ECLI:NL:RBNHO:2021:4476

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
C/15/315058 / FA RK 21-1728
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker die schadevergoeding vroeg op basis van artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. N.H. Fridsma, stelde dat de officier van justitie de wettelijke termijn voor het indienen van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging had overschreden, wat hem schade had berokkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie het verzoekschrift inderdaad te laat had ingediend, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een schadevergoeding omdat de situatie niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 10:12 Wvggz. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie een nieuw verzoek tot zorgmachtiging had ingediend, en dat er geen sprake was van een aansluitende zorgmachtiging. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat verzoeker in de periode tussen de zorgmachtigingen vrijwillig in de kliniek verbleef en er geen onrechtmatige detentie was. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter D.H. Steenmetser-Bakker, met G. Tosun-Izci als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
afwijzing schadevergoeding ex art. 10:12 lid 3 Wvggz
zaak-/rekestnr.: C/15/315058 / FA RK 21-1728
beschikking van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2021
op het ingediende verzoekschrift van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. N.H. Fridsma te Heemskerk,
ter verkrijging van een beslissing over een verzoek om schadevergoeding
de officier van justitievan het arrondissementsparket Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem,
verweerder,
hierna te noemen: de officier van justitie.

1.Procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van 8 april 2021, ingekomen ter griffie op 9 april 2021;
- het verweerschrift van 16 april 2021, ingekomen ter griffie op 16 april 2021;
- een brief met bijlage van de advocaat van verzoeker d.d. 21 april 2021, ingekomen bij de griffie op 21 april 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 22 april 2021, in het gebouw van de rechtbank, locatie Alkmaar.
1.3.
Verschenen en gehoord zijn:
- mr. N.H. Fridsma, advocaat van verzoeker;
- [geneesheer-directeur] , geneesheer-directeur van Parnassia Groep (hierna te noemen: geneesheer-directeur).
1.4.
De advocaat van verzoeker heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.5.
Verzoeker en de officier van justitie zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.Feiten

2.1.
Bij beschikking van 14 september 2020 heeft deze rechtbank, locatie Haarlem, een zorgmachtiging verleend ten aanzien van verzoeker geldend tot en met 14 maart 2021.
2.2.
Bij brief van 4 februari 2021 heeft de zorgverantwoordelijke van verzoeker aan hem laten weten dat is besloten om hem verplichte zorg te gaan verlenen op grond van artikel 8:9 Wvggz.
2.3.
Bij brief van 1 maart 2021 heeft geneesheer-directeur [geneesheer-directeur] verzoeker laten weten dat de officier van justitie heeft besloten een zorgmachtiging voor te bereiden.
2.4.
Bij e-mail van 19 maart 2021 heeft de officier van justitie de advocaat van verzoeker bericht dat hij contact heeft gehad met de instelling waar verzoeker verbleef en dat verzoeker op vrijwillige basis binnen de instelling verbleef. De advocaat van verzoeker heeft diezelfde dag op die e-mail geantwoord dat zij zojuist gebeld was door de geneesheer-directeur. De advocaat schrijft dat zij niet wist dat verzoeker daar vrijwillig wilde blijven, maar dat dat uiteraard prima is als hij dat wel wil.
2.5.
Bij beschikking van 24 maart 2021 heeft deze rechtbank, locatie Alkmaar, een zorgmachtiging verleend ten aanzien van verzoeker geldig tot en met 24 september 2021.

