In het advies van [naam 3] van 28 februari 2019 is de waardevermindering van de woning vastgesteld op € 37.000,00. Dat is 5,6 procent van de waarde van de woning op de peildatum onder het oude planologische regime. Aan de hand van planmaximalisatie van de bouw- en gebruiksmogelijkheden onder het oude en nieuwe planologische regime is [naam 3] in haar advies ingegaan op de factoren uitzicht, schaduwwerking, intensivering van woon- en leefomgeving, privacy, geluid, licht, verkeer, parkeren en situeringswaarde. [naam 3] heeft gesteld dat sprake is van een wezenlijke toename van bouwmassa binnen het plangebied alsmede dat de gronden van het plangebied aanzienlijk intensiever worden gebruikt. [naam 3] heeft geconcludeerd dat sprake is van planologisch nadeel met een waardeverminderend effect op de bij eiser in eigendom zijnde onroerende zaak.
Vervolgens heeft blijkens het advies op basis van de conclusies van de planvergelijking een taxatie plaatsgevonden door een register taxateur die de onroerende zaak ter plaatse heeft opgenomen. In het advies is een omschrijving gegeven van de onroerende zaak, waarbij is ingegaan op onder meer de aspecten omvang van de kavel, bouwaard, materialen, staat van onderhoud, ligging en belendingen. Deze aspecten zijn betrokken bij het bepalen van de waarde van de onroerende zaak, alsmede de planologische situatie. Ook is blijkens het advies getoetst aan algemeen gebruikelijke waardedalende componenten. Bij het bepalen van de marktwaarde van de onroerende zaak voor de planologische wijziging is de vergelijkingsmethode (aan de hand van een aantal in het advies genoemde referentieobjecten) in combinatie met de m2/m3-methode toegepast. Vervolgens is, zo staat verder in het advies vermeld, een inschatting gemaakt van de impact van het vastgestelde planologische nadeel op de oorspronkelijk vastgestelde waarde voor de planologische wijziging.
In haar advies van 28 februari 2019 en nadere advies van 22 augustus 2019 heeft [naam 3] gereageerd op de ingebrachte [naam 4] adviezen. [naam 3] heeft aangegeven dat het vaststellen van een te vergoeden bedrag aan waardevermindering specialistenwerk is, dat de uitkomst - het schadebedrag - altijd een inschatting blijft die nooit geheel objectief bepaalbaar kan zijn en dat het niet onlogisch of onjuist is dat een ter zake kundig adviseur in dit soort zaken niet alles cijfermatig inzichtelijk maakt, maar zich als deskundige mede door kennis, ervaring en intuïtie laat leiden. Voorts heeft [naam 3] aangegeven dat het niet mogelijk is voor elke afzonderlijk bij de beoordeling te hanteren factor een afzonderlijk bedrag dan wel percentage te noemen, teneinde nader inzicht te geven in het uiteindelijke bedrag van de schade. Een rekenkundig model is daarvoor niet voorhanden en zou ook niet te ontwikkelen zijn. Elke omgeving en elke onroerende zaak heeft immers zijn eigen specifieke kenmerken die voor de bepaling van de waarde en daarmee ook voor de eventuele schade van belang zijn. Verder heeft [naam 3] aangegeven dat volgens hem sprake is van planologisch nadeel dat, gelet op de mate van de vastgestelde schadefactoren, in zijn totaliteit als “zwaar” is aan te merken. Indien een inbreuk als zwaar is aan te merken ligt de waardedaling volgens hem op basis van een in de rechtspraak geaccepteerde globale verdeling tussen de circa 5 en 10%. De vastgestelde waardevermindering past daarmee bij de zwaarte die aan het nieuwe planologische regime is toegekend.
Wat betreft de schadefactoren uitzicht en schaduwwerking heeft [naam 3] omschreven waarin de aantasting is gelegen als gevolg van het nieuw planologische regime. Het zicht is in zuidelijke/zuidoostelijke richting aangetast vanuit de woning en de achtertuin doordat zicht is op rijwoningen tot maximaal 10,00 meter hoog. De bouwmassa en bouwhoogte zijn op korte afstand toegenomen, waardoor meer schaduwwerking op het woonperceel is ontstaan. Bij de mate van uitzichtaantasting en schaduwwerking dient volgens [naam 3] rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat de woning van eiser schuin is georiënteerd op de nieuwbouw en vanuit de woning in de oude situatie geen sprake was van een geheel vrij en weids uitzicht en de woning in de oude situatie niet geheel vrij lag. Bovendien, zo heeft [naam 3] verder overwogen, is het nadeel wat betreft schaduwwerking niet het gehele jaar te verwachten, maar vooral in de lente en de herfst. De situatie die aan de orde was in de uitspraak van 14 mei 2017 is volgens [naam 3] een heel andere en daardoor niet goed toe te passen op de voorliggende zaak.
Wat betreft de schadefactor privacy heeft [naam 3] aangegeven dat als gevolg van het nieuwe planologische regime de inkijk in de woning en de tuin van eiser zal toenemen. De meeste inkijk zal ontstaan vanuit de dichtstbijgelegen nieuwbouwwoningen en dan voornamelijk de verdiepingslagen ervan. In de voorheen geldende situatie bestonden er al inkijkmogelijkheden vanaf de gronden waarop zich agrarische medewerkers, recreanten of personen die hun voertuigen parkeerden konden bevinden, alsook vanaf buurpercelen. De inkijk van agrarische medewerkers kon volgens [naam 3] slechts ten dele worden beperkt in de oude situatie door een erfscheiding, namelijk voor wat betreft de directe zichtlijn vanaf het maaiveld op korte afstand van de erfafscheiding. Op wat grotere afstand was er vanaf het plangebied zicht op de verdiepingslagen van de achtergevel van de woning van eiser. Van een geringe aantasting van privacy in de nieuwe situatie is volgens [naam 3] geen sprake.
Het door [naam 4] gehanteerde schadepercentage van 8,3 is volgens [naam 3] uitzonderlijk hoog en bovendien is volgens hem niet duidelijk hoe [naam 4] exact tot dit percentage is gekomen. Daarbij komt dat uit de adviezen van [naam 4] niet blijkt dat sprake is geweest van een inpandige dan wel uitpandige opname van het woonperceel van eiser door de [naam 4] .