7.3Verweerder heeft tegenover de belangen van eiseres en haar kinderen als fundamenteel belang naar voren gebracht dat de Nederlandse samenleving niet geconfronteerd wordt met de aanwezigheid van eiseres vanwege het feit dat zij in verband wordt gebracht met het plegen van ernstige misdrijven, en om te voorkomen dat eiseres slachtoffers tegenkomt. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat deze tegenwerping nog van doorslaggevend belang is in het licht van de nadelige gevolgen voor eiseres en haar kinderen, die inmiddels al bijna tien jaar aan de onthouding van een verblijfsrecht kleven. Ook heeft verweerder niet goed gemotiveerd hoe de gestelde fundamentele belangen zich verhouden tot het feit dat eiseres op grond van een mogelijk 3 EVRM risico niet zal worden uitgezet en het de verwachting is dat dit zo zal blijven. Bovendien heeft eiseres er op gewezen dat zij een gewaardeerd lid is van de Oeigoerse gemeenschap (welke gemeenschap slachtoffer is geweest van de gedwongen abortussen vanwege de 1 kind politiek). Ook in dat opzicht voldoet de motivering van verweerder niet.
8. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit 2 niet zorgvuldig is voorbereid en niet goed is gemotiveerd. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit 2 wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12 Awb. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen en zal eiseres voorafgaand daaraan moeten horen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
9. Nu voor de beoordeling in het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om opheffing van het inreisverbod eveneens van belang is om te bepalen of eiseres nog steeds een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving, is ook dat beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit 1 wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12 Awb. Ook in deze zaak moet verweerder een nieuwe beslissing nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.
AWB 19/3883
10. Nu in de hoofdzaak (AWB 20/6177) wordt beslist, is aan het verzoek om een voorlopige voorziening het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen.
In alle zaken
11. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 3.366,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift in AWB 19/4398, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift in AWB 20/6177, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift in AWB 19/3883, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en 0,5 punt voor het indienen van een nadere reactie, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
12. Verweerder dient aan eiseres het betaalde griffierecht te vergoeden.