ECLI:NL:RBNHO:2021:7052

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
8865816
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst opslagcontainers en ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak heeft Zegwaard Containerverhuur B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] met betrekking tot de huur van opslagcontainers. Zegwaard stelt dat [gedaagde] de huurovereenkomst van Villa Zebra heeft overgenomen en daarom huur verschuldigd is. [gedaagde] betwist dit en stelt dat hij enkel de inhoud van de containers om niet heeft overgenomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen huurovereenkomst tussen Zegwaard en [gedaagde] tot stand is gekomen, omdat er geen contractsoverneming heeft plaatsgevonden zoals vereist door artikel 6:159 BW. De rechter oordeelt dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt door het voortgezet gebruik van de containers na de beëindiging van de huurovereenkomst met Villa Zebra. Zegwaard heeft recht op een gebruiksvergoeding voor deze periode. De kantonrechter heeft de vordering van Zegwaard grotendeels toegewezen, inclusief de betaling van een gebruiksvergoeding en de ontruiming van de containers door [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 8865816 \ CV EXPL 20-4453
Uitspraakdatum: 22 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Zegwaard Containerverhuur B.V. t.h.o.d.n. Schiehal B.V.
gevestigd te Delft
eiseres
verder te noemen: Zegwaard
gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. G. Martin

1.Het procesverloop

1.1.
Zegwaard heeft bij dagvaarding van 2 november 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft op 4 februari 2021 schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 18 juni 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
Zegwaard verhuurt opslagcontainers en biedt daarvoor ook transportservice aan.
2.2.
Zegwaard heeft twee opslagcontainers verhuurd aan Villa Zebra. De opslagcontainers bevinden zich op een beveiligde terrein van Zegwaard , genaamd de Schiehal in Delft. De inhoud van deze opslagcontainers was eigendom van Villa Zebra en heeft Villa Zebra om niet aan [gedaagde] overgedragen.
2.3.
In een e-mail van 18 februari 2020 schrijft Villa Zebra aan [gedaagde] :
“(…)
Ik zou graag willen proberen om de overdracht van de 2 containers deze week of uiterlijk volgende week af te ronden.
Zal ik een klein contractje maken voor de overdracht? Het is denk ik handig als we elkaar kunnen ontmoeten zodat ik ook de sleutels van de containers kan overdragen.
Wij betalen nog de huur voor de maand februari. Als jullie het nog langer daar willen laten staan zal ik het contract voor de opslagruimte op jullie naam laten zetten. (…)”
2.4.
In de tussen Villa Zebra en [gedaagde] gesloten overdrachtsovereenkomst van 24 februari 2020 staat – voor zover relevant – het volgende:
“(…)
De ondergetekenden:
Villa Zebra, Stieltjesstraat 21, 3071JV Rotterdam, hierna te noemen Verkoper,
en
[gedaagde] , [adres] [woonplaats] hierna te noemen Koper,
Zijn als volgt overeengekomen:
De Verkoper schenkt het volgende product aan de Koper:
De inhoud van twee containers, opgeslagen bij de Schiehal in Delft, bestaande uit kunststof planken, balkjes en latten.
De verkoper betaalt de huur van de containeropslag tot 29 februari 2020.
De koper betaalt en zorgt voor vervoer van de twee containers naar plaats van bestemming en leeg weer terug naar Delft.
Alle kosten na 29 februari 2020 zijn voor de koper.
(…)”
2.5.
Zegwaard heeft [gedaagde] vanaf april 2020 diverse facturen gestuurd in verband met het gebruik van de opslagcontainers. [gedaagde] heeft de facturen onbetaald gelaten.

3.De vordering

3.1.
Zegwaard vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 3.067,07, vermeerderd met de wettelijke rente, en daarnaast tot betaling van € 155,00 per container per maand exclusief omzetbelasting over de periode vanaf 1 oktober 2020. Verder vordert Zegwaard dat de kantonrechter de huurovereenkomst tussen Zegwaard en [gedaagde] ontbindt en [gedaagde] verplicht om de containers te ontruimen.
3.2.
