ECLI:NL:RBNHO:2021:8273

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _842 21 _ 843 21 _ 844 21 _845 21 _ 846
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen tegen toekenning NOW-subsidies wegens ontbreken procesbelang

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 9 september 2021, zijn de beroepen van vijf B.V.'s tegen de toekenning van NOW-subsidies niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat de eisers, die subsidies hebben aangevraagd op basis van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3), geen procesbelang hebben. De eisers hebben voorschotten ontvangen die overeenkomen met hun aanvragen en hebben niet betoogd dat deze bedragen ontoereikend zijn. De rechtbank stelt vast dat het enkel verlangen naar een richtinggevende uitspraak over de uitgangspunten voor de subsidie, niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. De rechtbank benadrukt dat een principiële uitspraak over de wijze van subsidieverstrekking de besluiten over de voorschotverlening niet kan veranderen.

De rechtbank wijst erop dat de wetgever bewust heeft gekozen voor de maand juni 2020 als referentiemoment voor de loonsom en dat afwijkingen van deze regeling niet mogelijk zijn. De eisers, die in een concern zijn verbonden en werkzaam zijn in de luchtvaartsector, hebben in hun bezwaren aangevoerd dat de NOW-3 regeling niet representatief is voor hun situatie, gezien de toename van het aantal werknemers na een aanbesteding. De rechtbank concludeert echter dat de bestreden besluiten correct zijn en dat de eisers niet kunnen aantonen dat de aan hen toegekende voorschotten onjuist zijn.

De rechtbank besluit dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn wegens het ontbreken van procesbelang en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/842 en 21/843 en 21/844 en 21/845 en 21/846

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 september 2021 in de zaken tussen

[eiseres 1] B.V.,
[eiseres 2] B.V., [eiseres 3] B.V., [eiseres 4] B.V.,te [vestigingsplaats 1] en
[eiseres 5] B.V.te [vestigingsplaats 2] (hierna gezamenlijk [eisers] ), eisers
(gemachtigde: mr. J.P.C. Obbink),
en

de Minister van sociale zaken en werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van Dongen).

