ECLI:NL:GHAMS:2009:BM8275

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.036.968/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure en beoordeling van onpartijdigheid

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] BV een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. [E], raadsheer van het Gerechtshof te Amsterdam. Dit verzoek volgde op eerdere uitspraken van het hof waarin het beroep van verzoekster ongegrond werd verklaard. Verzoekster stelde dat mr. [E] de schijn van vooringenomenheid had, omdat hij eerder betrokken was bij zaken met soortgelijke rechtsvragen. Het hof benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Het hof concludeerde dat de eerdere bemoeienis van mr. [E] met soortgelijke zaken op zich geen objectief gerechtvaardigde vrees voor onpartijdigheid oplevert. Het verzoek tot wraking werd ongegrond verklaard. Bovendien werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek op soortgelijke gronden niet in behandeling zal worden genomen, omdat dit als misbruik van recht kan worden aangemerkt. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 4 augustus 2009.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
(wrakingskamer)
BESCHIKKING
op het op 6 juli 2009 door
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] BV, (hierna: verzoekster)
gevestigd te Bussum,
gemachtigde: H.M. van Vliet, te Hilversum,
ter griffie van dit hof ingediende verzoekschrift.
1. Het verzoek en de rechtsgang
1.1 Het verzoekschrift met bovenvermeld zaaknummer is op 6 juli 2009 ter griffie van het hof binnengekomen. Het betreft het verzoek tot wraking van mr. [E], raadsheer van het Gerechtshof te Amsterdam, die als voorzitter van de tweede meervoudige belastingkamer is belast met de behandeling van het door verzoekster ingestelde hoger beroep dat aanhangig is onder nummer 08/639. De mondelinge behandeling in die zaak was bepaald op 6 juli 2009 te 15.00 uur. Naast mr. [E] hadden zitting mr. [F] en mr. [G].
1.2 De griffier van de tweede meervoudige belastingkamer heeft de wrakingskamer stukken doen toekomen betreffende deze zaak, waaronder het proces-verbaal van de op 9 oktober 2008 gehouden zitting in de zaken met kenmerk 07/00397, 07/00398 en 08/00302 en daaropvolgende uitspraak in die zaken van 24 november 2008. Naast mr. [E] als voorzitter, hadden de raadsheren mrs. [G] en [H] zitting in deze kamer.
1.3 Verzoekster heeft cassatie aangetekend tegen hiervoor genoemde uitspraken.
1.4 Mr. [E] heeft niet berust in de wraking. Zij heeft te kennen gegeven af te zien van een mondelinge of schriftelijke toelichting.
1.5 De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is bepaald op 23 juli 2009 te 9.30 uur.
1.6 De inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi, kantoor Hilversum heeft als bij de wrakingszaak betrokken derde, zijn visie op het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt in een op 13 juli 2009 ingekomen schriftelijk stuk. De inspecteur heeft daarbij meegedeeld niet op de zitting van de wrakingskamer te zullen verschijnen.
1.7 Verzoekster heeft de griffier van de wrakingskamer bij fax van 22 juli 2009 laten weten geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid om te worden gehoord.
2. Beoordeling
2.1 De wrakingskamer zal het onder 1.6 bedoelde stuk niet betrekken bij de beoordeling van het onderhavige verzoek omdat gebleken is dat verzoekster daarvan geen kennis heeft kunnen nemen.
2.2 Op grond van het hier toepasselijke artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van het tweede lid van artikel 8:16 Awb dient dit verzoek te worden gemotiveerd.
2.3 Ter motivering van het verzoek is door verzoeker het volgende aangevoerd.
In de zaken met kenmerk 07/00397, 07/00398 en 08/00302 is het beroep van verzoekster bij beslissing van 24 november 2008 ongegrond verklaard. Het hof heeft daarbij geoordeeld dat verzoekster de verwerking van de betalingen frustreerde en heeft op grond daarvan verzoekster in het ongelijk gesteld, zonder – althans naar het oordeel van verzoekster - daarbij te vermelden welke rechtsregel(s) verzoekster heeft geschonden. Verzoekster meent op die grond dat mr. [E] de schijn tegen heeft als het gaat om een onbevooroordeeld oordeel over de thans aanhangige – soortgelijke - zaak met nummer 08/639, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.4 Het hof neemt het volgende tot uitgangspunt.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
2.5 Zulke uitzonderlijke omstandigheden kunnen niet gevonden worden in het enkele gegeven dat de rechter eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak waarin dezelfde rechts- of feitelijke vragen beantwoord moesten worden. Het behoort immers tot de normale, uit zijn aanstelling voortvloeiende, taken van een rechter om in elke aan zijn oordeel onderworpen zaak opnieuw de relevante feiten te selecteren en te waarderen, en op die feiten de in aanmerking komende rechtsregels toe te passen.
2.6 Ook indien de rechter bij eerdere gelegenheid uiting heeft gegeven aan een bepaalde rechtsopvatting, moet hij in staat worden geacht bij de beoordeling van een volgende zaak geheel opnieuw te bezien of een andere opvatting de voorkeur geniet.
2.7 Getoetst voorts aan het hiervoor onder 2.4 tot en met 2.6 geformuleerde uitgangspunt geeft de uitspraak van het hof van 24 november 2008 geen aanleiding voor een objectief gerechtvaardigde vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid van mr. [E] in het geding is.
2.8 Op grond van het voorgaande luidt de conclusie dat niet gebleken is van feiten of omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van mr. [E] schade zou kunnen lijden. Het verzoek tot wraking zal daarom ongegrond worden verklaard.
2.9 De wrakingskamer overweegt daarnaast het volgende. Op grond van artikel 8:18 lid 4 Abw kan de rechter – in geval van misbruik van het recht om een wrakingsverzoek in te dienen – bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen.
2.10 Het onderhavige verzoek is gebaseerd op gronden die evenzeer raadsheer mr. [G] zouden kunnen betreffen.
Ingeval verzoekster een volgend wrakingsverzoek zal indienen tegen mr. [G] op soortgelijke gronden als die waarop het onderhavige wrakingsverzoek steunt, dan zal in beginsel sprake zijn van misbruik. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een dergelijk verzoek niet in behandeling zal worden genomen.
Beslissing:
Het hof:
- verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak ten aanzien van mr. [G], op soortgelijke gronden als die waarop het onderhavige wrakingsverzoek steunt, niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.J.J. Los, C. Uriot en J.C. Toorman in tegenwoordigheid van mr. S.M.C. Vleugel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2009.