ECLI:NL:RBNHO:2021:5438

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
C/15/311622 / HA ZA 21-6
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en loonvordering tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een werkneemster, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, [gedaagde] Beheer B.V. De arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat nog, maar wordt op verzoek van de werkneemster ontbonden. De rechtbank oordeelt dat de werkgever, [gedaagde] Beheer, verplicht is om loon te betalen aan de werkneemster over de periode van 1 januari 2019 tot en met 24 juni 2019. Tevens moet de werkneemster een bedrag aan openstaande rekening-courant aan de werkgever betalen. De procedure is gestart door de werkneemster die een verzoek heeft ingediend om de arbeidsovereenkomst te ontbinden en om een verklaring voor recht dat het ontslagbesluit van 3 februari 2019 nietig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ontslag niet rechtsgeldig is en dat de arbeidsovereenkomst voortduurt. De rechtbank heeft de arbeidsovereenkomst per direct ontbonden op grond van de verstoorde arbeidsverhouding en heeft de werkgever veroordeeld tot het verstrekken van een correcte eindafrekening aan de werkneemster. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de werkneemster geen recht heeft op een transitievergoeding of billijke vergoeding, omdat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De proceskosten worden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/311622 / HA ZA 21-6
Beschikking van 30 juni 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1],
verzoekster,
advocaat mr. E.E.P. Gosling-Verheijen te Utrecht (FNV),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] BEHEER B.V.,
gevestigd te [plaats 2],
verweerster,
advocaat mr. J.G.D. Fleers te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] Beheer genoemd worden.
De zaak in het kort
De arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] Beheer bestaat nog. Deze wordt op verzoek van [eiseres] ontbonden. [gedaagde] Beheer moet aan [eiseres] nog loon over de periode van 1 januari 2019 tot en met 24 juni 2019 betalen. [eiseres] moet op haar beurt een bedrag aan openstaande rekening-courant betalen aan [gedaagde] Beheer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 juni 2020 met 9 producties van [eiseres];
  • de conclusie van antwoord van 24 juni 2020 met 33 producties en de eis in reconventie van [gedaagde] Beheer;
  • de akte wijziging van eis van 21 oktober 2020 met aanvullende producties 10 tot en met 26 van [eiseres];
  • de door [gedaagde] Beheer op 23 oktober 2020 ingebrachte aanvullende producties 34A tot en met 40;
  • de mondelinge behandeling van 2 november 2020 bij de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden;
  • het tussenvonnis van 3 december 2020 van de kantonrechter, waarbij de zaak is verwezen naar de rechtbank Noord-Holland, team Handel, Kanton en Insolventie, locatie Haarlem;
  • het tussenvonnis van 27 januari 2021, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de door [eiseres] op 12 mei 2021 ingebrachte aanvullende producties 27 tot en met 32;
  • de door [eiseres] op 18 mei 2021 ingebrachte aanvullende producties 33 en 34;
  • de mondelinge behandeling van 9 april 2021, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij door beide partijen pleitaantekeningen zijn overgelegd. [eiseres] heeft daarbij ook een akte vermeerdering van eis ingediend.
1.2.
Mede op verzoek van [eiseres] is op de mondelinge behandeling besproken dat de dagvaarding van [eiseres], met instemming van partijen, ex artikel 69 Rv door de rechtbank wordt aangemerkt als een verzoekschrift ex artikel 7:671c BW en de overige vorderingen als ‘
daarmee verband houdende vorderingen’ ex artikel 7:686a lid 3 BW. De vorderingen (hierna te noemen: verzoeken) worden daarom door de rechtbank afgedaan bij beschikking. De conclusie van antwoord van [gedaagde] Beheer wordt als verweerschrift aangemerkt en de vorderingen in reconventie als tegenverzoeken.
1.3.
Op de mondelinge behandeling is beschikking bepaald op vandaag.

2.Feiten

2.1.
In 2014 heeft [eiseres] [gedaagde], de directeur van [gedaagde] Beheer (hierna: [gedaagde]), via een datingsite ontmoet. In datzelfde jaar zijn [eiseres] en [gedaagde] gaan samenwonen in het huis van [gedaagde] te [plaats 2] en zijn zij getrouwd.
2.2.
Begin januari 2016 is [eiseres] voor 12 uur per week in dienst getreden bij [gedaagde] Beheer, tegen een salaris van € 1.000,00 bruto per maand exclusief vakantiegeld. [eiseres] verrichtte ten behoeve van [gedaagde] Beheer (in ieder geval) administratieve taken, meestal vanuit huis. Daarnaast werkte [eiseres] als mondhygiëniste voor ongeveer 24 uur per week.