3.Verzoek en verweer en standpunt geneesheer-directeur

verzoeker3.1. Verzoeker heeft verzocht om, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de officier van justitie, dan wel de Staat, te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van € 2.700,--, dan wel een vergoeding toe te kennen als de rechtbank in goede justitie juist acht. Verzoeker zoekt voor de hoogte van de schadevergoeding aansluiting bij de oriëntatiepunten die in het strafrecht worden gehanteerd bij schadevergoeding bij onterechte vrijheidsbeneming.
3.2.
Namens verzoeker is gesteld dat de officier van justitie de termijn zoals opgenomen in artikel 6:6 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) niet in acht heeft genomen en verzoekt de rechtbank daarom een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz. Op 14 september 2020 is door de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, aan betrokkene een zorgmachtiging verleend welke liep tot en met 14 maart 2021. Op grond van artikel 6:6 Wvggz vervalt de zorgmachtiging indien niet uiterlijk vier weken voordat de geldigheidsduur is verstreken een nieuwe verzoekschrift zorgmachtiging is ingediend. Een verzoekschrift voor een aansluitende zorgmachtiging had derhalve op grond van de wet uiterlijk op 15 februari 2021 ingediend moeten zijn. De officier van justitie heeft pas op 10 maart 2021 een verzoekschrift zorgmachtiging aansluitend op zorgmachtiging ingediend en daarmee de termijn overschreden. Verzoeker verzoekt de rechtbank de officier te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 2.700,--, te weten een vergoeding van € 100,-- per dag bij een overschrijding van zevenentwintig dagen.
De advocaat van verzoeker heeft tevens naar voren gebracht dat verzoeker in de periode van 14 maart 2021 tot 24 maart 2021 zonder een zorgmachtiging in de kliniek heeft verbleven, waarvan vijf dagen onvrijwillig.
De schade die verzoeker heeft geleden bestaat uit immateriële schade, nu hij langer dan nodig niet wist waar hij aan toe was en hierdoor meer stress en onzekerheid heeft ervaren dan zonder de termijnoverschrijding het geval zou zijn geweest.
officier van justitie
3.3.
De officier van justitie heeft bij verweerschrift van 16 april 2021 erkend dat het verzoek zevenentwintig dagen te laat is ingediend. Met betrekking tot de hoogte van de gevorderde schadevergoeding heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat een bedrag van € 100,-- per dag in deze situatie niet billijk is. De officier van justitie vindt dat een bedrag van € 10,-- per dag billijk is, nu er geen omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat een hoger bedrag gerechtvaardigd zou zijn.
De officier van justitie heeft tevens naar voren gebracht dat het gaat om de dagen dat het verzoekschrift te laat is ingediend, tot aan de dag van verlopen van de eerder afgegeven zorgmachtiging (14 maart 2021). Het gaat uitdrukkelijk niet om de periode ná afloop van de zorgmachtiging waarin verzoeker in de kliniek heeft verbleven. Daarover is op 19 maart 2021 contact geweest tussen het OM en de geneesheer-directeur en ook tussen de geneesheer-directeur en de advocaat. Hierbij is besproken dat aan verzoeker eerder is uitgelegd dat de zorgmachtiging op 14 maart 2021 afliep en dat verzoeker op dat moment vrijwillig in de kliniek zou verblijven.
geneesheer-directeur
3.4.
De geneesheer-directeur heeft tijdens de mondelinge behandeling van 22 april 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht. Na afgifte van de zorgmachtiging van de rechtbank van 14 september 2020 is aanvankelijk de inschatting gedaan dat aan verzoeker zorg kon worden verleend in het vrijwillig kader. Eind januari 2021 is verzoeker gedecompenseerd. Op 4 februari 2021 heeft de zorgverantwoordelijke verzoeker laten weten dat zij heeft besloten om per 2 februari 2021 verplichte zorg aan verzoeker te gaan verlenen op basis van de afgegeven machtiging, waaronder opname in een accommodatie. Op 25 februari 2021 is verzoeker van de gesloten afdeling overgeplaatst naar de open afdeling. Bij brief van 1 maart 2021 heeft geneesheer-directeur [geneesheer-directeur] aan verzoeker laten weten dat de officier van justitie heeft besloten een zorgmachtiging voor te bereiden. Op 4 maart 2021 is verzoeker weer teruggeplaatst op de gesloten afdeling omdat het niet goed ging met verzoeker op de open afdeling. De officier van justitie heeft vervolgens op 10 maart 2021 een verzoek tot een zorgmachtiging bij de rechtbank ingediend. De geneesheer-directeur is van mening dat pas op 1 maart 2021 is besloten dat het toch noodzakelijk was om een zorgmachtiging aan te vragen ten behoeve van verzoeker en dat er dus sprake is van een (nieuwe) zorgmachtiging en niet van een aansluitende zorgmachtiging. De geneesheer-directeur heeft ter zitting aangegeven dat verzoeker op basis van vrijwilligheid was opgenomen in de periode van 10 dagen tussen de afgegeven zorgmachtigingen, te weten van 14 maart 2021 tot 24 maart 2021.

