 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 28 april 2021 heeft een regiezitting plaatsgevonden.
Bij besluiten van 4 maart 2020 (de primaire besluiten II) heeft verweerder bij eisers afzonderlijk een dwangsom van € 47.500,- ingevorderd. Tegen deze besluiten hebben eisers rechtstreeks beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en vergezeld door [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en werd vergezeld door [naam 2] . Het beroep is gelijktijdig behandeld met HAA 20/5973.

Overwegingen

1.1
Deen Vastgoed Ontwikkeling B.V. is eigenaar van het complex aan de Neutronenweg 7 te Hoorn. Deen Vastgoed B.V. (eiser 2) is bestuurder van Deen Vastgoed Ontwikkeling B.V. Deen Distributie B.V. (eiser 1) is huurder van het complex en heeft dit in gebruik als distributiecentrum. Het complex bestaat uit een vóór 2001 gebouwde hal (hal 1), een aan hal 1 in 2001 aangebouwde hal met een vergelijkbare grootte (hal 2) en een in 2016 gerealiseerde uitbreiding aan hal 1 (hal 3).
1.2
Na een in opdracht van eisers in 2009 gemaakte inventarisatie is gebleken dat de toen aanwezige bebouwing (hal 1 en hal 2) niet voldeed aan de brandoverslag-eisen uit het Bouwbesluit. In 2016 is opnieuw onderzoek gedaan naar de brandveiligheid. Dit onderzoek is uitgevoerd door het ingenieursbureau [naam 3] . De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport “Brandveiligheidsonderzoek ten behoeve van het aspect ‘beheersbaarheid van brand’ op basis van NEN 6079” van 25 november 2016. In dit rapport is geconcludeerd dat er een te grote kans is op brandoverslag naar de buurbedrijven waardoor het veiligheidsniveau onder de grenswaarde van bestaande bouw blijft. Hiervoor zijn slechts beperkte mogelijkheden tot verbetering. Een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de betrokken partijen waarin de risico’s worden aanvaard biedt uitkomst. Een brandscheiding tussen hal 1 en hal 3 is niet nodig. Het effect hiervan op het veiligheidsniveau is volgens de rapporteur nihil. De scheidingswand tussen hal 1 en hal 2 bezit na het opheffen van de in 2009 geconstateerde tekortkomingen een brandwerendheid van 120 minuten. Dit heeft geen effect op de problematiek van de brandoverslag naar de buurpercelen, aldus de rapporteur. Hal 3 is gerealiseerd zonder brandscheiding tussen hal 1 en hal 3. Een in mei 2017 opgestelde privaatrechtelijke overeenkomst waarbij Deen Vastgoed Distributie B.V., vertegenwoordigd door haar bestuurder, eiser 2, die op haar beurt weer werd vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer [naam 4] , partij was, is nooit door de betrokken partijen ondertekend.
1.3
Toezichthouders hebben op 29 mei 2019 verschillende overtredingen geconstateerd met betrekking tot de brandveiligheid en bouwregelgeving. Na de controle is door verweerder de gelegenheid geboden om binnen 12 weken een planning te overleggen waaruit blijkt hoe deze overtredingen zullen worden opgeheven en voor zover nodig legalisatievergunningen aan te vragen. Hierop hebben eisers een reactie van [naam 3] overgelegd. Toezichthouders hebben op 17 januari 2020 geconstateerd dat de overtredingen niet zijn beëindigd. De overtredingen zijn weergegeven in constateringsrapporten van 29 mei 2019 en 17 januari 2020.
1.4
Aan eisers is bij primaire besluiten I elk afzonderlijk een last onder dwangsom opgelegd. Verweerder heeft eisers gelast uiterlijk 5 september 2020 de in het besluit gespecificeerde overtredingen in strijd met artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wabo en artikel 1b, tweede en derde lid, van de Woningwet te beëindigen en beëindigd te houden op straffe van een dwangsom ineens van in totaal € 60.000,-.
