ECLI:NL:RBNHO:2021:4742

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
8949232 \ AO VERZ 20-204
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en vernietiging van de arbeidsovereenkomst in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat het ontslag op staande voet van de werknemer door de werkgever niet rechtsgeldig is. De werknemer had in strijd met de regels gehandeld door opleveringsrapporten van brandinstallaties op briefpapier van een ander bedrijf te ondertekenen, maar handelde zonder persoonlijk motief en met medeweten van zowel de werkgever als het branddetectiebedrijf. De werkgever was op de hoogte van de handelingen van de werknemer en heeft hier niet op gereageerd. De kantonrechter concludeert dat de gedragingen van de werknemer niet als dringende reden voor ontslag kunnen worden gekwalificeerd, omdat zowel de werkgever als het branddetectiebedrijf op de hoogte waren van de situatie en de werknemer niet de intentie had om te bedriegen. Het ontslag op staande voet is pas enkele weken na de ontdekking van de feiten gegeven, wat niet als onverwijld kan worden beschouwd. De kantonrechter heeft het verzoek van de werknemer om vernietiging van het ontslag toegewezen, waardoor de arbeidsovereenkomst voortduurt en de werknemer recht heeft op loon en toegang tot de werkvloer. De proceskosten zijn voor rekening van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8949232 \ AO VERZ 20-204
Uitspraakdatum: 29 maart 2021
Beschikking in de zaak van:
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
verzoeker
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. W.H.J. Luijer
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[werkgever],
gevestigd te [plaats]
verweerster
verder te noemen: [werkgever]
gemachtigde: mr. H.H.A. Lewin
Samenvatting van deze zaak
In deze zaak is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag op staande voet geen stand houdt. De werknemer heeft weliswaar gehandeld in strijd met de regels door branddetectoren niet door een erkend branddetectiebedrijf te laten opleveren maar door zelf opleveringsrapporten op het papier van dat bedrijf te ondertekenen. Werknemer heeft echter zonder persoonlijk motief gehandeld en heeft zijn handelen gedeeld met het opleveringsbedrijf en de kwaliteitsmanager/aandeelhouder/compagnon van de directeur. Zowel de werkgever als het branddetectiebedrijf waren op de hoogte van het handelen van werknemer en hebben daarop niet geacteerd. Het (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek op de e-, g- en i- grond wordt eveneens afgewezen.

1.Procesverloop

1.1.
[werknemer] heeft een verzoek gedaan om de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen en om een voorlopige voorziening te treffen. [werkgever] heeft een verweerschrift en een (voorwaardelijk) tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 2 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt en partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [werknemer] bij brief van 26 februari 2021 nog stukken toegezonden.

2.Feiten

2.1.
[werkgever] is een technisch installatiebedrijf dat zich bezighoudt met het installeren, leveren en onderhouden van installaties, waaronder brandinstallaties. Bij [werkgever] werken 35 werknemers. De directeur van [werkgever] is [directeur] .
2.2.
[kwaliteitsmanager] is tot 1 april 2020 bij [werkgever] als Kwaliteitsmanager werkzaam geweest. [kwaliteitsmanager] was tevens aandeelhouder van [werkgever] en de compagnon van [directeur] .
2.3.
[werknemer] , 53 jaar, is sinds 1 juli 2009 in dienst bij [werkgever] . [werknemer] was bedrijfsleider en verdiende een maandsalaris van € 5.631,53 bruto.
2.4.
[directeur] heeft tijdens de zitting het installatieproces van een branddetector toegelicht. Eerst wordt een programma van eisen opgesteld volgens de regels van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (hierna: CCV). Vervolgens maakt een branddetectiebedrijf tekeningen van het gebouw. Hierna geeft een installatiebedrijf een installatie-attest af. Het branddetectiebedrijf levert de installatie op en geeft een opleveringscertificaat af. Daarna is een installatiebedrijf gekwalificeerd om onderhoud te verrichten en een onderhoudscertificaat af te geven. Een onderhoudscertificaat mag slechts worden afgegeven onder de voorwaarde dat alle documentatie rondom de oplevering conform de CCV-normen is.
