8.5Gelet op de overwegingen 6.3.1 t/m 6.3.5 en overweging 7.3.4 kan verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt stellen dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Een goed woon- en leefklimaat als gevolg van het project is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende gewaarborgd. De beroepsgrond slaagt derhalve.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd nu het is genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel (artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb). Omdat het bestreden besluit wordt vernietigd behoeven de beroepsgronden die de activiteit vellen van een houtopstand betreffen geen bespreking meer. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder, met toepassing van artikel 8:51a van de Awb de gelegenheid te geven de gebreken te herstellen, nu de tijd die gemoeid is met het nemen van een nieuw besluit niet goed is te voorspellen en ook de uitkomst van een nieuw te nemen besluit ongewis is.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan alle eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
11. Omdat het beroep gegrond is, kunnen eisers ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een vergoeding krijgen voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In onderhavige zaak hebben alleen eisers 10, 11 en 12 bijstand gekregen van een gemachtigde, waardoor alleen deze eisers recht hebben op een vergoeding van de proceskosten. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Bpb als volgt berekend.
Voor de proceskosten die eiser 10 heeft gemaakt krijgt hij een vergoeding van € 1.068,-. Voor de proceskosten die eisers 11 en 12 hebben gemaakt krijgen zij eveneens een vergoeding van € 1.068,-. In het geval van eisers 11 en 12 is, ingevolge artikel 3 van het Bpb, sprake van samenhangende zaken die worden beschouwd als één zaak. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1.
12. Eiser 3 heeft aangegeven dat hij in verband met het onderhavige beroep reis- en verletkosten heeft moeten maken. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser 3, ingevolge artikel 1, aanhef en onder d en e, van het Bpb, een vergoeding van de opgegeven reiskosten en verletkosten. Verweerder moet die vergoeding betalen. De reiskosten bedraagt € 22,96 en de verletkosten € 216,20.