2.3.
Op 29 januari 2016 is [eiseres] door de algemene vergadering van aandeelhouders van [gedaagde] Beheer (hierna: de AVA) tot bestuurder benoemd. Daarnaast zijn 5% van de aandelen in [gedaagde] Beheer aan [eiseres] overgedragen.
2.4.
Vanaf eind januari 2019 tot 3 februari 2019 zijn [eiseres] en [gedaagde] op vakantie geweest naar Dubai.
2.5.
Op 14 april 2019 heeft [gedaagde] [eiseres] met ingang van 20 juli 2018 bij de Kamer van Koophandel (hierna: de KvK) uitgeschreven als bestuurder van [gedaagde] Beheer. Op 14 mei 2020 heeft [gedaagde] dit gewijzigd naar een uitschrijving met ingang van 3 februari 2019.
2.6.
Op 24 juni 2019 heeft er een incident in de privésfeer plaatsgevonden tussen [eiseres] en [gedaagde]. Daarna heeft [eiseres] de woning van [gedaagde] verlaten.
2.7.
In het najaar van 2019 hebben [eiseres] en [gedaagde] geprobeerd hun verhouding te herstellen. In november 2019 heeft zich wederom een incident in de privésfeer voorgedaan.
2.8.
Bij brief van 23 maart 2020 is [gedaagde] namens [eiseres] gesommeerd tot betaling van loon en vakantiegeld over de periode van 1 januari 2016 tot en met 24 juni 2019. In de brief staat onder meer: ‘
(…) Cliënte heeft (…) tot en met 24 juni 2019 werkzaamheden voor u verricht.
2.9.
Op 18 juni 2020 heeft [gedaagde] Beheer [eiseres] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 19.743,89 ter zake een rekening-courantschuld.
2.10.
In de statuten van [gedaagde] Beheer staat onder meer:

(…)
algemene vergadering
22.1.
De algemene vergaderingen worden gehouden in Nederland in de gemeente waar
de vennootschap haar zetel heeft.
(…)
bijeenroeping algemene vergadering
(…)
23.2.
De oproeping tot een algemene vergadering geschiedt door middel van oproepingsbrieven gericht aan de adressen van de aandeelhouders en certificaathouders (…). Oproeping geschiedt niet later dan op de vijftiende dag voor de vergadering.
23.3.
De oproepingsbrieven vermelden de te behandelen onderwerpen (…).
23.4.
Is de oproepingstermijn niet in acht genomen of heeft geen oproeping plaatsgehad, dan kunnen geen wettige besluiten worden genomen, tenzij met algemene stemmen in een vergadering, waarin alle aandeelhouders en certificaathouders aanwezig of vertegenwoordigd zijn en de directeuren zijn gehoord.
(…)
Besluitvorming
26. Alle besluiten, die in een algemene vergadering genomen kunnen worden, kunnen, tenzij er certificaathouders zijn, ook buiten vergadering genomen worden, mits alle aandeelhouders zich schriftelijk, al dan niet per enig communicatiemiddel, voor het voorstel hebben verklaard en de directeuren zijn gehoord. (…)
2.11.
Naast deze procedure is sprake van een echtscheidingsprocedure tussen [eiseres] en [gedaagde] en hebben zij over- en weer diverse aangiften gedaan van strafrechtelijke feiten.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] verzoekt (na eisvermeerdering) – samengevat – dat de rechtbank voor recht verklaart dat er een arbeidsovereenkomst bestaat tussen [eiseres] en [gedaagde] Beheer en dat het ontsluitbesluit van 3 februari 2019 nietig is, of om het ontslag te vernietigen. Ook verzoekt [eiseres] de rechtbank de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te ontbinden en [gedaagde] Beheer te veroordelen een correcte eindafrekening te verstrekken. Tot slot verzoekt [eiseres] veroordeling van [gedaagde] Beheer tot betaling van (i) niet uitbetaalde (over)uren over de periode van januari 2019 tot het einde van het dienstverband, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, (ii) de transitievergoeding en (iii) een billijke vergoeding.
3.2.
[eiseres] legt hieraan – kort weergegeven – ten grondslag dat het dienstverband tussen haar en [gedaagde] Beheer niet is beëindigd, zodat zij recht heeft op betaling van het loon totdat het dienstverband rechtsgeldig eindigt. De arbeidsrelatie is door toedoen van [gedaagde] Beheer zodanig verstoord dat deze op zo kort mogelijke termijn moet eindigen.