2.5.
KIWA is een toezichthoudende autoriteit binnen de bouwsector en geeft kwaliteitscertificaten af, onder meer aan bedrijven die brandmeldinstallaties leveren, aanleggen, onderhouden en certificeren. [werkgever] heef KIWA in 2019 ingeschakeld om een CCV-BrandMeldInstallatie (hierna: CCV-BMI) registratie te krijgen.
2.6.
Op 4 december 2019 heeft KIWA tijdens een audit geconstateerd dat [werkgever] bij het project [project 1] onterecht een onderhoudscertificaat heeft afgegeven.
Op grond van de CCV-regeling 5.0. moest de oplevering van een branddetector door een erkend branddetectiebedrijf zijn verricht in plaats van door een installatiebedrijf (zoals wel was toegestaan onder de CCV-regeling 4.0). Deze constatering is door KIWA aangemerkt als een Tekortkoming. Deze Tekortkoming heeft voor de certificering van [werkgever] geen gevolgen gehad en haar is de kans geboden om deze fout te herstellen.
2.7.
[bedrijf B] is een branddetectiebedrijf en relatie van [werkgever] .
2.8.
Bij e-mail van 18 december 2019 om 12.37 uur heeft [werknemer] aan [kwaliteitsmanager] en [betrokkene 1] , werkzaam bij [bedrijf B] , het volgende geschreven:
‘Tijdens onze externe audit al aangegeven. Uiteindelijk is dit voor ons een ‘major’ tekortkoming. We hebben het certificaat voor dit object moeten intrekken. De reden is dat volgens de CCV-regeling versie 5.0. het rapport van oplevering alleen mag zijn opgesteld door een erkend branddetectiebedrijf. Indien dit niet het geval is mag/kan er geen onderhoudscertificaat worden afgegeven. In de vorige versie was dit geen vereiste.(…)Voorstel:Is het mogelijk om ons rapport van oplevering (zie bijlage) te herschrijven op het papier van [bedrijf B] (voor dit object) zodat het administratief is afgedekt. Of bijvoorbeeld dat in naam van [bedrijf B] ik ( [werknemer] ) jullie document zal invullen en onderteken en dat document naar jullie mail?Laat maar even weten wat [bedrijf B] hierin kan betekenen.’
Uit een leesbevestigingen blijkt dat [betrokkene 1] de mail om 12.40 uur heeft gelezen.
2.9.
Bij e-mail van 18 december 2019 heeft [betrokkene 1] om 14.08 uur hierop als volgt geantwoord:
‘Bijlagen: Rapport van Inbedrijfstellen en Opleveren BMI docx. Rapport van Inbedrijfstellen en Opleveren OAI-B.volgens afspraak.’Uit de leesbevestigingen blijkt dat [kwaliteitsmanager] de berichten om 17.14 uur heeft gelezen.
2.10.
In maart 2020 hebben tussen [directeur] en [werknemer] diverse gesprekken plaatsgevonden, waarin [directeur] heeft aangegeven dat hij de arbeidsovereenkomst met [werknemer] wilde beëindigen, omdat hij wilde bezuinigen. Eind april 2020 heeft [directeur] aan [werknemer] een vaststellingsovereenkomst aangeboden, waarmee [werknemer] niet heeft ingestemd.
2.11.
Op 19 maart 2020 heeft er tussen [werknemer] en [directeur] een telefoongesprek plaatsgevonden, waarin onder meer het volgende is besproken:
‘ [werknemer] : Ik zat eraan te denken morgen eventueel thuis te werken wha eh….Ik ben daar wat eh wat voor opleveringen opleveringenOmzetten van eh…van eh… [werkgever] naar [XX] , of nee sorry naar [XX] , naar [bedrijf B] ;en maandag hebben we inspectie. [directeur] : Ja, het verbaast me dat die doorging.’
