Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 21 oktober 2020 met de daarin genoemde stukken
- de conclusie van antwoord in reconventie van 25 januari 2021 met 7 producties (E16 t/m E22)
- het B-formulier van 12 april 2021 zijdens [gedaagden] met 5 producties (1 t/m 5)
- de brief van [eiseres] van 25 augustus 2021 met 8 producties (E23 t/m E30)
- het B-formulier van 27 augustus 2021 zijdens [gedaagden] met 2 producties (6 en 7)
- de brief van [eiseres] van 6 september 2021 met 1 productie (E31)
- de descente op 7 september 2021
- de aansluitende mondelinge behandeling van de zaak op de rechtbank
- de spreekaantekeningen van [eiseres]
- de spreekaantekeningen van [gedaagden]
2.De zaak in het kort
3.De feiten
4.Het geschil
in conventie
bouwwerk c.q. tuinhuis op het perceel [van gedaagden] te verplaatsen opdat daarmee in zuidelijke richting een afstand van vijf meter van de woning op het perceel [van eiseres] in acht wordt genomen en het uitzicht op het Spaarne bewaard blijft en/of opdat de onrechtmatigheid door de aanwezigheid in die mate als door de rechtbank in goede justitie te bepalen wordt opgeheven;
met aangebrachte beplanting binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,= voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,= voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,= voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
5.De beoordeling
in conventie
de eigenaar van het heersend erf bevoegd zal zijn om de huidige bebouwing van de zuidgevel[…]
van het op het heersend erf gebouwde woonhuis op het dienend erf te mogen hebben en houden casu quo te gebruiken, alsmede zich in de west en zuidgevel van vorenbedoeld woonhuis bevindende vensters, voor uitzicht uit en verlichting van de benedenverdieping, voorzien van doorzichtig glas, met uitsluitend een opschuifbaar raam”.
raam, dat zich dus ook voorbij de erfgrens bevindt, te mogen
hebben en houdenten behoeve van uitzicht en licht. Uit de akte blijkt echter níet dat daarmee óók bedoeld is om dat licht en uitzicht onbeperkt te handhaven in de situatie zoals die was ten tijde van het vestigen van de erfdienstbaarheid in 1994. Evenmin volgt uit de bewoordingen van de erfdienstbaarheid – noch de daaruit af te leiden partijbedoelingen – dat de erfdienstbaarheid tevens een
verbodinhoudt om de ruimte voor het raam te bebouwen en/of te beplanten. Indien dat wel de bedoeling zou zijn geweest, hadden partijen bij de vestiging van de erfdienstbaarheid die bedoeling ook met zoveel woorden in de akte moeten hebben opnemen. Dat is echter niet gebeurd. Uit de akte kan dus niet worden afgeleid dat met de erfdienstbaarheid is bedoeld om het recht van eigendom van de grond van [gedaagden] zodanig te bezwaren dat bebouwen en/of beplanten in het zicht van het raam in het geheel niet meer toegestaan zou zijn.
de strook grond ter breedte van de zich op het dienend erf bevindende zuidgevel van het op het heersend erf gebouwd woonhuis en ter lengte van een denkbeeldige lijn evenwijdig lopende aan de kadastrale grens tussen het dienend en heersend erf, gemeten vanaf de Zonnelaan langs voren bedoelde zuidgevel tot aan het Spaarne geengebouwen, werken, schuttingen of beplantingen zullen wordengesticht ofaangebrachtanders dan in overleg met de eigenaar van het heersend erf” [onderstreping rechtbank]. Daaruit volgt dat met betrekking tot de onder 4. bedoelde strook grond dus wél het in voorgaande alinea bedoelde verbod tot bebouwing en beplanting is vastgelegd. Tussen partijen is overigens niet in geschil dat het door [gedaagden] gebouwde tuinhuis en aangebrachte beplanting (heg) zich niet op die strook grond bevinden.
géénverbod tot bebouwing en beplanting is opgenomen en ten aanzien van onder 4 van diezelfde akte bedoelde strook grond wel.
voor uitzicht uit en verlichting van de benedenverdieping”. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
onrechtmatige situatie (de aanwezigheid van het raam) als gevolg van het vestigen van de erfdienstbaarheid een
rechtmatig karakter heeft gekregen.