Om strijd met artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wabo te beëindigen en beëindigd te houden dient – kort gezegd – het volgende te gebeuren:
- 1a) de gevelcontouren van hal 3 moeten worden uitgevoerd conform de omgevingsvergunning van 1 maart 2016, op straffe van een dwangsom ineens van € 5.000,-;
- 1b) de kopgevel naast de kantine en het opleidingscentrum moet uitgevoerd worden conform de omgevingsvergunning van 1 maart 2016, op straffe van een dwangsom ineens van € 5.000,-;
- 1c) de wand tussen hal 3 en hal 1 moet uitgevoerd worden conform de omgevingsvergunning van 1 maart 2016 zodat deze voldoet aan de 60 minuten Weerstand tegen Branddoorslag en Brandoverslag (WBDBO) eis, op straffe van een dwangsom ineens van € 10.000,-;
-1d) de slanghaspel in hal 3 moet geplaatst worden conform de omgevingsvergunning van 1 maart 2016, op straffe van een dwangsom ineens van € 2.500,-;
-1e) de brandwal A tussen hal 1 en 2 moet uitgevoerd worden met een WBDBO eis van 180 minuten conform de bouwvergunning van 4 januari 2001, op straffe van een dwangsom ineens van € 10.000,-;
-1f) de vluchtdeur/-weg in de gevel aan de Kernweg moet worden uitgevoerd conform de bouwvergunning van 4 januari 2001, op straffe van een dwangsom ineens van € 5.000,-;
Om strijd met artikel 1b, derde lid van de Woningwet te beëindigen en beëindigd te houden dient het volgende te gebeuren:
- 2a) de brandmeldinstallaties en de handmelders in hal 3 dienen te voldoen aan de NEN 2535 norm, op straffe van een dwangsom ineens van € 10.000,-;
-2b) de vluchtrouteaanduidingen bij zijgevel B gezien van hal 2 moeten worden aangebracht op een duidelijk waarneembare plaats, op straffe van een dwangsom ineens van € 2.500,-;
Om strijd met artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet te beëindigen en beëindigd te houden dient:
-3a) de achtergevel C vanaf hal 2 zo uitgevoerd te worden dat deze voldoet aan een WBDBO eis van 20 minuten conform de NEN 6068 norm, op straffe van een dwangsom ineens van € 10.000,-;
1.5
Op 16 maart 2020 is door Deen Vastgoed Ontwikkeling B.V. ter legalisatie van hetgeen in afwijking van de op 1 maart 2016 verleende omgevingsvergunning is gebouwd, een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 7 mei 2020 geweigerd. Tegen deze weigering is bezwaar gemaakt en tegen de beslissing op bezwaar van 22 september 2020 is beroep ingesteld.
1.
2.1
Verweerder heeft de primaire besluiten I bij het bestreden besluit gehandhaafd. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat de gerealiseerde situatie niet voldoet aan het minimale brandveiligheidsniveau als gesteld in het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit). Hal 3 maakt feitelijk onderdeel uit van hal 1, omdat de scheidingswand ontbreekt tussen hal 3 en hal 1.Daardoor is een brandcompartiment gecreëerd dat groter is dan toegestaan op grond van het Bouwbesluit. Verweerder heeft voorts in het bestreden besluit vermeld dat de publiekrechtelijke belangen die gemoeid zijn met handhaven van brandveiligheidsnormen niet met een privaatrechtelijke overeenkomst worden opgelost. Van een gelijkwaardige oplossing als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid van het Bouwbesluit is dan ook geen sprake. Verweerder stelt verder dat er voldoende mogelijkheden zijn om aan de publiekrechtelijke norm te voldoen. Het opleggen van een last onder dwangsom is de enige manier om daadwerkelijk te zorgen voor herstel van een veilige en gezonde situatie. De belangen van eisers wegen niet op tegen het belang van veiligheid, gezondheid en milieu.