2.12.
Door [werkgever] opgestelde documenten worden met opdrachtgevers gedeeld door deze in het portaal van het [portaal] - systeem te uploaden. Op 23 en 27 maart 2020 heeft [werknemer] opleveringsrapporten van de projecten [project 2] , [project 3] en [project 4] per e-mail aan een medewerker van [portaal] verstuurd, met het verzoek om deze te uploaden in het [portaal] - systeem.
2.13.
Sinds 29 april 2020 is [werknemer] arbeidsongeschikt. [werknemer] gebruikt zware pijnstillers.
In augustus 2020 is [werknemer] gestart met re-integratie en verricht hij weer gedeeltelijk zijn gebruikelijke werkzaamheden.
2.14.
Op 21 september 2020 heeft Kiwa een kwaliteitscertificaat aan [werkgever] afgegeven.
2.15.
Op 12 oktober 2020 heeft KIWA tijdens een audit bij [werkgever] geconstateerd dat [werknemer] op eigen naam ‘rapporten van inbedrijfstellen en opleveren van brandinstallaties’ heeft ingevuld en ondertekend op briefpapier van [bedrijf B] met betrekking tot de vier projecten, [project 1] , [project 2] , [project 3] en [project 4] . [bedrijf B] heeft deze brandinstallaties niet daadwerkelijk opgeleverd.
2.16.
Bij brief van 14 oktober 2020 is [werknemer] op non-actief gesteld, waarin [werkgever] onder meer het volgende heeft geschreven:
‘De reden van het non-actiefstelling is dat Kiwa ons tijdens de audit die deze week plaats vond, heeft laten weten dat er, meerdere frauduleuze documenten zijn gevonden, welke door u opgesteld zijn. Door deze handeling heeft Kiwa ons een kritische tekortkoming gegeven.Op dit moment beschikbare informatie
Wat wij op dit moment weten, is dat er ‘rapporten van inbedrijfstellen en opleveren’ zijn op briefpapier van [bedrijf B] van door [werkgever] geleverde en geïnstalleerde branddetectieinstallaties, waar u uw naam en handtekening onder hebt geplaatst.
Het is u genoegzaam bekend dat een installatiebedrijf nooit de eigen eindinspectie mag doen van geplaatste installaties. Daarvoor behoort een externe partij te worden ingehuurd. (…)Zoals wij dat nu kunnen beoordelen, bent u om voor ons onverklaarbare redenen van de normale procedure afgeweken en heeft u zelf opleverrapporten gefabriceerd met gebruikmaking van briefpapier van [bedrijf B] .VervolgWat Kiwa heeft geconstateerd wordt gezien als frauduleus.’
2.17.
Op 22 oktober 2020 heeft er tussen [werkgever] en [werknemer] een gesprek plaatsgevonden, waarin [werknemer] in de gelegenheid is gesteld te reageren op de schorsing.
In het gespreksverslag heeft [werknemer] erkend dat hij de documenten heeft gemaakt, dat dat in overleg met [kwaliteitsmanager] is gebeurd en dat hij [directeur] ook op de hoogte heeft gebracht. Verder heeft [werknemer] gezegd dat de documenten naar zijn weten niet met derden gedeeld zijn.
2.18.
Bij brief van 28 oktober 2020 heeft [werkgever] [werknemer] op staande voet ontslagen, hetgeen als volgt aan hem is bevestigd:
‘Helaas zien wij ons genoodzaakt uw arbeidsovereenkomst met [werkgever] met onmiddellijke ingang te beëindigen op grond van een dringende rede die ontslag op staande voet rechtvaardigt, gelegen in het door uw handelen onherstelbaar geschonden vertrouwen, waarmee u niet allee intern maar ook extern de reputatie van [werkgever] hebt beschadigd.TOELICHTING
Aanleiding is de gang van zaken rond de door u op eigen naam ingevulde en ondertekende ‘rapporten van inbedrijfstellen en opleveren van brandinstallaties’ op briefpapier van [bedrijf B] met betrekking tot [project 2] , [project 3] , [project 1] en [project 4] .Dit is aan het licht gekomen tijdens de audit van KIWA op 12 oktober 2020. Ons werd op dat moment mondeling medegedeeld dat dit werd gezien als een ‘Major’, ofwel een Kritische Tekortkoming. In het rapport dat ons in de avond van 26 oktober 2020 werd toegezonden is dit vermeld als Tekortkoming.’