4.Beoordeling

4.1.
Artikel 10:12 Wvggz biedt de mogelijkheid van een zelfstandig verzoek aan de rechter om een schadevergoeding toe te kennen. De grond is dat de wet niet in acht is genomen bij het nemen van een crisismaatregel of het daaraan voorafgaand verlenen van tijdelijke verplichte zorg. In artikel 10:12 lid 3 Wvggz is geregeld dat indien de wet niet in acht is genomen door de officier van justitie of de rechter, betrokkene of de vertegenwoordiger de rechter kan verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
4.2.
Hoewel artikel 10:12 lid 1 Wvggz het slechts expliciet heeft over het niet in acht nemen van de wet bij het nemen van een crisismaatregel, gaat de rechtbank ervan uit dat de mogelijkheid om schadevergoeding te vragen ook is bedoeld voor de situatie dat de wet niet in acht genomen is door de officier van justitie bij een zorgmachtiging (zie ook Hoge Raad 5 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:349).
4.3.
Gezien het dossier en het verhandelde ter zitting is het de rechtbank duidelijk dat de geneesheer-directeur aanvankelijk het plan had om geen voortzetting van de lopende zorgmachtiging aan te vragen, omdat zij het voornemen had om aan verzoeker de nodige zorg in een vrijwillig kader voort te zetten. Gebleken is dat verzoeker daarom op 25 februari 2021 is overgeplaatst naar een open afdeling, echter niet veel later bleek dat een open plaatsing geen mogelijkheid voor verzoeker was waarna hij is teruggeplaatst naar een gesloten afdeling. Vervolgens is door de geneesheer-directeur op 1 maart 2021 aan de officier van justitie verzocht om een zorgmachtiging aan te vragen bij de rechtbank. De officier van justitie heeft geconstateerd dat een aansluitende zorgmachtiging voor de duur van een jaar niet tot de mogelijkheden behoorde aangezien de termijn voor het aanvragen van een aansluitende zorgmachtiging was verstreken. De officier van justitie heeft vervolgens op 10 maart 2021 een nieuwe zorgmachtiging aangevraagd bij de rechtbank voor de duur van zes maanden.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de officier van justitie van 10 maart 2021 moet worden aangemerkt als een nieuw verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging. De rechtbank concludeert derhalve op grond van het voorgaande dat geen sprake is van een termijnoverschrijding door de officier van justitie als bedoeld in artikel 6:6 Wvggz, aangezien het niet gaat om een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging aansluitend op een zorgmachtiging. Hoewel dit wellicht wel de intentie van de geneesheer-directeur is geweest, heeft de officier van justitie - conform het wettelijk systeem - een nieuw verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging ingediend voor de duur van zes maanden en geen aansluitende machtiging verzocht voor de duur van een jaar.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat de zorgmachtiging die op 14 september 2020 is afgegeven liep tot en met 14 maart 2021. Op 24 maart 2021 is het verzoek om een zorgmachtiging van de officier van justitie van 10 maart 2021 toegewezen. Verzoeker heeft derhalve in de periode van 15 maart 2021 tot 24 maart 2021 zonder een zorgmachtiging in de kliniek verbleven. Ter zitting heeft de geneesheer-directeur verklaard dat hierover is gesproken met verzoeker en zijn moeder en dat hem is geadviseerd om (vrijwillig) in de kliniek te blijven. Uit de door de advocaat van verzoeker overgelegde e-mails (zie 2.4.) blijkt dat er in ieder geval op 19 maart 2021 nog sprake was van een vrijwillig verblijf van verzoeker in de kliniek. Evenmin is gebleken dat verzoeker in de periode van 19 maart 2021 tot 24 maart 2021 niet meer vrijwillig in de accommodatie wilde verblijven. Nu verzoeker zijn schadevergoedingsclaim baseert op het te laat indienen van het verzoekschrift zorgmachtiging ex artikel 6:6 in samenhang met artikel 10:12 lid 3 Wvggz door de officier van justitie en de rechtbank heeft geconstateerd dat hiervan geen sprake is, zal het verzoek tot toekenning van schadevergoeding worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, rechter, in tegenwoordigheid van G. Tosun-Izci als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2021.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.
[Hoge Raad 20-11-2020, ECLI:NL:HR:2020:1808]