Er is sprake van ernstig verwijtbaar handelen van [gedaagde] Beheer, omdat in strijd is gehandeld met alle wettelijke opzegbepalingen en omdat sprake is van een ernstige tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst door betaling van het loon te weigeren.
3.3.
[gedaagde] Beheer voert verweer tegen de verzoeken van [eiseres]. [gedaagde] Beheer heeft ook verschillende tegenverzoeken ingediend, onder meer om [eiseres] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 19.769,29 aan ‘
openstaande Rekening Courant’ en om [eiseres] te verbieden om bedrijfsinformatie en adressen van, onder andere, [gedaagde] Beheer te gebruiken en te verspreiden.
3.4.
[eiseres] voert verweer tegen de tegenverzoeken van [gedaagde] Beheer. Dat zal hieronder bij de beoordelng worden besproken.

4.De beoordeling

het verzoek
Bestaat er nog een arbeidsovereenkomst?
4.1.
Eerst moet de vraag worden beantwoord of er nog een arbeidsovereenkomst bestaat tussen [eiseres] en [gedaagde] Beheer. Tussen partijen is niet in geschil dat het ontslag van een bestuurder van een vennootschap uit zijn vennootschapsrechtelijke positie ook de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de bestuurder tot gevolg heeft. Er bestaat echter discussie over de vraag of een rechtsgeldig ontslag van [eiseres] als bestuurder heeft plaatsgevonden en dus of de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.2.
Volgens [gedaagde] Beheer is de arbeidsovereenkomst per 3 februari 2019 geëindigd. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft [gedaagde] Beheer verwezen naar de notulen van een AVA van 3 februari 2019. Daarin staat onder meer dat op 3 februari 2019 in Dubai een AVA heeft plaatsgevonden, waarbij op initiatief van [eiseres] het ontslagbesluit van [eiseres] als bestuurder is genomen. [eiseres] wilde vanaf 3 februari 2019 geen werkzaamheden meer voor [gedaagde] Beheer verrichten, omdat zij andere dingen wilde doen, maar afgesproken was dat [eiseres] tegen betaling van loon tot uiterlijk de zomer van 2019 beschikbaar zou blijven voor incidentele vragen en werkzaamheden, zoals opgenomen in die notulen. [eiseres] betwist dat op 3 februari 2019 een AVA heeft plaatsgevonden. Zij stelt zich op het standpunt dat geen rechtsgeldig ontslagbesluit is genomen, zodat de arbeidsovereenkomst ook niet is beëindigd.
4.3.
De rechtbank vindt dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat en legt dat hierna uit. In de ‘notulen’ van de AVA van 3 februari 2019 staat onder meer: ‘
(…) Hierna constateert de voorzitter[rechtbank: dat is [gedaagde]]
hoewel de vergadering niet is bijeengeroepen conform de wettelijke en statutaire voorschriften er toch geen beletselen aanwezig zijn om welk besluit dan ook wettig te nemen, aangezien het gehele aandelenkapitaal is vertegenwoordigd. (…)’ Alhoewel een ontslagbesluit, volgens artikel 23.4. van de statuten van [gedaagde] Beheer, genomen kan worden als niet aan de oproepingsvereisten is voldaan, geldt dat alleen als alle aandeelhouders (en certificaathouders) aanwezig of vertegenwoordigd zijn (zie punt 2.10). [eiseres], medeaandeelhouder van [gedaagde] Beheer, betwist dat zij aanwezig is geweest bij de AVA die volgens [gedaagde] Beheer op 3 februari 2019 in het vliegtuig vanaf de vakantiebestemming in Dubai heeft plaatsgevonden. Voor zover al wordt aangenomen dat de AVA heeft plaatsgevonden, heeft [gedaagde] Beheer – tegenover het gemotiveerde verweer van [eiseres] – onvoldoende onderbouwd dat [eiseres] bij die AVA aanwezig was. Daarom is sprake van een nietig besluit ex artikel 2:14 lid 1 BW. Het ontslagbesluit is namelijk genomen in strijd met de wet en de statuten van [gedaagde] Beheer. Dit betekent dat het ontslag van [eiseres] als bestuurder niet heeft plaatsgevonden en dat de arbeidsovereenkomst voortduurt. De door [eiseres] verzochte verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
4.4.