3.Het verzoek

In de voorziening ex artikel 223 Rv
3.1.
[werknemer] verzoekt de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [werkgever] te veroordelen om aan hem te betalen het salaris ad € 5.631,53 (bruto) per maand vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf 28 oktober 2020, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50%, de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente en aan hem te verstrekken de salarisspecificaties vanaf 28 oktober 2020 op straffe van een dwangsom.
In de hoofdzaak
3.2.
Het ontslag op staande voet van 28 oktober 2020 te vernietigen;
- te oordelen dat [werkgever] [werknemer] zodra hij zal zijn hersteld, toegang dient te verschaffen tot de werkvloer om zijn gebruikelijke werkzaamheden te verrichten, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor elke dag of een gedeelte daarvan dat [werkgever] in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen;
- [werkgever] te veroordelen om [werknemer] onverwijld toegang te geven tot alle documenten die hij voor de vervulling van zijn werkzaamheden nodig heeft, op straffe van een dwangsom van € 500 voor elke dag of een gedeelte daarvan dat [werkgever] in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen;
-tot betaling van de wettelijke rente over de dwangsommen te berekenen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
- [werkgever] te veroordelen om aan [werknemer] te voldoen het salaris van € 5.631,53 (bruto) per maand vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, te berekenen vanaf 28 oktober 2020 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
- [werkgever] te veroordelen om aan [werknemer] te verstrekken de salarisspecificaties vanaf 28 oktober 2020 op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,- per dag met een maximum van € 10.000,- voor elke dag dat [werkgever] , na 5 dagen na het wijzen van de beschikking, niet voldoet aan de beschikking;
-aan [werknemer] te betalen de wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging over het aan [werknemer] toekomende loon ex artikel 7:625 BW;
-tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten;
tot betaling van de wettelijke rente over de onder hiervoor genoemde bedragen, te berekenen vanaf het moment dat zij opeisbaar worden tot de dag der algehele voldoening;
In het incident en de hoofdzaak
betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking.
3.3.
Aan dit verzoek heeft [werknemer] – kort weergegeven – ten grondslag gelegd dat een dringende reden voor het ontslag op staande voet ontbreekt. [werknemer] betwist dat hij frauduleus heeft gehandeld. Hij heeft nooit de intentie gehad om iemand te bedriegen. [werknemer] had voor zijn handelen geen enkel persoonlijk motief. Het handelen van [werknemer] was uitsluitend bedoeld om een geconstateerde administratieve tekortkoming in het belang van [werkgever] ongedaan te maken. Verder heeft [werknemer] gehandeld in samenspraak met en met medeweten van zowel [bedrijf B] als [werkgever] . Dat blijkt uit de verzending van het sjabloon rapport door [bedrijf B] op 18 december 2019 en het telefoongesprek met [directeur] op 19 maart 2020.
Het handelen van [werknemer] heeft geen gevolgen gehad voor het kwaliteitscertificaat van [werkgever] . Het ontslag op staande voet is in de onderhavige omstandigheden een te zware sanctie. Daarnaast is het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven. De aan [werknemer] verweten gedragingen dateren van maart 2020 en vast staat dat [werkgever] toen al van die gedragingen op de hoogte was.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[werkgever] verweert zich tegen het verzoek en verzoekt om afwijzing daarvan.
Zij voert hiertoe – samengevat – aan dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, omdat de opzegging onverwijld is gedaan en de aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen die zijn weergegeven in de ontslagbrief van 28 oktober 2020 (zoals weergegeven onder 2.18) wel degelijk als een dringende reden te kwalificeren is.