2.2
Bij primaire besluiten II heeft verweerder van eisers afzonderlijk een dwangsom van € 47.500,- ingevorderd. Verweerder stelt dat eisers niet binnen gestelde termijn hebben voldaan aan de lasten 1a, 1b, 1c, 1d, 1e, 1f en 3a. De overtreding ten aanzien van de lasten 2a en 2b is opgeheven.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Overtreding artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wabo
4.1
Eisers erkennen dat in afwijking van de in 2016 verleende omgevingsvergunning is gebouwd en betwisten niet de door verweerder onder 1a, 1b, 1c en 1d in de last opgenomen overtredingen die zien op het bouwen in afwijking van de in 2016 verleende omgevingsvergunning. Eisers stellen echter dat er indertijd bij de vergunningaanvraag is vermeld dat er nog nadere informatie zou worden verstrekt over de brandcompartimentering c.q. de wijze van uitvoering. Die informatie is verstrekt door overlegging van het rapport van [naam 3] van 25 november 2016. Een rapport waaruit volgens eisers blijkt dat uit het oogpunt van brandoverslag het niet nodig is hal 3 uit te voeren als een apart brandcompartiment. Voor de brandveiligheid maakt dat geen verschil. Aldus eisers is er daarom gemotiveerd afgeweken van de vergunning.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het rapport van 25 november 2016 van [naam 3] niet relevant is voor de beoordeling. Er is gebouwd zonder brandscheiding; dit is niet conform de vergunning.
4.3
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of verweerder bevoegd was om op grond van artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wabo te handhaven. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Het verbod in artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wabo ziet op voorschriften die met toepassing van artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo aan de vergunning zijn verbonden. Uit de last en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat er sprake is van strijdig handelen met voorschriften die met toepassing van artikel 2.22, tweede lid, Wabo aan de vergunning zijn verbonden. Verweerder heeft ter zitting ook bevestigd dat de strijd ziet op het handelen in afwijking van de omgevingsvergunning. Verweerder was gelet op het vorenstaande dan ook niet bevoegd om handhavend op te treden wegens het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.3, aanhef en onder b van de Wabo.
4.4
De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Op grond van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo, is het verboden te bouwen in afwijking van een omgevingsvergunning. Hoewel verweerder dit artikel niet aan de last ten grondslag heeft gelegd, is het debat tussen partijen gegaan over de wijze waarop de bouwvergunning is uitgevoerd, waarbij door eisers niet is betwist dat zij in afwijking van de bouwvergunning hebben gebouwd. Verweerder was bevoegd op grond van artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo, te handhaven. Het formele gebrek van het noemen van het verkeerde rechtsartikel doet aan die bevoegdheid niet af. Wel leidt het gebrek ertoe dat eisers recht hebben op vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten en het griffierecht.
5.1
Met betrekking tot last 1a tot en met 1d is door eisers erkend dat daarmee in strijd is gehandeld.
5.2
Met betrekking tot last 1e en 1f voeren eisers aan dat de eis van 180 minuten niet geldt wanneer er een rook- en warmte afvoersysteem (RWA) installatie is aangelegd. De RWA-installatie is door de brandweer goedgekeurd in 2001. De WBDBO eis van 180 minuten is daarom gereduceerd tot 60 minuten. Voor wat betreft last 1e en 1f wordt daarmee voldaan aan het Bouwbesluit.
5.3
Verweerder weerspreekt het standpunt dat de RWA-installatie is goedgekeurd door de brandweer, waardoor volgens hem de eis van 180 minuten is blijven gelden. Eisers dienden aan te tonen dat de RWA-installatie voldeed aan de uitgangspunten, maar hebben niet de vereiste berekeningen overgelegd, aldus verweerder.