De rechtbank zal de arbeidsovereenkomst per vandaag ontbinden op grond van artikel 7:671c lid 1 en lid 2, aanhef en onder a, BW. [gedaagde] Beheer zal, conform het verzoek van [eiseres], ook worden veroordeeld tot het verstrekken van een correcte eindafrekening aan [eiseres]. De rechtbank kan immers op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen (artikel 7:671c BW). Partijen zijn het erover eens dat van een dergelijke situatie sprake is, gelet op de verstoorde arbeidsverhouding.
Heeft [eiseres] nog recht op loon?
4.5.
[eiseres] vordert betaling van niet betaalde (over)uren over de periode van januari 2019 tot het einde van de arbeidsovereenkomst. [gedaagde] Beheer betwist nog enig bedrag aan loon aan [eiseres] verschuldigd te zijn.
4.6.
In beginsel heeft [eiseres] recht op betaling van loon tot het einde van de arbeidsovereenkomst (artikel 7:610 lid 1 BW). De rechtbank acht echter in voldoende mate onderbouwd dat [eiseres] (in ieder geval) vanaf 24 juni 2019 geen werkzaamheden meer heeft verricht voor [gedaagde] Beheer. Uit de standpunten van partijen is namelijk gebleken dat de arbeidsovereenkomst, en de daarmee samenhangende werkzaamheden, dermate verwikkeld waren met de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde], dat aannemelijk is dat [eiseres] na het incident van 24 juni 2019, en haar vertrek uit de woning van [gedaagde], geen werkzaamheden meer voor [gedaagde] Beheer heeft verricht. Dat [eiseres] na 24 juni 2019 geen werkzaamheden meer heeft verricht, volgt ook uit de door de namens [eiseres] verstuurde brief van 23 maart 2020 (zie punt 2.8.).
4.7.
Alhoewel het in beginsel voor rekening van [gedaagde] Beheer, als werkgeefster, komt dat [eiseres] geen werkzaamheden heeft verricht (artikel 7:628 lid 1 BW), is voor het slagen van een loonvordering ex artikel 7:628 lid 1 BW wel vereist dat [eiseres] bereid was de bedongen arbeid te verrichten gedurende de tijd waarover zij loon vordert. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij zich beschikbaar heeft gesteld en gehouden om werkzaamheden voor [gedaagde] Beheer te verrichten na 24 juni 2019. Dat betekent dat [eiseres] in ieder geval na die datum geen recht meer heeft op betaling van loon door [gedaagde] Beheer, zodat de loonvordering in zoverre kan worden afgewezen.
4.8.
[gedaagde] Beheer betwist nog enig bedrag aan [eiseres] verschuldigd te zijn, omdat haar een beroep op verrekening (met het door [eiseres] aan zichzelf teveel betaalde loon in 2018) toekomt. [eiseres] betwist dat.
4.9.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [gedaagde] Beheer verwezen naar (i) een ‘
Recapitulatie loonbetaling [eiseres] (…) o.b.v. Bankrekening en Jaaropgave’, (ii) bankafschriften van de rekening van [gedaagde] Beheer waaruit betalingen aan [eiseres] blijken over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2019 en (iii) de jaaropgave van [eiseres] over 2019, zonder concreet te onderbouwen wat de rechtbank daaruit zou moeten afleiden. De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze moet doen dat voor de rechtbank duidelijk is welke stellingen haar ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren. De rechtbank heeft slechts te letten op de feiten waarop een partij ter ondersteuning van haar standpunt een beroep heeft gedaan, en de enkele omstandigheid dat uit door een partij overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert niet dat zij zich ter ondersteuning van haar standpunt op dat feit beroept (ECLI:NL:HR:2017:404). De rechtbank gaat hierom voorbij aan de door [gedaagde] Beheer overgelegde stukken en oordeelt dat [gedaagde] Beheer – tegenover het gemotiveerde verweer van [eiseres] – onvoldoende heeft onderbouwd dat in 2018, of 2019, teveel loon is uitbetaald aan [eiseres].
4.10.
Nog daargelaten dat [gedaagde] Beheer het loon van [eiseres] in ieder geval niet tot onder de minimumloongrens, of de beslagvrije voet, had mogen verrekenen (artikel 7:632 lid 2 BW), oordeelt de rechtbank gelet op het bovenstaande dat [eiseres] recht heeft op betaling door [gedaagde] Beheer van haar loon van 1 januari 2019 tot en met 24 juni 2019. De rechtbank volgt daarbij niet het standpunt van [gedaagde] Beheer dat de arbeidsovereenkomst al per 1 juni 2019 is geëindigd, of dat [eiseres] vanaf die datum geen werkzaamheden meer heeft verricht voor [gedaagde] Beheer. Dat standpunt heeft [gedaagde] Beheer onvoldoende onderbouwd.
