ECLI:NL:RBNHO:2021:4744

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
/315857 / HA RK 21/83
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

Op 4 mei 2021 heeft verzoeker, gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. S. Jongeling, de rechter in zijn strafzaak. Het verzoek is gedaan tijdens een zitting van de wrakingskamer, waar de raadsman van verzoeker, de rechter en de officieren van justitie aanwezig waren. De raadsman stelde dat verzoeker niet in de gelegenheid was geweest om zijn gevoelens over de situatie toe te lichten, omdat hij eerder afstand had gedaan van zijn aanwezigheid. De wrakingskamer heeft het aanhoudingsverzoek van de raadsman afgewezen, omdat verzoeker eerder had aangegeven niet aanwezig te willen zijn.

De raadsman voerde aan dat de verdenkingen tegen verzoeker voor een groot deel gebaseerd zijn op de analyse van Ennetcom-data, en dat de juridische grondslag voor de doorzoeking van deze data onduidelijk is. Hij stelde dat de rechter-commissaris, mr. S. Jongeling, in een eerdere zaak een beschikking had gegeven die als blauwdruk had gefungeerd voor andere rechter-commissarissen, wat zou kunnen leiden tot een schijn van partijdigheid.

De wrakingskamer oordeelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de raadsman pas na het bekend worden van de beschikking van 17 januari 2017 het verzoek had ingediend. De wrakingskamer verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trokken. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 4 mei 2021.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / 315857 HA RK 21-83
Beslissing van 4 mei 2021
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
Hierna: verzoeker,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] ,
raadsman: mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. S. Jongeling,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 4 mei 2021 ter zitting de wraking verzocht van de rechter, voorzitter van de meervoudige kamer in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie Straf, locatie Haarlem aanhangige zaak, met als parketnummers 15/860205-19 en 15/860071-20, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 4 mei 2021. De raadsman van verzoeker, de rechter en de officieren van justitie in de hoofdzaak, mr. E.B. Smit en mr. R. Hagemeier, zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
1.4
Ter zitting van de wrakingskamer van 4 mei 2021 heeft de raadsman verzocht om aanhouding van de behandeling. Dit teneinde verzoeker in de gelegenheid te stellen aanwezig te zijn. De raadsman bracht in dat verband het volgende naar voren. Verzoeker heeft aanvankelijk afstand getekend voor aanwezigheid bij de behandeling van de strafzaak voor vandaag. Afgelopen vrijdag had de raadsman verzoeker bezocht. Vandaag heeft de raadsman het voorstel aan de rechter gedaan om zich te verschonen. Daar is de rechter niet op ingegaan. Daarna heeft de raadsman telefonisch contact gehad met verzoeker in [plaats] . De uitkomst van dat gesprek was het verzoek tot wraking. Verzoeker wenst ter zitting aanwezig te zijn, om zelf zijn gevoelens rondom de situatie toe te lichten.
De wrakingskamer heeft dit aanhoudingsverzoek afgewezen. Verzoeker had voor de behandeling van de strafzaak op 4 mei 2021 afstand van zijn aanwezigheid ter zitting getekend. De raadsman was als gemachtigde verschenen. Er bestond naar het oordeel van de wrakingskamer geen reden de behandeling van het verzoek aan te houden.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende
aangevoerd.
De achtergrond van de verdenkingen tegen verzoeker is voor het grootste deel gebaseerd op de analyse van zogenaamde Ennetcom-data. Een klein deel van de verdenkingen berust op zogenaamde pgp safe data. In 2016 is in het kader van een andere strafzaak tegen andere verdachte(n) op verzoek van Nederlandse autoriteiten in Canada beslag gelegd op de server waarin die gegevens waren opgeslagen. Die gegevens zijn aan Nederlandse autoriteiten ter beschikking gesteld. De vraag is thans of de kopie van die server, inhoudende data van crypto telefoons, rechtens in het kader van de thans aan de orde zijnde strafzaak doorzocht mocht worden. In het onderhavige proces vormt de juridische grondslag van die doorzoeking het centrale vraagstuk. Deze thematiek is juridisch nieuw terrein, omdat de wet niet voorziet in een bepaling waarin dit is geregeld. Het gaat om een rechtstatelijke keuze. Mag een rechter-commissaris meer dan wettelijk is geregeld, zo ja, wanneer dan. Er kan ook worden gesteld worden, dat wanneer het niet geregeld is, het niet is toegestaan.
Vorige week (uiterlijk woensdag 28 april 2021) ontving de raadsman een beschikking van 17 januari 2017 van mr. S. Jongeling als rechter-commissaris. Deze beschikking ziet op het toewijzen van een vordering tot het doorzoeken van Ennetcom-data, in het onderzoek [naam] . Het betreft daarbij een exposé van negen pagina’s, met een motivering op een verzoek om Ennetcom-data te mogen mijnen. Mr. S. Jongeling was, aldus verzoeker, toen coördinerend rechter-commissaris in Haarlem. Het betreft hier rechtsvormende jurisprudentie. Het gaat om een creëren van een juridische rechtsgrond, voor een sleepnetactie die wettelijk niet geregeld is. De raadsman meent te zien dat voormelde beschikking, heeft gefungeerd als blauwdruk voor de rechter-commissarissen in Haarlem. In dat verband heeft de raadsman gewezen op beslissingen in onderzoek Himalaya, waaruit de thans aan de orde zijnde strafzaak tegen verzoeker is voortgevloeid, waarin aangesloten is bij de motivering van de beschikking van 18 januari 2017.
In de onderhavige strafzaak zal de verdediging betogen dat er geen wettelijke grondslag bestond voor de doorzoeking van de data en deze dus onrechtmatig was. De voorzitter van de Meervoudige Strafkamer in de onderhavige strafzaak is echter de grondlegger van de voormelde rechtsvormende beschikkingen van de rechter-commissarissen in de rechtbank waarin die doorzoeking wordt toegestaan. Dat betekent dat het lijkt alsof de slager zijn eigen vlees keurt. Het gaat namelijk om een kernbeslissing in een nieuw opsporingsveld, waarbij de voornoemde voorzitter al uitgebreid aangegeven heeft, hoe hij over de zaak denkt. Daarbij is de motivering van de beschikking consequent herhaald in andere beschikkingen van andere rechter-commissarissen, ook in onderhavige strafzaak. Aldus is sprake van een situatie dat niet gezegd kan worden dat de rechter onbevooroordeeld is, aldus steeds verzoeker.