5.4
De rechtbank stelt vast dat op grond van de vergunning van 4 januari 2001 een WBDBO eis van 180 minuten van toepassing is op de brandwand A tussen hal 1 en hal 2. Deze eis kan gereduceerd worden tot 60 minuten als een RWA-installatie is geïnstalleerd. Het installeren van deze RWA-installatie dient in nader overleg met en ten genoegen van de commandant van de brandweer te worden uitgevoerd. Gelet op het constateringsrapport van 10 december 2020 is niet aangetoond dat de RWA-installatie voldoet aan de normen. Eisers hebben niet onderbouwd met stukken dat de commandant van de brandweer de RWA-installatie heeft goedgekeurd. De enkele stelling van eisers dat de RWA-installatie gereed is gemeld en dus ook moet zijn goedgekeurd, is hiervoor onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bevoegd was te handhaven op een WBDBO eis van 180 minuten. De beroepsgrond slaagt niet.
Overtreding artikel 1b, tweede lid van de Woningwet
6.1
Eisers voeren aan dat wordt voldaan aan artikel 2.90 van het Bouwbesluit en verwijzen daarbij naar het rapport ‘Bepaling brandoverslag NEN 6068’ van [naam 3] van 15 april 2021. De brandoverslag bedraagt 12,18 KW per m2. De WBDBO van hal 2 bij achtergevel C voldoet daarmee aan de vereiste 20 minuten. Verweerder is uitgegaan van een verkeerde norm.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het rapport ‘Bepaling brandoverslag NEN 6068’ van [naam 3] van 15 april 2021 is uitgegaan van de verkeerde gevelhoogte. In het rapport van eisers wordt uitgegaan van een hoogte van 6,75 meter terwijl de gevel 9 meter hoog is. Uitgaande van de juiste hoogte bedraagt de brandoverslag 16,75 KW per m2 en daarmee wordt de norm van 15 KW per m2 in het Bouwbesluit overschreden.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat door eisers onvoldoende is onderbouwd dat wordt voldaan aan de eis van 20 minuten WBDBO. De enkele stelling van de deskundige van eisers ter zitting dat in het rapport wel van de juiste gevelhoogte is uitgegaan, omdat er een aftrekpost mocht worden toegepast op de hoogte vanwege de stenen plint in achtergevel C, is onvoldoende. Dat en hoe die aftrekpost is toegepast blijkt namelijk niet uit de rapportage. De beroepsgrond slaagt niet.
Overtreder
7.1
Een last onder dwangsom kan uitsluitend worden opgelegd aan de overtreder die het in zijn macht heeft de last uit te voeren (ECLI:NL:RVS:2018:2804, r.o. 2.2). De overtreder is degene die het desbetreffende voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.
7.2
Eisers voeren aan dat eiser 1 niet als overtreder kan worden aangemerkt. Eiser 2 kan hooguit als overtreder worden aangemerkt voor zover het gaat om de lasten onder 1e en 3a. De vergunning uit 2001 is verleend aan eiser 2. Alleen de vergunninghouder kan als overtreder worden aangemerkt. De vergunning uit 2016 is verleend aan Deen Vastgoed Ontwikkeling B.V. waarvan eiser 2 de bestuurder is. Eiser 1 is slechts huurder van het pand.
7.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser 1, eiser 2 en Deen Vastgoed Ontwikkeling B.V. zo met elkaar verwezen zijn dat eisers allebei zijn aan te merken als overtreder. Omdat sprake is van risico voor de brandveiligheid, wordt in dit geval zowel de gebruiker als de eigenaar van het pand aangeschreven.
7.4
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser 2 enig aandeelhouder en bestuurder is van Deen Vastgoed Ontwikkeling B.V. en in de hoedanigheid van bestuurder alleen en zelfstandig bevoegd is om op te treden. Dit blijkt uit de gegevens van de Kamer van Koophandel (KvK). Dit betekent dat eiser 2 zeggenschap heeft over de gedragingen van Deen Vastgoed Ontwikkeling B.V en uit dien hoofde invloed kan uitoefenen op de exploitatie van de inrichting. Door deze zeggenschap heeft eiser 2 de mogelijkheid en invloed gehad om de geconstateerde overtreding te (doen) beëindigen. Eiser 2 kan dan ook als overtreder worden aangemerkt. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3550 en 12 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5863.