4.11.
Het voorgaande betekent dat de vordering van [eiseres] tot veroordeling van [gedaagde] Beheer tot betaling van loon zal worden toegewezen over de periode van 1 januari 2019 tot en met 24 juni 2019. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de opeisbaarheid van de loonbetalingen. De rechtbank ziet – gelet op de omstandigheden van het geval – aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot 10%. De gevorderde wettelijke rente over de wettelijke verhoging zal worden afgewezen. Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] [gedaagde] Beheer hieromtrent deugdelijk in gebreke heeft gesteld.
4.12.
Voor zover [eiseres] heeft bedoeld uitbetaling van onbetaalde overuren te vorderen, heeft zij die vordering – ondanks het gemotiveerde verweer van [gedaagde] Beheer – niet gespecificeerd en onderbouwd, zodat die vordering zal worden afgewezen.
Moet [gedaagde] Beheer aan [eiseres] een transitievergoeding betalen?
4.13.
[gedaagde] Beheer hoeft aan [eiseres] geen transitievergoeding te betalen. Uit artikel 7:673 lid 1, sub b-2, BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is als de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer wordt ontbonden als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
4.14.
Volgens [eiseres] is sprake van ernstige verwijtbaarheid aan de kant van [gedaagde] Beheer, omdat (i) in strijd is gehandeld met alle wettelijke opzegbepalingen en (ii) sprake is van een ernstige tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst door betaling van het loon te weigeren. [gedaagde] Beheer betwist ernstig verwijtbaar te hebben gehandeld. De rechtbank vindt niet dat er sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de kant van [gedaagde] Beheer.
4.15.
Hiervoor is al geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd door het ontslagbesluit van 3 februari 2019 en dat het loon over januari 2019 tot en met 24 juni 2019 onterecht niet is uitbetaald, maar deze omstandigheden heeft [eiseres] niet ten grondslag gelegd aan het ontbindingsverzoek. Zij stelt zich namelijk, net als [gedaagde] Beheer, op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst moet eindigen door de verstoorde arbeidsverhouding. Dat de verstoorde verhouding in overwegende mate is ontstaan door [gedaagde] Beheer, vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Gelet op alles wat er tussen [eiseres] en [gedaagde] (in privé) speelt, houdt de rechtbank het ervoor dat het aan beide partijen valt te verwijten dat (ook) de arbeidsverhouding verstoord is geraakt, zodat daarin geen ernstige verwijtbaarheid van [gedaagde] Beheer is gelegen.
4.16.
Het voorgaande betekent dat het verzoek van [eiseres] om [gedaagde] Beheer te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding zal worden afgewezen.
Moet [gedaagde] Beheer aan [eiseres] een billijke vergoeding betalen?
4.17.
[eiseres] vindt dat [gedaagde] Beheer aan haar een billijke vergoeding moet betalen, omdat (i) herstel van de arbeidsovereenkomst niet mogelijk is, terwijl de opzeggingshandeling van [gedaagde] Beheer in strijd is met artikel 7:669 BW (artikel 7:682 lid 3 BW), of (ii) de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [gedaagde] Beheer.
4.18.
Het beroep van [eiseres] op artikel 7:682 lid 3 BW kan niet slagen, omdat geen sprake is van een situatie waarin de arbeidsovereenkomst is opgezegd met de toestemming van het UWV. Voor zover [eiseres] met dit standpunt heeft bedoeld dat het nietige ontslagbesluit tot gevolg heeft dat zij aanspraak maakt op een billijke vergoeding, volgt de rechtbank dat ook niet. Het gevolg van het nietige ontslagbesluit is dat de arbeidsovereenkomst voortduurde. Ook is hiervoor al overwogen dat van ernstige verwijtbaarheid aan de kant van [gedaagde] Beheer geen sprake is. Dit betekent dat het verzoek van [eiseres] tot veroordeling van [gedaagde] Beheer tot betaling van een billijke vergoeding zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.19.
Gelet op de uitkomst van deze procedure oordeelt de rechtbank dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
het tegenverzoek
4.20.
[gedaagde] Beheer verzoekt de rechtbank om [eiseres] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 19.769,29 aan ‘
openstaande Rekening Courant’. Volgens [gedaagde] Beheer heeft [eiseres] diverse privé-uitgaven gedaan op rekening van [gedaagde] Beheer die [eiseres] moet terugbetalen. [eiseres] betwist dat zij nog enig bedrag aan [gedaagde] Beheer verschuldigd is.
4.21.