Tegenverzoek
4.2.
[werkgever] verzoekt om de gefixeerde schadevergoeding van € 6.690,26 te vermeerderen met de wettelijke rente. [werkgever] stelt zich op het standpunt dat [werknemer] bewust en opzettelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zodat hij [werkgever] daarmee een dringende reden voor een ontslag op staande voet heeft gegeven, waardoor hij schadeplichtig is.
Voorwaardelijk tegenverzoek
4.3.
Voor zover het ontslag op staande voet wordt vernietigd, verzoekt [werkgever] de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens verwijtbaar gedrag, een verstoorde arbeidsrelatie, dan wel de cumulatiegrond. Herplaatsing ligt niet in de rede. [werknemer] heeft ernstig verwijtbaar gehandeld, zodat aan hem geen transitievergoeding toekomt en er bij de einddatum geen rekening gehouden hoeft te worden met de opzegtermijn. Daarnaast verzoekt [werkgever] de gevorderde loondoorbetaling te matigen ex artikel 7:680a BW en de gevorderde wettelijke verhoging af te wijzen, dan wel te matigen tot nihil. Tot slot verzoekt [werkgever] [werknemer] te veroordelen in de kosten van de procedure.

5.De beoordeling

de incidentele vordering
5.1.
Omdat in deze beschikking een beslissing zal worden gegeven over het verzoek van [werknemer] in de hoofdzaak, is er geen belang meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
het verzoek
5.2.
[werknemer] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of [werkgever] moet worden veroordeeld tot doorbetaling van loon. De eerste vraag die voorligt is of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Volgens artikel 7:677 lid 1 BW moet een ontslag op staande voet onverwijld worden gegeven met gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag. Als dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW worden op grond van het bepaalde in artikel 7:678 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals de leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet zou hebben.
5.3.
Voor de beoordeling van de vraag of het door [werkgever] aan [werknemer] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [werknemer] opgegeven redenen zoals vermeld in de brief van 28 oktober 2020 (zie feiten 2.18) in beginsel maatgevend en wordt het geschil afgebakend door de daarin genoemde verwijten.
5.4.
[werkgever] heeft als dringende reden aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat [werknemer] op zijn naam opleveringsrapporten van brandinstallaties op briefpapier van [bedrijf B] heeft ingevuld en ondertekend met betrekking tot de projecten [project 2] , [project 3] , [project 1] en [project 4] . [werkgever] stelt dat [werknemer] met zijn gedrag heeft doen voorkomen alsof [bedrijf B] de eindinspectie van de branddetectie heeft gedaan die in feite door [werkgever] is verricht. [werknemer] betwist deze gedragingen niet. Hij betwist wel dat deze gedragingen een dringende reden opleveren.
5.5.
Met [werknemer] is de kantonrechter van oordeel dat deze gedragingen gelet op alle omstandigheden van het geval niet als dringende reden te kwalificeren is. De kantonrechter licht dat als volgt toe. Uit de stukken is voldoende aannemelijk geworden dat zowel [werkgever] als [bedrijf B] op de hoogte waren van de handelwijze van [werknemer] . Vaststaat dat [werknemer] zowel in zijn mailcorrespondentie met [kwaliteitsmanager] en [betrokkene 1] (zie r.o. 2.8) als in het telefoongesprek met [directeur] (zie r.o. 2.11) heeft gecommuniceerd (zie de leesbevestigingen onder feiten 2.8 en 2.9) over het omzeilen van de regels om te voorkomen dat [werkgever] te maken zou krijgen met een ‘major tekortkoming’. Daarbij is vast komen te staan dat [kwaliteitsmanager] , die de kwaliteitsmanager, de medeaandeelhouder en compagnon van directeur [directeur] was, in december 2019 [werknemer] op geen enkele wijze op zijn beoogde gedrag heeft aangesproken of [werknemer] ervoor heeft gewaarschuwd dat deze wijze van ‘creatief administreren’ niet door de beugel kon. Gesteld noch gebleken is dat [kwaliteitsmanager] de handelwijze van [werknemer] heeft tegengehouden, hiertegen heeft geprotesteerd of daarbij kanttekeningen heeft geplaatst. Het standpunt van [werkgever] dat [kwaliteitsmanager] in december 2019 al met één been buiten de organisatie stond en nauwelijks bij de dagelijkse gang van zaken was betrokken, maakt dit niet anders.