Vervolgens is aan de orde de vraag of eiser 1 is aan te merken als overtreder omdat zij bewust en nauw samenwerkt met de overtreder dan wel omdat sprake is van een nauwe verwevenheid tussen de overtreder en eiser 1. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Voorts heeft eiser 1 het als huurder/gebruiker van het pand feitelijk in haar macht de overtreding van deze voorschriften ongedaan te maken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zowel eiser 1 als eiser 2 terecht als overtreders heeft aangemerkt. Als twee (rechts)personen als overtreders zijn aan te merken mag aan beide overtreders dezelfde last onder dwangsom opgelegd worden (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2529). De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat verweerder niet afgewogen heeft of hij beide eisers zou aanschrijven. Het betoog slaagt niet.
Bijzondere redenen om van handhaving af te zien
8.1
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Het bestuursorgaan mag slechts onder bijzondere omstandigheden van het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom afzien. Dergelijke omstandigheden kunnen zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat, of als het opleggen van een dergelijke last zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van het opleggen van die last behoort te worden afgezien.
8.2
Eisers voeren aan dat er geen enkel redelijk belang bij handhaving is en dat de handhaving disproportioneel is. Daartoe verwijzen zij naar het rapport van [naam 3] van 25 november 2016 waaruit blijkt dat het probleem van de brandoverslag tussen de panden niet redelijkerwijs oplosbaar is. Het aanbrengen van een sprinklerinstallatie, een waterscherm of brandwerende bekleding is geen optie. Sloop en nieuwbouw zou een disproportionele investering van miljoenen met zich brengen. Voorts zijn alle brandveiligheidsmaatregelen uit deze rapportage uitgevoerd.
8.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet hebben onderbouwd waarom de vuurlast niet verlaagd kan worden of de wand niet kan worden voorzien van een veilige voorzetwand. Waarom het pand geheel afgebroken zou moeten worden en opnieuw opgebouwd is verweerder niet duidelijk.
8.4
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot het daarmee te dienen belang, in dit geval dat van de brandveiligheid, dat verweerder in redelijkheid van handhaving had moeten afzien. De rechtbank is van oordeel dat eisers onvoldoende met objectieve en verifieerbare gegevens hebben onderbouwd waarom de vuurlast niet verlaagd kan worden. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van concreet zicht op legalisatie met betrekking tot last 1a tot en met 1d. De op 9 april 2021 verleende omgevingsvergunning ziet op andere maatregelen dan die zijn genoemd in de last onder dwangsom. Om de uitbreiding van hal 1 te legaliseren heeft Deen Vastgoed Ontwikkeling B.V weliswaar een vergunning aangevraagd, maar in het besluit van 7 mei 2020 heeft verweerder geweigerd deze vergunning te verlenen. De rechtbank heeft ook bij uitspraak van vandaag in de zaak onder nummer HAA 20/5973 geoordeeld dat verweerder zich heeft mogen baseren op de adviezen van de brandweer en in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen afwijzen. Verder biedt de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor eisers geen grond voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is dat verweerder daarvan om die reden behoorde af te zien.
Gelijkheidsbeginsel
9.1
Eisers voeren aan dat de afstand tussen gebouwen uit het oogpunt van het voorkomen van brandoverslag op veel meer plaatsen op het Industrieterrein Hoorn 80 onvoldoende is. Eisers hebben ter onderbouwing een lijst overgelegd met 79 vergelijkbare gevallen.
9.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat panden op het bedrijventerrein worden gecontroleerd op brandveiligheid en waar nodig handhavend wordt opgetreden. Als er een situatie wordt aangetroffen zoals bij eisers het geval is, zal uiteraard worden gehandhaafd.
9.3
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van gelijke gevallen. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de brandweer in een aantal van deze panden is binnen geweest en deze panden heeft beoordeeld. Daarbij zijn geen vergelijkbare overtredingen dan wel brandonveilige situaties geconstateerd. De rechtbank heeft geen aanleiding aan deze verklaring te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Vertrouwensbeginsel
10.1
Eisers voeren aan dat verweerder in 2009 het vertrouwen heeft gewekt dat niet gehandhaafd zou worden. Het probleem rond brandoverslag is sinds 2009 bij de gemeente bekend. Ter onderbouwing hebben eisers een besprekingsverslag van 22 juni 2009 en een e-mail van de heer [naam 5] van 20 september 2018 overgelegd.
10.2
In de e-mail van 20 september 2018 schrijft de heer [naam 5] het volgende: ‘
[naam 6] zal zich inlezen in de laatste stukken op dit dossier die ik deze week met hem zal delen. Hij gaat een collegevoorstel voorbereiden met scenario’s voor de aanpak van de brandveiligheid op Hoorn 80, dat dus verder reikt dan alleen jullie vestigingen’. De rechtbank is van oordeel dat in deze e-mail van 20 september 2018 geen sprake is van een toezegging die inhoudt dat niet gehandhaafd zal worden. Dat betekent dat het beroep op het vertrouwensbeginsel al strandt bij de eerste stap van het stappenplan voor beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel (uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694). Dat lang niet is opgetreden tegen de situatie is verder geen omstandigheid op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had moeten afzien (uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5267). De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden om van invordering af te zien?
11.1
Bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom dient aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
11.2
Eisers voeren aan dat er bijzondere redenen zijn om van invordering af te zien. Invordering is gelet op het ingewikkelde en principiële karakter van de handhavings- vergunningszaak prematuur en onredelijk. Verweerder had kunnen volstaan met het versturen van een aanmaning. Voorts is het onredelijk om steeds voor één overtreding twee dwangsommen in te vorderen.
11.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om van invordering af te zien.
11.4
De rechtbank stelt voorop dat eisers geen (tijdige) uitvoering hebben gegeven aan de lasten 1a, 1b, 1c, 1d, 1e, 1f en 3a. Verweerder was dan ook bevoegd om tot invordering van de dwangsom over te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van invordering had moeten afzien. Afzien van invordering van slechts één van beide verbeurde dwangsommen zou afdoen aan het gezag en de beoogde werking van de lasten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat zowel aan eiser 1 als aan eiser 2 een last is opgelegd om de kans te vergroten dat de overtredingen zouden worden beëindigd. Ook de hoogte van de dwangsommen gezamenlijk acht de rechtbank niet disproportioneel. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.3, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten. Die stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Voorts dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het door eisers betaalde griffierecht van € 354,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, voorzitter, en mr. M.P.E. Oomens en mr. J.J. Maarleveld, leden, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2021.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:1
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
2 Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
3 Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5:31d
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:32
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
(…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
Artikel 2.3
Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op:
(…)
b. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, d, f, g, h of i;
(…)
Artikel 2.22
(…)
2. Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20.
(…)
Woningwet
Artikel 1b
(…)
2. Het is verboden een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en vierde lid.
3. Het is verboden een bouwwerk, open erf of terrein in gebruik te nemen, te gebruiken of te laten gebruiken, anders dan in overeenstemming met de op die ingebruikneming of dat gebruik van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, tweede lid, aanhef en onderdeel b, derde en vierde lid.
(…)
Bouwbesluit
Artikel 1.3. Gelijkwaardigheidsbepaling
1. Aan een in hoofdstuk 2 tot en met 7 gesteld voorschrift behoeft niet te worden voldaan indien het bouwwerk of het gebruik daarvan anders dan door toepassing van het desbetreffende voorschrift ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt als is beoogd met de in die hoofdstukken gestelde voorschriften.
(…)