Sommige van de tegenverzoeken heeft [gedaagde] ook in de echtscheidingsprocedure ingesteld. Op de mondelinge behandeling van 9 april 2021 is hierover verklaard dat de rechter in de echtscheidsprocedure al kenbaar heeft gemaakt dat die vorderingen van [gedaagde] afgewezen zullen worden, omdat het vorderingen van [gedaagde] Beheer betreffen en [gedaagde] Beheer geen partij is in die procedure. Omdat de rechtbank op het moment van het schrijven van dit vonnis niet bekend is met een uitspraak in de echtscheidingsprocedure, zullen de tegenverzoeken (indien aan de orde) slechts voorwaardelijk worden toegewezen, namelijk voor het geval deze niet in de echtscheidingsprocedure zijn toegewezen.
De koopprijs van de aandelen is € 900,00
4.22.
[gedaagde] Beheer vordert betaling door [eiseres] van € 2.500,00 voor de aan haar overgedragen, maar onbetaald gebleven, aandelen in [gedaagde] Beheer. [gedaagde] Beheer stelt dat een koopprijs van € 900,00 voor de aandelen is overeengekomen, maar dat mondeling is afgesproken dat [eiseres] een bedrag van € 2.500,00 zou betalen. [eiseres] erkent dat een koopprijs van € 900,00 was overeengekomen, maar stelt dat zij dat bedrag al heeft betaald. [eiseres] betwist dat mondeling een hoger bedrag is overeengekomen.
4.23.
Uit de notariële akte van 29 januari 2016 volgt dat een koopprijs van € 900,00 voor de aandelen is overeengekomen. [eiseres] heeft – ondanks het door [gedaagde] Beheer ingenomen standpunt – niet onderbouwd dat zij dit bedrag heeft betaald. Het standpunt dat mondeling een hogere koopprijs is overeengekomen voor de aandelen, heeft [gedaagde] Beheer – ondanks het gemotiveerde verweer door [eiseres] – onvoldoende onderbouwd. [eiseres] zal, voorwaardelijk, worden veroordeeld tot betaling van € 900,00.
De kosten van de Privium Schiphol Lounge worden afgewezen
4.24.
[gedaagde] Beheer vordert betaling door [eiseres] van drie facturen (ter hoogte van € 74,00 en twee keer € 85,00) van de Privium Schiphol Lounge. [gedaagde] Beheer stelt dat dit privéuitgaven van [eiseres] betreffen. [eiseres] betwist deze vordering. Volgens [eiseres] betreffen dit zakelijke kosten die door [gedaagde] Beheer gedragen moeten worden, omdat het de wens van [gedaagde] was om hem en [eiseres] een Priviumabonnement ter beschikking te stellen om sneller door de douane te kunnen. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] Beheer haar stellingen op dit punt – tegenover het gemotiveerde verweer van [eiseres] – onvoldoende heeft onderbouwd. Dat de facturen aan [eiseres] in privé zijn verstuurd, is daartoe onvoldoende. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het een partnerlidmaatschap betreft. Dit gedeelte van het tegenverzoek zal daarom worden afgewezen.
De advocaatkosten voor de vorige scheiding van [eiseres] moet [eiseres] betalen
4.25.
[gedaagde] Beheer vordert betaling door [eiseres] van vier facturen (ter hoogte van € 919,60, € 2.299,00, € 2.783,00 en € 379,34) betreffende advocaatkosten in een procedure tussen [eiseres] en haar ex-partner. [eiseres] betwist deze vordering. Zij voert aan dat mondeling is overeengekomen dat deze door [gedaagde] Beheer betaalde facturen zouden worden verrekend met loon in natura, in die zin dat [eiseres] meer uren zou werken en geen dividend uitgekeerd zou krijgen. De rechtbank volgt dit standpunt van [eiseres] niet. Dat (mondeling) is overeengekomen dat deze kosten zouden worden verrekend met loon in natura, heeft [eiseres] namelijk – ondanks het gemotiveerde verweer van [gedaagde] Beheer – niet onderbouwd. Dat de berekening niet juist is, zoals [eiseres] subsidiair heeft aangevoerd, acht de rechtbank – tegenover het gemotiveerde verweer van [gedaagde] Beheer – eveneens onvoldoende onderbouwd. [eiseres] zal, voorwaardelijk, worden veroordeeld tot betaling van € 6.380,94.
[eiseres] moet een bedrag van € 2.400,00 aan inkomstenbelasting betalen
4.26.