5.6.
De stelling van [werkgever] dat [bedrijf B] het niet eens was met de handelwijze van [werknemer] volgt de kantonrechter ook niet. Dat [werknemer] in strijd met de instructies van [bedrijf B] zou hebben gehandeld, zoals [werkgever] heeft betoogt, valt immers niet te rijmen met de e-mail van 18 december 2019 (zie r.o. 2.9.). [werknemer] doet om 12.37 uur het voorstel:
Is het mogelijk om ons rapport van oplevering (zie bijlage) te herschrijven op het papier van [bedrijf B] (voor dit object) zodat het administratief is afgedekt. Of bijvoorbeeld dat in naam van [bedrijf B] ik ( [werknemer] ) jullie document zal invullen en onderteken en dat document naar jullie mail? Laat maar even weten wat [bedrijf B] hierin kan betekenen.[bedrijf B] antwoordt daarop om 14.08 uur, anderhalf uur later,
‘Bijlagen: Rapport van Inbedrijfstellen en Opleveren BMI docx. Rapport van Inbedrijfstellen en Opleveren OAI-B.volgens afspraak.Het verweer van [werkgever] dat de verstuurde rapporten door [bedrijf B] als voorbeeld dienden, is ter zitting door [werknemer] gemotiveerd betwist. [werknemer] heeft toegelicht dat hij geen voorbeeld nodig had, omdat [werknemer] alle eerdere rapporten, waaronder die van 13 december 2019, als voorbeeld had kunnen gebruiken. Tot slot is niet gesteld of gebleken dat [bedrijf B] naar aanleiding van dit incident [werkgever] heeft aangesproken op deze werkwijze, dan wel dat [bedrijf B] hieraan de consequentie heeft verbonden dat zij geen zaken meer met [werkgever] wilde doen.
5.7.
Ten aanzien van de kennis bij [directeur] is de kantonrechter het met [werkgever] eens dat uit het transcript van het telefoongesprek van 19 maart 2020 (zie feiten 2.11) niet heel helder blijkt dat [directeur] door informatie die hij van [werknemer] had gekregen ook wist van de hoed en de rand, maar uit dat transcript blijkt wel dat gesproken is over opleveringen. [directeur] had op zijn minst verdere vragen kunnen (en moeten) stellen aan [werknemer] (maar ook aan [kwaliteitsmanager] ).
5.8.
Concluderend mocht [werknemer] erop vertrouwen dat zijn handelen dat als doel had te voorkomen dat KIWA een Ernstige Tekortkoming bij [werkgever] zou constateren, door zowel [bedrijf B] als [werkgever] niet werd afgekeurd.
5.9.
De kantonrechter is met [werknemer] van oordeel dat hij met zijn gedragingen niet zijn persoonlijk belang heeft gediend. Zijn plan om de opleveringsrapporten ‘compliance proof’ te maken had immers tot doel om een tekortkoming van [werkgever] als bedrijf te herstellen en niet om een fout van [werknemer] naar de opdrachtgever te verbloemen. Naar het oordeel van de kantonrechter had [werknemer] er beter aan gedaan om alsnog [bedrijf B] in te schakelen om de opleveringsrapporten op te stellen, nadat KIWA de tekortkoming had geconstateerd. Ter zitting heeft [werknemer] toegelicht dat hij [bedrijf B] niet alsnog wilde inschakelen om zo extra kosten voor [werkgever] en de opdrachtgever te voorkomen. Tenslotte neemt de kantonrechter mee dat de gedragingen van [werknemer] er niet toe hebben geleid dat [werkgever] na 12 oktober 2020 haar kwaliteitscertificaat CCV-BMI is kwijtgeraakt en KIWA de gedragingen van [werknemer] niet als een Ernstige Tekortkoming heeft gekwalificeerd. Onweersproken is gesteld dat [werkgever] tot de dag van vandaag samenwerkt met [bedrijf B] .