Zegwaard legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] de huurovereenkomst, althans de betalingsverbintenis betreffende de huur van twee opslagcontainers, met ingang van 1 maart 2020 heeft overgenomen van Villa Zebra en daarom vanaf 1 maart 2020 de huur voor die containers moet betalen. [gedaagde] heeft echter niets betaald. De betalingsachterstand is € 2.625,70. [gedaagde] is daarover ook de wettelijke rente verschuldigd die tot en met 7 september 2020 € 47,51 bedraagt en de buitengerechtelijke incassokosten van € 393,86. De betalingsachterstand is inmiddels zo groot dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert – samengevat – aan dat tussen hem en Zegwaard geen sprake is van een huurovereenkomst. Uit de op 24 februari 2020 tussen hem en Villa Zebra gesloten overeenkomst volgt uitsluitend dat hij de inhoud van de twee opslagcontainers om niet van Villa Zebra heeft overgenomen en dat hij voor vervoer van de (inhoud van de) twee containers naar de plaats van bestemming zou zorgen en voor het vervoer van de lege containers weer terug naar Delft. [gedaagde] is dus geen huur verschuldigd. Zegwaard is ook geen partij bij de overeenkomst tussen Villa Zebra en [gedaagde] en kan zich niet beroepen op de inhoud daarvan.
4.2.
Van het overnemen van de huurovereenkomst van Villa Zebra is volgens [gedaagde] bovendien geen sprake, omdat hij daarmee niet heeft ingestemd noch met de verplichting om de huurtermijnen na 29 februari 2020 aan Zegwaard te voldoen. Er bestaat derhalve geen enkele rechtsverhouding tussen hem en Zegwaard . Aangezien geen sprake is van een huurovereenkomst, ontbreekt iedere rechtsgrond voor een vordering van Zegwaard op hem.
4.3.
Voor zover de kantonrechter tot de conclusie komt dat er wel sprake is van een huurovereenkomst, voert [gedaagde] aan dat de Algemene Voorwaarden hem niet ter hand zijn gesteld zodat deze niet van toepassing zijn. [gedaagde] verzet zich ook tegen de gevorderde wettelijke rente en de buitengerechtelijke incasso kosten. De sommatiebrief van 7 september 2020 van de gemachtigde van Zegwaard voldoet niet aan de vereisten van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Van enige schade aan de zijde van Zegwaard is volgens [gedaagde] geen sprake.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] de inhoud van de twee opslagcontainers van Villa Zebra heeft overgenomen. Vaststaat ook dat op de huurovereenkomst betreffende de opslagcontainers de bepalingen van artikel 7:230a BW van toepassing zijn. Het geschil spits zich in deze procedure toe op de vraag of [gedaagde] naast de inhoud van de containers ook de huurovereenkomst van Villa Zebra heeft overgenomen.
5.2.
Zegwaard stelt dat uit de tussen Villa Zebra en [gedaagde] gesloten overdrachtsovereenkomst (r.o. 2.4) volgt dat [gedaagde] heeft ingestemd met overname van de huurverplichting van Villa Zebra. Hierdoor is [gedaagde] opvolgend huurder geworden en is hij gehouden de huurpenningen vanaf 1 maart 2020 aan haar te voldoen. Daarnaast heeft [gedaagde] de maandelijkse facturen die Zegwaard hem stuurde, zonder protest gehouden. Ook hieruit volgt de instemming van [gedaagde] . [gedaagde] heeft op zijn beurt betoogd dat hij geen huurovereenkomst met Zegwaard is aangegaan en niet heeft ingestemd met een indeplaatsstelling.
5.3.
Voor het beantwoorden van de vraag of [gedaagde] opvolgend huurder is geworden, dient te worden nagegaan of sprake is van contractsoverneming als bedoeld in artikel 6:159 BW. Voor 290-bedrijfsruimte is indeplaatsstelling in artikel 7:307 BW wettelijk geregeld, maar dat artikel geldt niet voor 230a-bedrijfsruimte. Het overdragen van de rechten en verplichtingen uit dit soort huurovereenkomsten van de ene huurder aan de andere huurder is slechts mogelijk door contractsoverneming. Contractsoverneming is een drie-partijenovereenkomst, waarbij de overdragende huurder zijn rechtsverhouding tot de verhuurder kan overdragen aan de overnemende huurder door een tussen de overdragende en de overnemende huurder opgemaakte akte, waaraan de wederpartij (de verhuurder) haar medewerking verleent.
5.4.
Voor een geslaagd beroep op contractsoverneming conform artikel 6:159 BW moet dus blijken van medewerking van Zegwaard aan de contractsovername door Beentjes èn er moet een akte zijn waaruit blijkt dat [gedaagde] de huurovereenkomst met Zegwaard van Villa Zebra heeft overgenomen. Als niet aan deze voorwaarden is voldaan, is geen sprake van contractsoverneming.
5.5.
In deze procedure is geen overeenkomst tussen Villa Zebra en [gedaagde] overgelegd waaruit blijkt dat [gedaagde] volledig in de positie van Villa Zebra in de huurovereenkomst met Zegwaard is getreden en op die wijze de huur van de opslagcontainers van Villa Zebra heeft overgenomen. Zegwaard heeft weliswaar de overdrachtsovereenkomst overgelegd, maar daaruit kan niet worden opgemaakt dat Villa Zebra ook de huurovereenkomst aan [gedaagde] heeft overgedragen noch dat Zegwaard daar op dat moment mee instemde. Met [gedaagde] is de kantonrechter het eens dat uit deze overeenkomst uitsluitend volgt dat Villa Zebra de inhoud van de twee containers aan [gedaagde] heeft overgedragen en dat [gedaagde] de kosten voor het vervoer ervan op zich heeft genomen. Ook volgt daaruit dat [gedaagde] tot 29 februari 2020 had om de containers te vervoeren en leeg terug te brengen, omdat de huur tot die datum door Villa Zebra zou worden betaald. Villa Zebra heeft [gedaagde] bij e-mail van 18 februari 2020 (r.o. 2.3) er wel op gewezen dat, indien [gedaagde] langer gebruik wenste te maken van de containers, de huurovereenkomst op zijn naam zou moeten worden gezet, maar zover is het niet gekomen, althans daarvan is niet gebleken. Gelet op de inhoud van de overdrachtsovereenkomst is deze in ieder geval niet aan te merken als een akte in de zin van artikel 6:159 BW. Overigens ontbreekt ook de uitdrukkelijke instemming van Zegwaard op het moment van de gestelde overdracht van de huurovereenkomst. Dat betekent dat er in dit geval dus ook geen sprake is van contractsoverneming. Het gevolg hiervan is dat tussen Zegwaard en [gedaagde] geen rechtsverhouding tot stand is gekomen en Zegwaard geen aanspraak kan maken op de betaling van de huur op grond van de huurovereenkomst.
5.6.
Ter zitting heeft Zegwaard gesteld dat [gedaagde] , indien en voor zover geen sprake zou zijn van een huurovereenkomst tussen haar en [gedaagde] , [gedaagde] in ieder geval een gebruiksvergoeding verschuldigd is voor de periode dat hij na 29 februari 2020 gebruik is blijven maken van de twee opslagcontainers. [gedaagde] gebruikt de opslagcontainers vanaf dat moment immers zonder recht of titel. [gedaagde] heeft daarop aangegeven dat het niet zijn bedoeling was de containers ook na 29 februari 2020 nog te gebruiken, maar dat de inhoud van de containers omvangrijker was dan hij dacht, waardoor hij ander vervoer nodig had dan hij aanvankelijk dacht. Hij is lang bezig geweest met het regelen van dat vervoer en hij kreeg vervolgens geen toegang meer tot het terrein. Dat is de reden waarom hij de containers ook na 29 februari 2020 nog heeft gebruikt. Omdat hij niet de mogelijkheid heeft gehad om de inhoud van de containers er eerder uit te halen, terwijl Zegwaard ook nog eens langdurig heeft stilgezeten, wordt hij nu geconfronteerd met een vordering die ziet op een veel langere periode dan nodig zou zijn geweest. Hij is daarom geen gebruiksvergoeding verschuldigd.
5.7.
Het verweer van [gedaagde] slaagt niet. [gedaagde] heeft nagelaten bij Zegwaard te melden dat hij geen toegang meer had tot het terrein en heeft ook niet aangegeven dat het vervoeren van de inhoud van de containers een probleem was. Sterker nog, Zegwaard heeft ter zitting aangegeven dat zij [gedaagde] daarbij had kunnen helpen omdat dit een onderdeel is van haar bedrijfsvoering. Het is dus niet aan Zegwaard maar aan [gedaagde] te wijten dat de kosten voor het gebruik van de opslagcontainers zijn opgelopen. Bovendien wist althans had [gedaagde] kunnen weten dat hij slechts tot 29 februari 2020 gebruik kon maken van de opslagcontainers en dat de kosten na deze periode voor zijn rekening zouden komen. Dat volgt immers zowel uit de e-mail van 18 februari 2020 als uit de overdrachtsovereenkomst. Omdat [gedaagde] geen huurovereenkomst is aangegaan met Zegwaard maar het gebruik van de opslagcontainers na beëindiging van de huurovereenkomst van Zegwaard met Villa Zebra wel heeft voortgezet, is hij voor dit voortgezet gebruik – op grond van ongerechtvaardigde verrijking (art. 6:212 BW) – een gebruiksvergoeding verschuldigd aan Zegwaard . Verwezen wordt naar vaste jurisprudentie waaruit volgt dat degene die het gebruik van een bedrijfsruimte na beëindiging van de huur voortzet daardoor is verrijkt, omdat het gebruik van andermans bedrijfsruimte in het maatschappelijk verkeer in de regel slechts plaatsvindt tegen een vergoeding.