[gedaagde] Beheer wil dat [eiseres] een door haar van de bankrekening van [gedaagde] Beheer opgenomen bedrag van € 2.400,00 terugbetaalt. [eiseres] voert aan dat dit bedrag aan de Belastingdienst is betaald voor een aanslag op naam van [gedaagde]. Volgens [gedaagde] Beheer is het een aanslag voor de inkomstenbelasting van [eiseres]; dat blijkt uit het BSN-nummer op de aanslag. Er wordt verwarring gewekt doordat [eiseres] en [gedaagde] dezelfde voorletter hebben. Dat standpunt heeft [eiseres] onweersproken gelaten, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan. [eiseres] zal, voorwaardelijk, worden veroordeeld tot betaling van € 2.400,00.
De kosten van de opleiding interieurontwerp en licentie MagicPlan moet [eiseres] betalen
4.27.
[gedaagde] Beheer wil dat [eiseres] de facturen van € 389,00 voor de thuisstudie tot interieurstyliste en € 100,00 voor een MagicPlan-licentie (benodigde software voor de opleiding) terugbetaalt. [eiseres] zegt dat dit zakelijke kosten zijn, omdat zij deze opleiding ten behoeve van [gedaagde] Beheer heeft gevolgd om de diverse ondernemingen van [gedaagde] in te richten. Dat standpunt volgt de rechtbank niet.
4.28.
De foto’s van banken, raamkozijnen, hotelkamernummers en (tekeningen van) een terras die [eiseres] heeft overgelegd onderbouwen niet dat zij de opleiding ten behoeve van [gedaagde] Beheer of andere ondernemingen van [gedaagde] heeft gevolgd. Voor zover al zou worden aangenomen dat [eiseres] heeft geholpen bij de inrichting van hotels van [gedaagde], blijkt daaruit nog niet dat is overeengekomen dat de opleiding door [gedaagde] Beheer betaald zou worden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat dit privékosten betreffen en zal [eiseres] voorwaardelijk, veroordelen tot betaling van € 489,00.
De boekwaarde van de telefoon en laptop hoeft [eiseres] niet terug te betalen
4.29.
[gedaagde] Beheer vordert betaling van [eiseres] van de boekwaarden van de mobiele telefoon (iPhone 8, € 836,81) en laptop (Apple MacBook Gold, € 1.035,68) die [eiseres] heeft meegenomen. [eiseres] voert aan dat zij deze telefoon en laptop, die beiden vlak voor haar verjaardag op 20 april zijn gekocht, van [gedaagde] als verjaardagscadeaus heeft gekregen, zodat dit haar privébezittingen zijn en [gedaagde] Beheer een vordering op [gedaagde] heeft. [gedaagde] Beheer heeft deze stelling onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat de rechtbank [eiseres] hierin volgt. Dit gedeelte van het tegenverzoek zal daarom worden afgewezen.
[eiseres] moet een opgenomen bedrag van € 350,00 terugbetalen
4.30.
[eiseres] moet een door haar van de bankrekening van [gedaagde] Beheer opgenomen bedrag van € 350,00 terugbetalen omdat [eiseres] niet heeft weersproken dat deze kosten (mogelijk) zijn gemaakt voor nieuwe banden van haar auto. Anders dan [eiseres] aanvoert betreffen dit privékosten, ook als [eiseres] met de auto naar haar werk zou rijden (en over de onderhoudskosten van de auto niets is overeengekomen). [eiseres] zal, voorwaardelijk, worden veroordeeld tot betaling van € 350,00.
De schade aan de bedrijfsauto van [gedaagde] Beheer hoeft [eiseres] niet te betalen.
4.31.
[gedaagde] Beheer vordert betaling door [eiseres] van een bedrag van € 479,73 aan schade aan de bedrijfsauto. Dit bedrag hoeft [eiseres] niet te betalen omdat niet voldoende vaststaat dat [eiseres] deze schade heeft veroorzaakt. [eiseres] is, ondanks de aangifte van [gedaagde] Beheer, niet strafrechtelijk vervolgd voor deze schade. Dit gedeelte van het tegenverzoek zal daarom worden afgewezen.
[gedaagde] Beheer heeft [eiseres] niet teveel loon betaald
4.32.
[gedaagde] Beheer vordert betaling van [eiseres] van een bedrag van € 2.996,45 aan teveel betaald loon na verrekening. [eiseres] betwist dat zij teveel loon heeft ontvangen. Hiervoor heeft de rechtbank al geoordeeld dat [gedaagde] Beheer – tegenover het gemotiveerde verweer van [eiseres] – onvoldoende heeft onderbouwd dat teveel loon is uitbetaald aan [eiseres] (zie punt 4.10), zodat ook dit gedeelte van het tegenverzoek zal worden afgewezen.