5.10.
Daarbij merkt de kantonrechter op dat niet uitgesloten kan worden dat [werkgever] het incident met [werknemer] heeft aangegrepen om hem te ontslaan, omdat vast staat dat [werkgever] al geruime tijd van (de inmiddels arbeidsongeschikte) [werknemer] af wilde en de onderhandelingen over een beëindigingsovereenkomst niet tot dat resultaat leidde. Ter zitting heeft [directeur] uitdrukkelijk verklaard dat de financiële situatie van [werkgever] sinds 2019 er niet rooskleurig uitziet, en dat een onderzoek door een organisatieadviesbureau er toe heeft geleid dat [directeur] de samenwerking met [kwaliteitsmanager] heeft beëindigd en dat hij op de loonkosten (van [werknemer] ) wilde besparen.
5.11.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat het ontslag aan [werknemer] ook niet onverwijld is gegeven. Ter zitting is vast komen te staan dat [directeur] in ieder geval op 12 oktober 2020 op de hoogte is geraakt van de feiten die [werkgever] aan de dringende reden ten grondslag heeft gelegd. [werknemer] is op 14 oktober 2020 geschorst, waarna op 22 oktober 2020 hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. [werkgever] heeft [werknemer] pas op 28 oktober 2020 op staande voet ontslagen. Wat [werkgever] aan onderzoek heeft verricht tussen 12 oktober 2020 en 28 oktober 2020 heeft [werkgever] onvoldoende duidelijk kunnen maken.
Vernietiging ontslag, loondoorbetaling en loonspecificaties
5.12.
Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, wordt het verzoek van [werknemer] om vernietiging van dat ontslag op grond van artikel 7:671 BW en 7:681 BW toegewezen. De arbeidsovereenkomst duurt voort en [werknemer] heeft recht op loon c.a. vanaf 28 oktober 2020. De wettelijke verhoging en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen, omdat [werkgever] niet tijdig heeft betaald. De wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 20%. Het verzoek om [werkgever] te veroordelen deugdelijke specificaties te overleggen zal eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter geen aanleiding ziet om hieraan een dwangsom te verbinden.
Wedertewerkstelling en toegang tot documentatie
5.13.
Omdat het ontslag op staande voet wordt vernietigd, zal het verzoek om wedertewerkstelling althans hervatting van de re-integratie worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor het verzoek van [werknemer] [werkgever] te veroordelen om hem onverwijld toegang te geven tot alle documenten die hij voor de vervulling van zijn werkzaamheden nodig heeft. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan deze veroordelingen een dwangsom te verbinden.
Proceskosten
5.14.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd als wordt gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en als vaststaat dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. [werknemer] heeft niet of onvoldoende gesteld, gespecifieerd en/of onderbouwd dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en/of moeten worden aangemerkt als buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter zal de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten dan ook afwijzen.
5.15.
De proceskosten komen voor rekening van [werkgever] , omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
De (voorwaardelijke) tegenverzoeken van [werkgever]
5.16.
Hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet zal worden vernietigd. Het verzoek van [werkgever] om [werknemer] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
5.17
Omdat de voorwaarde waaronder [werkgever] het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan is vervuld, zal dit verzoek worden beoordeeld. [werkgever] heeft ook belang bij de ontbinding, omdat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door het ontslag op staande voet (zie: HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2998).
5.18.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [werknemer] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
5.19.
