ECLI:NL:HR:2019:1314

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
11 september 2019
Zaaknummer
19/00864
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vergoeding van kosten van bezwaar in belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] C.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van kosten van bezwaar na een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 22 januari 2019. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een beschikking van de Ontvanger, die € 7 aanmaningskosten in rekening had gebracht. Na het bezwaar werd deze beschikking vernietigd, maar er werd niet beslist op het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. In hoger beroep oordeelde het Hof dat de belanghebbende recht had op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, beroepsfase en hogerberoepsfase, waarbij het Hof het gewicht van de zaak op 0,25 stelde.

De Hoge Raad heeft in cassatie geoordeeld dat het Hof ten onrechte had aangenomen dat het geschil uitsluitend betrekking had op de kosten van rechtsbijstand. De rechtmatigheid van de aanmaningskosten was ook in geschil. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd voor zover het betreft de beslissing over de proceskosten en heeft de kosten voor rechtsbijstand in de bezwaarfase vastgesteld op € 254. Daarnaast is de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 519 en de kosten van rechtsbijstand van € 2.048. Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/00864
Datum20 september 2019
ARREST
In de zaak van
[X] C.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 22 januari 2019, nr. 17/00465, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 16/4254) betreffende een door belanghebbende gedaan verzoek om veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
De Ontvanger heeft aan belanghebbende bij beschikking € 7 aanmaningskosten in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Ontvanger bij uitspraak op bezwaar die beschikking vernietigd. Daarbij is niet beslist op het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2.1.2
In hoger beroep was in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op vergoeding van de in bezwaar en beroep gemaakte kosten. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en een kostenvergoeding toegekend voor de bezwaarfase, beroepsfase en hogerberoepsfase. Daarbij heeft het Hof het gewicht van de zaak gesteld op 0,25 (zeer licht) als bedoeld in onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, omdat het geschil beperkt was tot de vergoeding van die kosten.
2.2.1
De klachten houden onder meer in dat het Hof bij de berekening van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase ten onrechte heeft aangenomen dat het geschil uitsluitend betrekking had op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en daarom ten onrechte een wegingsfactor van 0,25 heeft toegepast.
2.2.2
De klachten slagen in zoverre. Anders dan het Hof heeft geoordeeld was in bezwaar tevens de rechtmatigheid van de in rekening gebrachte aanmaningskosten in geschil.
2.2.3
De klachten voor het overige kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.3
Gelet op het hiervoor in 2.2.2 overwogene kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De door de Ontvanger aan belanghebbende te vergoeden kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase worden gesteld op 1 (bezwaarschrift) maal 1 (wegingsfactor) maal € 254 = € 254.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Ontvanger in de kosten van het bezwaar.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover het betreft de beslissing over de proceskosten,
- veroordeelt de Ontvanger in de kosten van belanghebbende van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar, vastgesteld in totaal op € 796,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 519, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten aan de zijde van belanghebbende van het geding in cassatie, vastgesteld op € 2.048 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2019.