uitzicht uit’ en ‘
verlichting van’ de benedenverdieping weggenomen. Van een “volledige belemmering” van het uitzicht of een “zeer ernstige vermindering” van de lichtinval – zoals [eiseres] het in één van haar brieven aan [gedaagden] heeft omschreven – is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. Ook in zijn algemeenheid kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van algehele ontneming van licht en uitzicht. Bij gelegenheid van de descente heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat de zijgevel van het tuinhuis van [gedaagden] weliswaar prominent in het zicht staat van het raam in de zuidgevel van [eiseres] , maar niet dat de lichtinval en het uitzicht daarmee geheel worden ontnomen. De ruimte voor het raam tot aan de heg voor de zijgevel van het tuinhuis is nog vrij en langs de zijgevel van het tuinhuis is er nog zicht op de berken in de tuin van [gedaagden] en zelfs - zij het met enige moeite - op het Spaarne. [eiseres] heeft in zoverre gelijk dat sprake is van een vermindering van haar uitzicht en van lichtinval door de plaatsing van het tuinhuis op het erf van [gedaagden] , maar niet vastgesteld kan worden dat de vermindering van licht en uitzicht
nietis toegestaan op basis van de erfdienstbaarheid. [4]
algeheleontneming van licht en uitzicht. De vermindering die er is, is naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat die onrechtmatig moet worden geacht. Daarvoor is mede van belang dat (met name ook) de oostzijde van de woonkamer van [eiseres] in de volle breedte en in het dak is voorzien van glas (het gaat om een serre), zodat die kamer al daardoor is voorzien van veel lichtinval en ook (ruim) zicht biedt op het Spaarne. [eiseres] is daarvoor dus niet afhankelijk van het (kleinere) raam aan de zuidzijde.
binnen een afstand van twee meter daarvan geen gebouwen of werken aan te brengen die de eigenaar van het andere erf onredelijk zouden hinderen”. Nu die minimumafstand tussen het venster van [eiseres] en het tuinhuis van [gedaagden] is gerespecteerd, is de rechtbank van oordeel dat ook daarom in dit geval van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW geen sprake is.
het dienend erf te betreden langs de bestaande doorgang doch alleen voorzover nodig voor bouwkundig onderhoud van vorenbedoelde zuidgevel”. Die bepaling strekt immers niet zó ver dat [eiseres] – zoals zij (kennelijk) vordert – permanent in het bezit van een eigen sleutel van het hek dient te zijn. Ook deze vordering moet dan ook worden afgewezen.
ik ben er niet mee getrouwd”), zodat deze vordering in beginsel voor toewijzing gereed ligt. Gelet op de bereidheid van [gedaagden] , ziet de rechtbank vooralsnog geen reden voor het opleggen van de door [eiseres] gevorderde dwangsom.
tegendie zijwand. Zoals [gedaagden] bij gelegenheid van de descente desgevraagd heeft erkend, heeft zij zelf geen zicht op de ruimte tussen het tuinhuis en het raam van [eiseres] , zodat zij er geen bezwaar tegen zal hebben de keuze voor die beplanting – binnen redelijke kosten – aan [eiseres] te laten. Daarbij zou het [gedaagden] sieren als zij de kosten en uitvoering daarvan voor haar eigen rekening zou nemen.
op de strook grond[…]
geen gebouwen, werken, schuttingen of beplantingen zullen worden gesticht of aangebracht anders dan in overleg met de eigenaar van het heersend erf”. Met andere woorden: voor het stichten of aanbrengen van bebouwing of beplanting door het dienend erf ( [gedaagden] ) is overleg met het heersend erf ( [eiseres] ) vereist. Uit die bepalingen volgt evenwel níet dat [gedaagden] als dienend erf van [eiseres] als heersend erf kan vorderen dat die laatste een door haar opgericht hek en/of aangebrachte beplanting dient te verwijderen.
De eigenaar van het heersend erf[…]
bevoegd[is]
het zich gedeeltelijk op het dienend erf bevindende terras, direkt gelegen achter de oostelijke gevel van het zich op het heersend erf bevindende woonhuis, aan de zuidzijde af te scheiden van het dienend erf door middel van glas, steen of anderszins”. Dat betekent dat [eiseres] de erfgrens aan de zuidzijde ook mag afscheiden door middel van beplanting. Daarbij merkt de rechtbank overigens nog op dat [gedaagden] aan haar zijde van de erfgrens, langs de strook grond als bedoeld onder 4 van de akte tot vestiging van erfdienstbaarheid, een (dichte) schutting heeft opgericht, dus op geen enkele manier wordt gehinderd door hetgeen [eiseres] aan haar zijde van de schutting heeft aangebracht (in elk geval zolang de begroeiing, zoals ten tijde van de descente het geval was, niet hoger is dan de schutting).
zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie worden veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] in reconventie.
De rechtbank begroot de kosten in conventie op € 1.993,00 (€ 304,00 griffierecht en € 1.689,00 aan salaris advocaat (3 punten x tarief II)), vermeerderd met de nakosten.
De rechtbank begroot de kosten in reconventie op € 1.689,00 (salaris advocaat (3 punten x tarief II)), vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.