Conclusie openstaande rekening-courant en rente
4.33.
De conclusie is dat [eiseres] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van in totaal € 10.519,94 (€ 900,00 + € 6.380,94 + € 2.400,00 + € 489,00 + € 350,00) aan openstaande rekening-courant.
4.34.
[gedaagde] Beheer vordert veroordeling van [eiseres] tot betaling van de zakelijke rente over het openstaande saldo van de rekening-courant, voor zover dat saldo hoger is dan € 17.500,00. Gelet op het toe te wijzen bedrag zal dit gedeelte van het tegenverzoek dus worden afgewezen.
Bedrijfsinformatie
4.35.
[gedaagde] Beheer vordert dat de rechtbank [eiseres] verbiedt om bedrijfsinformatie van [gedaagde] Beheer en/of haar deelnemingen te verspreiden en om [eiseres] te veroordelen om de betreffende informatie aan [gedaagde] Beheer binnen twee dagen te doen toekomen, op straffe van een dwangsom en om een boete vast te stellen van € 5.000,00 per gelegenheid dat gebruik wordt gemaakt van informatie van [gedaagde] Beheer of haar deelnemingen. Deze vordering zal worden afgewezen. [eiseres] heeft stukken en informatie, als medeaandeelhouder van [gedaagde] Beheer en/of (ex-)echtgenote van [gedaagde], rechtmatig in haar bezit. Niet gebleken is dat zij de stukken, anders dan aan rechtshulpverleners, verspreidt. Ook is de rechtbank niet gebleken dat [eiseres] onrechtmatig gebruik maakt van de bedrijfsinformatie van [gedaagde] Beheer en/of haar deelnemingen. Deze vorderingen zullen worden afgewezen.
Adressen en belangen [gedaagde] Beheer niet verder schaden
4.36.
[gedaagde] Beheer vordert dat de rechtbank [eiseres] verbiedt om adressen van [gedaagde] Beheer en/of haar deelnemingen te gebruiken en te verstrekken aan derden voor eigen gebruik, op straffe van een dwangsom. [eiseres] betwist dat zij gebruik maakt van de adressen van [gedaagde] Beheer en/of haar deelnemingen. De rechtbank zal deze vordering afwijzen, omdat deze in het geheel niet is onderbouwd. Dat zelfde geldt voor de vordering van [gedaagde] Beheer om [eiseres] dringend te verzoeken om de belangen van [gedaagde] Beheer niet verder te schaden met onjuiste claims, het niet betalen van schulden en het misbruiken van bedrijfsgegevens.
Vergoeding [gedaagde] Beheer
4.37.
[gedaagde] Beheer vordert veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 100,00 per uur voor de 28 uur aan verloren tijd en moeite die [gedaagde] Beheer heeft moeten besteden aan deze zaak
4.38.
De rechtbank begrijpt hieruit dat [gedaagde] Beheer een bedrag aan verletkosten vordert. [gedaagde] Beheer werd bij de proceshandelingen die voorafgaand aan de verwijzing van de kantonrechter naar de rechtbank zijn verricht niet bijgestaan door een professioneel gemachtigde, zodat eventueel aanspraak bestaat op noodzakelijke reis-, verblijf- en verletkosten (artikel 238 lid 1 Rv). Deze vordering zal echter worden afgewezen, omdat geen opgave van de bedoelde kosten is overgelegd.
Proceskosten
4.39.
Gelet op de uitkomst van deze procedure oordeelt de rechtbank dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
het verzoek
5.1.
verklaart voor recht dat er een arbeidsovereenkomst bestaat tussen [eiseres] en [gedaagde] Beheer;
5.2.
verklaart voor recht dat het ontslagbesluit van 3 februari 2019 nietig is;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] Beheer tot betaling aan [eiseres] van het loon van € 1.000,00
bruto per maand, exclusief vakantiegeld, over de periode van 1 januari 2019 tot en met
24 juni 2019, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 10% en de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid van de loonbetalingen tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per vandaag;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] Beheer tot het verstrekken van een correcte eindafrekening aan [eiseres];
5.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
5.7.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het anders of meer verzochte af;
het tegenverzoek
5.9.
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] Beheer van een bedrag van € 10.519,94 aan openstaande rekening-courant, voor zover de betreffende vorderingen niet in de echtscheidingsprocedure tussen [eiseres] en [gedaagde] zijn toegewezen;
5.10.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
5.11.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Aardenburg en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1419