De eigenaar van de bedrijfsruimte lijdt door het voortgezet gebruik schade, ook als hij niet elders vervangende bedrijfsruimte hoeft te huren en hij niet door dat gebruik is verhinderd de ruimte aan een derde te verhuren (vlg. ECLI:NL:HR:2013:BZ1782). Gelet op analoge gevallen die zijn geregeld in de artikelen 7:225 en 7:230a BW past het in het stelsel van de wet de schade van de eigenaar naar objectieve maatstaven te berekenen (vlg. ook ECLI:NL:HR:2016:996).
5.8.
Artikel 6:212 lid 1 BW bepaalt dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Vereist zijn derhalve (een voldoende verband tussen) verrijking van de één en verarming van de ander. Bovendien dient de verrijking ongerechtvaardigd te zijn. Door na het einde van de huurovereenkomst met Villa Zebra de containers onrechtmatig onder zich te houden, brengt artikel 7:225 BW mee dat [gedaagde] een vergoeding verschuldigd is gelijk aan de huurprijs over die periode. De schade van Zegwaard als verhuurder wordt op die manier naar objectieve maatstaven berekend. Dat betekent dat de vordering tot betaling van het bedrag van € 2.625,70 wordt toegewezen. Ook voor de periode vanaf 1 oktober 2020 wordt de gebruiksvergoeding gelijk aan de huurprijs toegewezen.
5.9.
Omdat vast is komen te staan dat tussen Zegwaard en [gedaagde] geen sprake is van een huurovereenkomst, kan de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst niet worden toegewezen. Wel staat, als gezegd, vast dat [gedaagde] de opslagcontainers zonder recht of titel onder zich houdt, zodat Zegwaard als eigenaar van deze opslagcontainers op grond van artikel 5:2 BW bevoegd is deze van [gedaagde] op te eisen. De vordering tot ontruiming wordt daarom toegewezen. Voor zover Zegwaard machtiging tot gedwongen ontruiming heeft gevorderd, is dat deel van de vordering niet toewijsbaar. Indien noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis, kan de deurwaarder met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 555 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zonder toestemming van de bewoner / gebruiker het betreffende pand betreden en ontruimen.
5.10.
Zegwaard heeft verder aanspraak gemaakt op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten op grond van artikel 6 van de Algemene Voorwaarden dan wel op grond van artikel 6:96 BW. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking. Enerzijds omdat, nu van een huurovereenkomst niet is gebleken, de Algemene Voorwaarden niet van toepassing zijn. Anderzijds omdat het toe te wijzen bedrag is gebaseerd op een vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking, zodat de vordering moet worden beoordeeld aan de hand van het Rapport Voorwerk II. Daarbij is van belang dat [gedaagde] heeft betwist dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht door (de gemachtigde van) Zegwaard . Tegenover de betwisting van [gedaagde] heeft Zegwaard niet concreet uiteen gezet dat hij meer heeft gedaan dan het opstellen en versturen van een aanmaning of enkel andere eenvoudige brieven en wat correspondentie, e-mails en telefoongesprekken, anders dan ter voorbereiding van de procedure, zodat de daarmee gemoeide kosten op grond van artikel 6:96 lid 3 BW in verbinding gelezen met artikel 241 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
5.11.
De vordering tot vergoeding van de wettelijke rente wordt toegewezen met dien verstande dat, aangezien de vordering wordt toegewezen op grond van ongerechtvaardigde verrijking, niet de wettelijke handelsrente, maar de wettelijke rente zal worden toegewezen. Voor zover rente over de reeds berekende rente wordt gevorderd, zal dat worden afgewezen, omdat op grond van artikel 6:119 lid 2 BW alleen rente over rente kan worden toegewezen die (meer dan) een vol jaar verschuldigd is. Gesteld noch gebleken is dat daarvan hier sprake is, zodat dit deel van de rente zal worden afgewezen.
5.12.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Zegwaard grotendeels zal toewijzen.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Zegwaard van € 2.625,70, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de verschillende data waarop de huur, in het geval wel sprake zou zijn geweest van een huurovereenkomst, vervallen zou zijn tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 155,00 per container per maand, exclusief omzetbelasting over de periode vanaf 1 oktober 2020;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de twee opslagcontainers met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt, volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en met afgifte van de sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van Zegwaard te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Zegwaard tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 86,85
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 436,00 (2x € 218));
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de vorderingen voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen, kantonrechter en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.L. Bondrager, griffier.
De griffier De kantonrechter