3.Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie mr. E.B. Smit heeft als standpunt van het Openbaar Ministerie – samengevat – het volgende naar voren gebracht. De rechter had als rechter-commissaris de beslissing van 2017 in een andere zaak genomen. In Amsterdam hebben rechter-commissarissen op soortgelijke wijze beschikt. Het is dus niet zo dat de motivering uit de beschikking van 2017 een louter ‘Haarlemse’ aangelegenheid is.
Tot de vrees van vooringenomenheid kan eerst na een zware toetsing worden geconcludeerd en is in dit geval niet gerechtvaardigd. Het Openbaar Ministerie adviseert aldus tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft gewezen op zijn visie omtrent het voorstel van verzoeker om zich te verschonen, zoals weergegeven in het (extract) proces-verbaal van de strafzaak van 4 mei 2021. Voorts heeft hij – samengevat – het volgende naar voren gebracht. Het is pertinent niet zo dat de beschikking inzake [naam] van 17 januari 2017 betekent, dat het onderzoek naar de server in de zaak [verzoeker] zou zijn toegelaten. In het [naam] onderzoek ging het om een totaal andere persoon. Verder wijst de rechter er op dat hij geen coördinerend rechter-commissaris is geweest. De taak als rechter-commissaris bracht mee om in die fase van het onderzoek de vordering van het Openbaar Ministerie te beoordelen. In dat kader vond geen debat plaats. Er zijn dan ook geen argumenten van de verdediging gehoord, noch meegewogen. Uit de wet volgt ook dat bij die beoordeling de verdediging niet wordt gehoord. Als rechter-commissaris heeft de rechter geen enkele bemoeienis gehad met het onderzoek Himalaya, dat aan onderhavige strafzaak ten grondslag ligt. Verder geldt dat de beschikking inzake [naam] in het kader van een werkoverleg voorbij is gekomen. De rechter-commissarissen Van Acker en Stalenhoef hebben in het kader van de thans voorliggende strafzaak zelf hun beslissing genomen. De rechter is daar verder niet bij betrokken geweest.

5.De beoordeling

Op de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. De wetgever heeft de mogelijkheid gecreëerd voor partijen in de door de rechter te behandelen zaak de rechter te wraken. Op grond van artikel 513 Wetboek van Strafvordering wordt het verzoek gedaan, zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De raadsman is, zo is ter zitting gebleken, uiterlijk woensdag 28 april 2021 bekend geraakt met de beschikking van 17 januari 2017 van de rechter als rechter-commissaris, in het onderzoek [naam] . Daarna heeft de raadsman de inhoud van de beschikking intern besproken. Vrijdag 30 april 2021 heeft hij die met cliënt besproken. Op maandag heeft hij per e-mail aangekondigd een verzoek te zullen doen. Op de zitting van 4 mei 2021, heeft de raadsman de voorzitter voorgesteld zich te verschonen. Na afwijzing van dat verzoek, heeft de raadsman het verzoek, vandaag 4 mei 2021, ingediend.
Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de raadsman daarmee het verzoek niet ingediend, zodra hij bekend is geworden met de feiten en omstandigheden van zijn verzoek en dus niet tijdig ingediend. Gelet hierop zal verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek.
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer, dat als het wrakingsverzoek wel tijdig gedaan zou zijn, het verzoek zou worden afgewezen. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid.
De voorzitter van de strafkamer heeft als rechter-commissaris een beschikking gegeven op 17 januari 2017, in een ander onderzoek, te weten [naam] . Daarin heeft hij een rechtsoordeel gegeven over de uitleg van een onderzoeksbevoegdheid, naar aanleiding van een vordering van het Openbaar Ministerie. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat geen feit of omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid in deze zaak schade zou kunnen lijden. Ook de geobjectiveerde schijn van vooringenomenheid van de voorzitter in de onderhavige strafzaak, kan daar niet uit worden afgeleid. [1]

6.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
- beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de officieren van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
- beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. van Andel, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. B. Voogd, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Zeeman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2021.[concipiënt_initialen]
griffier, voorzitter,
mr. A. Zeeman mr. W.J. van Andel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Vergelijk: Gerechtshof Amsterdam 4 augustus 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BM8275 en Hoge Raad 5 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL6555.