Procesverloop

In vijf afzonderlijke besluiten van 24 november 2020 (primaire besluiten) heeft verweerder eisers bij wijze van voorschot tegemoetkomingen toegekend op basis van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3). Weergegeven per registratienummer gaat het om de volgende bedragen per werkgever:
21/842 [eiseres 1] € 29.859
21/843 [eiseres 2] € 30.055
21/844 [eiseres 3] € 76.507
21/845 [eiseres 4] € 1.323.165
21/846 [eiseres 5] € 147.590
In afzonderlijke besluiten van 6 januari 2021 (bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Namens eisers zijn tevens verschenen [naam 1] (bestuurder) en [naam 2] (finance manager). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn in een concern verbonden. [eiseres 3] B.V. is voor 100% eigenaar van de andere vennootschappen. [eisers] voert voornamelijk werkzaamheden uit in de luchtvaartsector en heeft in 2019 een door Schiphol uitgeschreven aanbesteding van het beveiligingspersoneel gewonnen. De aanbesteding voorziet in een door Schiphol gewenste herverdeling van zogeheten percelen waarin verschillende beveiligingswerkzaamheden zijn verdeeld. Tussen de in de aanbesteding betrokken beveiligingsbedrijven en werknemerscentrale De Unie is op basis van de CAO Particuliere Beveiliging in een convenant onder meer overeengekomen dat het personeel dat bij de contractwissel op een bepaald perceel werkzaam is, als gevolg van de aanbesteding dient te worden overgenomen door de partij aan wie het perceel gegund is. Als gevolg hiervan zijn er per 3 december 2020 in totaal 375 personeelsleden bij [eisers] in dienst getreden. Tot 3 december 2020 had [eisers] in totaal 400 medewerkers in dienst.
2. [eisers] heeft met verweerder overleg gevoerd over de vraag of, en zo ja onder welke voorwaarden, zij op basis van de NOW-3 voor de nieuwe werknemers voor subsidie in aanmerking kon komen. Uitgaande van de personeelskosten in de maand juni 2020, heeft [eisers] bij de aanvraag voor de subsidieverlening de omzetdaling zodanig ingevuld dat zij bij de verstrekking van het voorschot het subsidiebedrag kon ontvangen waarop zij meende recht te hebben. Op 18 november 2020 hebben eisers aanvragen ingediend om in aanmerking te komen voor subsidie op basis van de NOW-3. Bij de aanvraag is een geschatte omzetdaling van 50% opgegeven, hetgeen aanzienlijk hoger is dan de daadwerkelijk verwachte omzetdaling. Bij de primaire besluiten zijn de subsidievoorschotten verleend conform de ingediende aanvragen.
3. Het bestreden besluit berust – kort samengevat – op het standpunt dat de wetgever voor de loonsom bewust voor de maand juni 2020 heeft gekozen en dat het niet mogelijk is daarvan af te wijken. De regeling is zodanig vormgegeven dat in heel korte tijd veel aanvragen kunnen worden behandeld. Afwijken van de regeling zou tot gevolg hebben dat deze doelstelling niet gehaald kan worden. De wetgever heeft bewust geen hardheidsclausule opgenomen omdat dit niet bij de eenvoud van de regeling past.
4. Eisers voeren aan dat de NOW-3 regeling uitgaat van representatieve gegevens, waarbij voor de loonsom in beginsel wordt uitgegaan van de kosten over de maand juni 2020. Omdat als gevolg van de aanbesteding per december 2020 in totaal 375 medewerkers extra in dienst zijn gekomen, zijn de loongegevens over de maand juni 2020 vanwege het ontbreken van een representatief karakter niet bruikbaar. Eisers hebben daarom een alternatieve berekening voorgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de additionele personeelsleden en de daarbij behorende omzet. Verder voeren eisers aan dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel. Als niet [eisers] , maar een concurrerend bedrijf, bij de aanbesteding het perceel zou hebben gewonnen, zou voor precies dezelfde werknemers wel aanspraak op loonkostensubsidie zijn verstrekt. Bovendien zijn de bestreden besluiten volgens eisers in strijd met het motiveringsbeginsel omdat verweerder de in bezwaar aangevoerde argumenten met betrekking tot de grofmazigheid van de NOW-regeling en het ontbreken van een hardheidsclausule, onbesproken laat.
Eisers betogen voorts dat de NOW-3 regeling buiten toepassing moet worden gelaten vanwege een onzorgvuldige voorbereiding. Die onzorgvuldigheid uit zich doordat toepassing van de NOW-3 regeling in dit geval niet doelmatig is en doordat bij de voorbereiding onvoldoende rekening is gehouden met de specifieke omstandigheden waarin [eisers] zich bevindt. In dit verband hebben eisers gewezen op de knelpunten in de NOW-3. Omdat [eisers] per 3 december 2020 bijna dubbel zoveel werknemers heeft, is er een lichte stijging van de omzet maar zijn de loonkosten veel hoger dan in juni 2020. Volgens eisers moet de NOW-3 daarom redelijk worden uitgelegd, waarbij wordt uitgegaan van een redelijke berekening van de loonsom en omzetdaling. Verder stellen eisers dat het niet verlenen van loonkostensubsidie aan haar in strijd is met het doel van de NOW om werkgelegenheid te behouden. Het gaat immers om dezelfde werknemers met hetzelfde werk, maar alleen onder een andere werkgever.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de regeling dwingend voorschrijft welke tijdvakken als referentiemaand dienen voor het bepalen van de loonsom. Gegeven de benodigde eenvoud van de regeling die noodzakelijk is om in korte tijd zeer veel aanvragen te kunnen verwerken is correctie niet mogelijk. Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van een gelijke situatie als bij de overname van een bedrijf. Met betrekking tot het beroep op exceptieve toetsing stelt verweerder zich op het standpunt dat het een bewuste keuze van de wetgever is om juni 2020 in beginsel als referentiemaand te nemen voor het bepalen van de loonsom. Het is ook een bewuste keuze dat het niet mogelijk is een andere referentiemaand te kiezen als de loonsom over juni 2020 niet representatief is. Met de NOW-3 regeling is beoogd om op een zo kort mogelijke termijn zo veel mogelijk bedrijven overeind te houden, maar heeft niet als doel een allesomvattende regeling te bieden om alle bedrijven te redden, noch om maatwerk te bieden.
6. De rechtbank overweegt ambtshalve het volgende met betrekking tot het procesbelang. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is sprake van voldoende procesbelang, indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. [1] Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [2]
7. De rechtbank stelt vast dat bij de bestreden besluiten aan eisers bij wijze van voorschot subsidiebedragen zijn toegekend conform de daartoe strekkende aanvragen van eisers. Eisers hebben niet betoogd dat de aan hen toegekende voorschotten onjuist zijn of ontoereikend zouden zijn. De omstandigheid dat eisers een richtinggevende uitspraak van de rechtbank wensen met betrekking tot de uitgangspunten op grond waarvan de subsidie vastgesteld moet worden, levert niet het vereiste procesbelang op. Een principiële uitspraak van de rechtbank over de wijze waarop de subsidie moet worden vastgesteld, zal immers de bestreden besluiten over de voorschotverlening niet kunnen veranderen. In zoverre kunnen eiseres met deze beroepsprocedure dan ook niet het resultaat bereiken dat zij met het instellen van het beroep hebben nagestreefd.
8. Eisers vrezen dat zij de voorschotten zullen moeten terugbetalen wanneer de subsidies worden vastgesteld. Daarop kan echter in deze procedure niet worden vooruitgelopen. De vaststelling van de subsidies vindt plaats op basis van de gerealiseerde cijfers. Indien eisers zich niet kunnen verenigen met de vaststelling van de subsidies, kunnen zij de argumenten die zij in de onderhavige procedure naar voren hebben gebracht opnieuw naar voren brengen in een beroep tegen de besluiten tot vaststelling van de subsidie. Zoals verweerder ter zitting heeft verklaard is er bij de vaststelling van de subsidie, anders dan bij de bestreden besluiten tot verlening van een voorschot, wel enige ruimte om bijzondere omstandigheden mee te wegen.
9. Ter zitting hebben eisers ook nog gewezen op de aanvragen die zij voor NOW-4 en NOW-5 hebben gedaan, waarbij dezelfde problemen spelen. Hoewel het belang van een oordeel omtrent de rechtmatigheid van een besluit kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel van de rechtbank kan worden betrokken bij toekomstige besluiten [3] , geldt ook ten aanzien van deze toekomstige besluiten dat het gaat om de uiteindelijke vaststelling van de subsidies. De rechtbank ziet daarom hierin evenmin (voldoende) procesbelang gelegen.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepen niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzitter, en mr. W.B. Klaus en mr. G.D. Kleijne, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2021.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van 12 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1156.
2.Uitspraak van 13 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:464.
3.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4009.