Er is sprake van een opzegverbod, omdat werknemer sinds 29 april 2020 wegens ziekte ongeschikt is voor het verrichten van de overeengekomen arbeid. Dit opzegverbod staat echter niet in de weg aan ontbinding. Het verzoek van werkgever is immers gebaseerd op gronden die geen verband houden met de ziekte van werknemer. In een dergelijk geval kan ontbinding plaatsvinden, ondanks het opzegverbod (artikel 7:671b lid 6 BW). [werkgever] voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in (ernstig) verwijtbaar handelen, een verstoorde arbeidsverhouding en combinatie van omstandigheden.
(ernstig) verwijtbaar handelen
5.20.
De arbeidsovereenkomst zal niet worden ontbonden op de door [werkgever] aangevoerde grond dat [werknemer] (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld. Het gedrag van [werknemer] is beslist onhandig en [werknemer] had na de audit van KIWA op 4 december 2019 alsnog een branddetectiebedrijf in moeten schakelen om de tekortkoming te herstellen. Omdat [werkgever] van dit handelen op de hoogte moet zijn geweest, [werknemer] daarop niet heeft aangesproken en [werknemer] ook geen persoonlijk belang heeft gehad met zijn handelen, is het gedrag van [werknemer] niet zodanig verwijtbaar dat de arbeidsovereenkomst op de e-grond ontbonden moet worden.
verstoorde arbeidsverhouding
5.21.
De arbeidsovereenkomst zal evenmin worden ontbonden op de door [werkgever] aangevoerde grond dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Niet is vast komen te staan dat [werknemer] de gedragingen heimelijk heeft verricht en daarmee het vertrouwen van [werkgever] heeft geschonden. Ook is niet gebleken dat de verhouding tussen partijen niet hersteld zou kunnen worden. Mede gelet op de (lange) duur van het dienstverband ligt het op de weg van [werkgever] om de (eventueel) verstoorde verhouding tussen haar en [werknemer] te herstellen.
Redelijke grond – cummulatiegrond
5.22.
Meer subsidiair stelt [werkgever] dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer gronden, die zodanig is dat van [werkgever] in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3, sub i, BW), de cumulatiegrond.
5.23.
[werkgever] heeft deze ontslaggrond niet afzonderlijk toegelicht maar uitsluitend verwezen naar de omstandigheden die bij de andere gronden zijn genoemd. Naar het oordeel van de kantonrechter levert ook de combinatie van omstandigheden die [werkgever] heeft genoemd bij de e-grond en de g-grond geen grond op voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de i-grond. De drempel om te komen tot het oordeel dat van [werkgever] in redelijkheid niet verwacht kan worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten, wordt simpelweg niet gehaald.
5.24.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [werkgever] zal afwijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus niet zal worden ontbonden.
5.25.
De kantonrechter zal bepalen dat [werkgever] de proceskosten dient te dragen en stelt de proceskosten in het tegenverzoek aan de zijde van [werknemer] op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
vernietigt het ontslag op staande voet van 28 oktober 2020;
6.2.
veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van € 5.631,53 bruto aan loon vermeerderd met alle emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 20%, en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 28 oktober 2020 tot aan de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
6.3.
veroordeelt [werkgever] om [werknemer] (zodra hij zal zijn hersteld) toegang te verlenen tot de werkvloer teneinde zijn gebruikelijke werkzaamheden te verrichten;
6.4.
veroordeelt [werkgever] om [werknemer] onverwijld toegang te geven tot alle documenten die hij voor de vervulling van zijn werkzaamheden nodig heeft;
6.5.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer] te verstrekken de salarisspecificaties vanaf 28 oktober 2020, waarin de betaling van 6.2. is verwerkt;
6.6.
veroordeelt [werkgever] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de zijde van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 720,00;
te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de vijftiende dag na betekening van deze beschikking tot de dag der algehele voldoening;
6.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
het tegenverzoek
6.8.
wijst het verzoek af;
6.9.
veroordeelt [werkgever] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de zijde van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Deze beschikking is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter en op 29 maart 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter