ECLI:NL:RBNHO:2021:8980

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3181
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering op basis van Participatiewet na onderzoek naar rechtmatigheid en verkoopactiviteiten via Marktplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De eiser, die sinds 4 november 2014 een bijstandsuitkering ontving, had zijn uitkering zien intrekken over verschillende periodes, waaronder van 1 januari 2016 tot en met 25 oktober 2018 en van 4 maart 2019 tot en met 30 juni 2019. Dit besluit was genomen na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand, waarbij eiser was aangetroffen tijdens een controle terwijl hij werkzaam was bij een bedrijf, zonder dit te melden aan de gemeente.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op basis van verschillende onderzoeken, waaronder het analyseren van bankafschriften en het opvragen van gegevens bij Marktplaats, tot de conclusie was gekomen dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden. Eiser had geen volledige informatie verstrekt over zijn financiële situatie en had verkoopactiviteiten op Marktplaats verricht zonder dit te melden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht de bijstandsuitkering had ingetrokken en de ten onrechte verstrekte bijstand had teruggevorderd.

Eiser voerde aan dat de verhoren niet zorgvuldig waren uitgevoerd en dat hij geestelijk beperkt was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat deze argumenten de beslissing van de gemeente konden ondermijnen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand standhielden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3181

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: R.C.F. de Vos).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser op grond van de Participatiewet (PW) over de periode van
1 januari 2016 tot en met 25 oktober 2018 en over de periode van 4 maart 2019 tot en met
30 juni 2019 ingetrokken. Ook is besloten dat de bijstandsuitkering over de maand juli 2019 met een bedrag van € 320,00 wordt herzien en dat in totaal € 46,169,25 aan ten onrechte verstrekte bijstand van eiser wordt teruggevorderd.
Bij besluit van 20 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is [tolk] verschenen, tolk in de Arabische taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De aanleiding
1.1.
Eiser ontving sinds 4 november 2014 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Hij is gescheiden van tafel en bed. Zijn ex-vrouw, [naam 1] , woont samen met hun twee kinderen op een ander adres in [woonplaats] en ook zij ontvangt een bijstandsuitkering.
1.2.
Tijdens een integrale controle op 11 oktober 2018 is eiser werkend bij [bedrijf] aangetroffen. Omdat eiser verweerder niet over deze werkzaamheden had geïnformeerd, is verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiser verstrekte bijstand. In het kader van het onderzoek hebben sociaal rechercheurs dossieronderzoek verricht en ook de Basisregistratie Personen, de RDW, de belastingdienst en het internet geraadpleegd. Daarnaast hebben zij de door eiser op 29 oktober 2018 overgelegde bankafschriften bij het onderzoek betrokken. De uitkomsten van het onderzoek waren aanleiding om nadere gegevens bij eiser op te vragen en hem uit te nodigen voor een gesprek. Eiser is niet op het gesprek verschenen en heeft de gevraagde gegevens, ook na herhaald verzoek, niet overgelegd. Omdat eiser daarmee zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, heeft verweerder bij besluit van 28 november 2018 de bijstandsuitkering per 26 oktober 2018 ingetrokken.
1.3.
Uit het rapport uitkeringsfraude (rapport) van 22 oktober 2019 blijkt dat op de op 29 oktober 2018 overgelegde bankafschriften kasstortingen waren te zien en meerdere rekeningnummers die eiser niet aan verweerder had opgegeven. Verweerder heeft vervolgens onderzoek verricht naar het recht op bijstand over de periode voorafgaand aan 26 oktober 2018. In het rapport van 22 oktober 2019 is – samengevat – vermeld dat uit de naderhand door eiser alsnog overgelegde bankafschriften blijkt dat er kasstortingen plaatsvinden, dat er sommige maanden geen pinbetalingen voor boodschappen worden gedaan, dat er uitgaven zijn met betrekking tot een auto, dat één van de rekeningen op naam van eiser en zijn ex-vrouw staat en dat eiser wisselende bedragen overmaakt aan de verhuurder. Verder is geconstateerd dat zijn huur € 691,- bedraagt terwijl eiser € 760,23 per maand aan bijstand ontvangt, wat verweerder leidt tot de bevinding dat er zo praktisch niets overblijft voor de kosten van levensonderhoud.
1.4.
Op 4 januari 2019 heeft eiser opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Uit de daarbij overgelegde bankafschriften heeft verweerder afgeleid dat er kasstortingen worden gedaan en dat er betalingen zijn verricht aan Parkmobile en het CJIB. Ook is een autoverzekering betaald voor een Ford Focus die op naam van de ex-vrouw van eiser staat en voor een Seat Ibiza op naam van [naam 2] . Tevens is bij de aanvraag gebleken dat eiser over drie verschillende mobiele telefoonnummers en twee verschillende e-mailadressen beschikt. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser geen volledige informatie heeft verstrekt.
1.5.
Per 4 maart 2019 heeft eiser opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd, die door verweerder is toegekend.
1.6.
Het rapport van 22 oktober 2019 vermeldt dat uit de bankafschriften blijkt dat eiser veel uitgaven doet ten behoeve van auto’s. Omdat eiser rijdt in de Ford Focus die op naam van zijn ex-vrouw staat en eiser zelf geen auto heeft, heeft de sociaal rechercheur aanleiding gezien het RDW te raadplegen ten aanzien van de ex-vrouw van eiser. Uit die gegevens blijkt dat de ex-vrouw vanaf 5 augustus 2015 in totaal 22 kentekens op haar naam heeft gehad waaronder de Ford Focus en de Seat Ibiza waarvoor eiser de autoverzekeringen heeft betaald. Vermeld is dat het opvallend is dat de auto’s maar een zeer korte tijd op naam van de ex-vrouw geregistreerd staan. Van de twee kentekens die volgens de RDW-gegevens zijn geëxporteerd, is sprake van een overlappingsperiode wat volgens de rapporteur kan duiden op autohandel. Daarbij is vermeld dat de ex-vrouw van eiser geen rijbewijs heeft en dat zij deze kentekens ook niet aan verweerder heeft opgegeven.
1.7.
Het rapport vermeldt voorts dat eiser op 17 augustus 2018 een betaling van € 1,30 aan Marktplaats heeft gedaan, mogelijk voor het ‘omhoog plaatsen’ van een advertentie. Vanwege deze betaling heeft de sociaal rechercheur informatie bij Marktplaats gevorderd. Uit de door Markplaats verstrekte informatie is gebleken dat eiser in de periode van 26 januari 2016 tot en met 5 juni 2019 in totaal 190 advertenties heeft geplaatst waarbij auto’s, auto-onderdelen, radio’s, speakers, gereedschappen, IPods, mobiele telefoons en telefoonnummers/simkaarten te koop werden aangeboden. Eiser heeft op Marktplaats gebruik gemaakt van drie verschillende e-mailaccounts en gebruikersnamen. De betalingen verliepen via Ideal, Paypal of Reference.
1.8.
Tot slot blijkt uit het rapport dat de sociaal rechercheurs eiser op 27 augustus 2019 hebben verhoord. Dit verhoor is vroegtijdig afgebroken omdat eiser aangaf de vragen niet te begrijpen. Op 2 en 6 september 2019 is het verhoor voortgezet waarbij de buurman (en tevens werkgever) van eiser aanwezig was om voor hem te tolken.
1.9.
Op 22 oktober 2019 is het rechtmatigheidsonderzoek afgerond en heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals in het procesverloop staat vermeld.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de onderzoeksresultaten aanleiding geven om de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 1 januari 2016 tot en met 25 oktober 2018 en van 4 maart 2019 tot en met 30 juni 2019 in te trekken en terug te vorderen en de uitkering over juli 2019 te herzien. Volgens verweerder heeft eiser verkoopactiviteiten via Marktplaats verricht en deze activiteiten niet aan verweerder gemeld. Daarmee heeft hij zijn inlichtingenplicht geschonden. Eiser heeft van de verkoopactiviteiten geen administratie of boekhouding bijgehouden. Ook vertonen volgens verweerder de overgelegde bankafschriften onregelmatigheden zoals diverse betalingen aan sloperijen, aankopen van auto-onderdelen, betalingen aan tankstations en het CJIB terwijl er geen auto’s op naam van eiser geregistreerd staan. Eiser heeft tevens nagelaten verweerder een volledig inzicht te geven in al zijn bank- en spaarrekeningen. Verweerder heeft daarom niet kunnen vaststellen of eiser recht had op (aanvullende) bijstand. De ten onrechte uitbetaalde bijstandsuitkering van eiser heeft verweerder teruggevorderd. Het is verweerder niet gebleken dat er dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien.
Het wettelijk kader
3. Voor de beoordeling geldt als uitgangspunt dat artikel 17, eerste lid, van de PW bepaalt – voor zover hier van belang – dat de belanghebbende aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Verder is van belang dat op grond van artikel 54, derde lid, van de PW, verweerder een besluit tot toekenning van bijstand herziet dan wel intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW, vordert verweerder de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Het geschil en de beoordeling daarvan door de rechtbank
4.1.
Eiser voert in beroep allereerst aan dat verweerder de informatie uit de verhoren van eiser niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen omdat de verhoren niet zorgvuldig hebben plaatsgevonden. Eiser stelt dat hij zonder tolk is verhoord en dat hij lijdt aan PTSS. Het bestreden besluit moet volgens eiser daarom worden vernietigd wegens een motiveringsgebrek.
4.2.
De rechtbank oordeelt dat deze grond niet slaagt omdat verweerder de inhoud van de verhoren niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij op dat de sociaal rechercheurs eiser hebben verhoord in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek naar zijn recht op een bijstand. Op 27 augustus 2019 heeft het eerste verhoor plaatsgevonden en dat verhoor is vroegtijdig afgebroken omdat de communicatie met eiser moeizaam verliep. Het verhoor is voortgezet op 2 en 6 september 2019 waarbij op eisers verzoek zijn buurman als tolk aanwezig was. Noch uit de overgelegde stukken, noch uit de toelichting van partijen ter zitting is de rechtbank gebleken dat de sociaal rechercheurs in de verhoren niet de noodzakelijke zorgvuldigheid hebben betracht.
5.1.
Ook voert eiser in beroep aan dat verweerder met het opvragen van de gegevens bij Marktplaats niet heeft voldaan aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. Eiser stelt dat er voor verweerder geen concrete aanleiding bestond om op 30 april 2019 zoveel gegevens bij Marktplaats op te vragen. Daarbij wijst eiser erop dat verweerder eiser pas achteraf met de afschrijving van 17 augustus 2018 van € 1,30 aan Marktplaats heeft geconfronteerd. Ook bestond er volgens eiser voor verweerder geen enkele reden om aan te nemen dat eiser op Marktplaats in auto’s zou handelen omdat zijn ex-vrouw auto’s op haar naam had staan. Eiser betoogt in beroep dat sprake is van een inbreuk op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), die volgens eiser alleen gerechtvaardigd is als sprake is van proportionaliteit en subsidiariteit. Nu daaraan niet is voldaan, moeten de van Marktplaats verkregen gegevens volgens eiser bij de beoordeling buiten beschouwing gelaten te worden.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat deze grond niet slaagt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie de uitspraak van 5 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:269 en de uitspraak van 11 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3205) bieden de artikelen 5:13 en 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag om inbreuk te maken op het recht op respect voor het privéleven als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Het opvragen van een overzicht van op Marktplaats geplaatste advertenties betekent een geringe inbreuk op de privacy van eiser omdat de gegevens op zichzelf op enig moment openbaar toegankelijk zijn geweest. Het opvragen van die gegevens om vast te stellen of eiser recht had op bijstand kan worden gezien als het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland, waaronder het tegengaan van misbruik en fraude van sociale uitkeringen. Dit doel is gerechtvaardigd. Het feit dat eiser werkend is aangetroffen, de afschrijving naar Marktplaats en de onregelmatigheden op de ingeleverde bankafschriften zoals betalingen bij tankstations, sloop- en autobedrijven en aan het CJIB zonder dat eiser een auto op zijn naam had staan, waren een toereikende aanleiding voor verweerder om de gevraagde gegevens bij Marktplaats op te vragen. Het opvragen van de gegevens bij Marktplaats voldoet dan ook aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het staat immers in een redelijke verhouding tot de daarmee gemaakte geringe inbreuk op de privacy van eiser en in de gegeven omstandigheden was er voor verweerder niet een minder ingrijpende manier om een goed inzicht te krijgen in de activiteiten van eiser op Marktplaats. Verweerder heeft dan ook de van Marktplaats verkregen gegevens aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen.
6.1.
Tot slot voert eiser in beroep aan dat anderen misbruik hebben gemaakt van zijn geestelijke beperkingen door eiser advertenties op Markplaats te laten zetten. Ter onderbouwing heeft eiser medische stukken overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat hij geestelijk beperkt is.
6.2.
Ook deze grond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Uit de overgelegde stukken kan worden afgeleid dat eiser aan PTSS lijdt, maar dat is onvoldoende om eiser te volgen in de stelling dat hij daardoor beïnvloedbaar is en dus in die zin geestelijk beperkt. Daar komt bij dat eiser in het geheel niet heeft uitgelegd op welke wijze anderen misbruik van hem zouden hebben gemaakt en hoe dat plaatsvond bij de Marktplaatsadvertenties.
Conclusie
7. De rechtbank concludeert op grond van al het hiervoor vermelde dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Er is geen reden voor een vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzitter, en mr. P.H. Lauryssen en
mr. dr. J.C. de Wit, leden, in aanwezigheid van D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.