10.4.Onderdeel C1 van de Bijlage bij het Bpb onderscheidt voor de bepaling van het gewicht van een zaak vijf categorieën met een bijbehorende wegingsfactor, maar kent aan geen van die categorieën een bijzondere positie toe. [-] De toelichting op het Bpb van 22 december 1993, Stb. 763 vermeldt op blz. 8-9: "Het gewicht van een zaak wordt uitgedrukt in wegingsfactor C1, die varieert van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot 2 voor een zeer zware zaak. Het gewicht van een zaak wordt bepaald door het - al dan niet in geld uit te drukken - belang en de ingewikkeldheid. Het is niet wenselijk om de rechter aan nadere criteria voor de bepaling van het gewicht te binden. (...) Het opnemen van factor C1 berust op de overweging dat enerzijds het met een gemachtigde voeren van bagatelprocedures niet moet worden aangemoedigd, en, anderzijds, dat de vergoeding evenredig dient te zijn met de prestatie van de gemachtigde." De toelichting op de wijziging van het Bpb van 25 februari 2002, Stb. 113 vermeldt op blz. 6: "Het gewicht van de zaak kan nader tot uiting worden gebracht in de wegingsfactoren. Dit kan variëren van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot 2 voor een zeer zware zaak. De uitkomst dient steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener." [-] Uit het [-] vermelde volgt dat de beoordelende instantie zelfstandig - op grond van een eigen waardering - dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt.
11. De rechtbank stelt bij de beoordeling van het geschil voorop dat aan het vorenstaande de conclusie dient te worden verbonden dat verweerder bij die eigen waardering een ruime beoordelingsvrijheid toekomt. Dat is niet anders indien slechts sprake is van een bestendige gedragslijn en niet van beleidsregels in de zin van artikel 4:81, eerste lid, van de Awb.
12. De rechtbank acht de door verweerder geschetste gedragslijn niet onredelijk. Dat in gevallen als deze voor wat betreft de motivering van het bezwaar kon worden volstaan met de vermelding dat tegen de belastingaanslag een bezwaarschrift was ingediend en dat was verzocht om uitstel van betaling in afwachting van de uitspraak op dat bezwaar is door eiser ook niet weersproken. De stelling van eiser dat reeds uit de door hem aangedragen voorbeelden volgt dat van een bestendige gedragslijn geen sprake was dat veelvuldig toepassing werd gegeven aan hogere wegingsfactoren volgt de rechtbank niet.
13. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het beroep slechts kan slagen indien eiser zich, gelet op de door hem gememoreerde afwijkingen van de gedragslijn, met vrucht op het gelijkheidsbeginsel kan beroepen. Bij die beoordeling geldt als uitgangspunt dat van schending van het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur sprake kan zijn (1) indien sprake is van een begunstigend beleid of (2) een interpretatief beleid, (3) indien ten aanzien van (een) bepaalde belastingplichtige(n) sprake is van een oogmerk van begunstiging of (4) wanneer de zogenoemde meerderheidsregel wordt geschonden. Dat de situaties, hierboven weergegeven onder 1, 2 of 3, zich in het onderhavige geval voordoen is gesteld noch gebleken.
Bij de toepassing van de meerderheidsregel gaat het erom of in de meerderheid van de met eisers geval vergelijkbare gevallen de toepassing van de gedragslijn waar verweerder zich op beroept achterwege is gebleven en dat daarbij is afgeweken ten gunste van andere bezwaarden. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daarvan sprake is.
14. Eiser heeft aan die bewijslast niet voldaan. Niet alleen gegeven de gemotiveerde betwisting door verweerder dat het onderhavige geval gelijk is dan wel vergelijkbaar is met de gevallen waar eiser zich op beroept, maar ook omdat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat alleen al bij deze rechtbank sprake is van 42 door de gemachtigde van eiser geëntameerde beroepsprocedures waarin verweerder de gedragslijn heeft toegepast en uitsluitend de voor de bezwaarprocedure toepasselijke wegingsfactor in geschil is. Deze 42 beroep zijn gereed voor behandeling ter zitting. Daarnaast zijn nog beroepen bekend die reeds op zitting zijn behandeld en beroepen waarbij de rechtbank nog in afwachting is van de stukken en / of het verweerschrift. Eisers verder niet onderbouwde stelling dat bij de rechtbank ingediende beroepszaken ‘niet meetellen’ voor de beoordeling of aan de meerderheidsregel is voldaan volgt de rechtbank niet.
15. Aan het door eiser genoemde arrest met nummer ECLI:NL:HR:2019:1314 kan door hem geen aanspraak op een hogere vergoeding worden ontleend. Bij dat arrest was immers doorslaggevend dat in de bezwaarfase ook andere rechtsvragen dienden te worden beantwoord. 16. Gelet op het voorgaande dient het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit II ongegrond te worden verklaard.
17. Gegeven de gegrondverklaring van het beroep tegen bestreden besluit I veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 0,5). De hoogte van de wegingsfactor berust op het feit dat de rechtbank geschillen die uitsluitend betrekking hebben op de toekenning van een proceskostenvergoeding of de hoogte daarvan in beginsel kwalificeert als ‘licht’. In het onderhavig geval ziet de rechtbank geen gronden voor een andersluidend oordeel.