ECLI:NL:RBNHO:2021:4379

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
AWB-20_1230
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens schending van de inlichtingenplicht en oncontroleerbare stortingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontving op basis van de Participatiewet (Pw), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk. De rechtbank behandelt de herziening en intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres, die in het primaire besluit van 23 oktober 2019 door verweerder is herzien over de periode van 17 februari 2017 tot 1 januari 2018. Verweerder heeft de bijstand met ingang van 1 januari 2018 ingetrokken en heeft een bedrag van € 25.890,74 teruggevorderd, dat ten onrechte was uitbetaald.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden en dat de stortingen op haar rekening niet als inkomen moeten worden aangemerkt. De rechtbank overweegt dat eiseres sinds 19 oktober 2010 een bijstandsuitkering ontvangt en dat verweerder heeft vastgesteld dat eiseres over middelen beschikte die zij niet heeft doorgegeven. De rechtbank wijst erop dat de stortingen op de bankrekening van eiseres als middelen worden aangemerkt, omdat deze konden worden aangewend voor haar levensonderhoud.

De rechtbank concludeert dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de diverse stortingen en overboekingen. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering van de bijstand terecht is en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1230

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Atceken-Ata),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk, verweerder
(gemachtigde: mr. M. van der Fluit).

Procesverloop

In het besluit van 23 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) herzien over de periode van 17 februari 2017 tot 1 januari 2018 en ingetrokken met ingang van 1 januari 2018.
Verweerder heeft de over de periode van 17 februari 2017 tot 1 augustus 2019 als gevolg van de herziening en intrekking ten onrechte betaalde bijstand ad € 25.890,74 van eiseres teruggevorderd.
In het besluit van 6 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 1] .

Overwegingen

1. Eiseres heeft de rechtbank verzocht [naam 2] te horen als getuige. De rechtbank is van oordeel dat het horen van deze getuige niet aan de oordeelsvorming kan bijdragen. Daarom heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:63, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgezien van het horen van deze door eiseres meegebrachte getuige. Van belang daarbij is dat [naam 2] reeds een schriftelijke verklaring heeft afgelegd.
2. Eiseres ontvangt sinds 19 oktober 2010 een bijstandsuitkering (als alleenstaande).
Tijdens een heronderzoek eind 2018 en de in dat kader ingeleverde bankafschriften van de laatste drie maanden bleek van diverse regelmatige en frequente boekingen, overschrijvingen en stortingen op de betaalrekening van eiseres, waarvan eiseres geen melding had gemaakt. Daarop is besloten tot het instellen van een rechtmatigheidsonderzoek.
Het onderzoek heeft onder meer bestaan uit dossieronderzoek, raadplegen van geautomatiseerde systemen, open (internet)bronnen, controleren bankafschriften, controle paspoort en het voeren van een gesprek met eiseres op 3 juni 2019 en 18 juli 2019. In het dossier zitten ook twee anonieme meldingen. Het onderzoek is afgerond op 14 augustus 2019. Naar aanleiding van de bevindingen en in afwachting van de besluitvorming is de betaling van de bijstand vanaf 1 augustus 2019 geblokkeerd. Bij het primaire besluit heeft verweerder het recht van eiseres op uitkering op grond van de Pw herzien over de periode van 17 februari 2017 tot 1 januari 2018 en ingetrokken met ingang van 1 januari 2018. Verweerder heeft de over de periode van 17 februari 2017 tot 1 augustus 2019 als gevolg van de herziening en intrekking ten onrechte betaalde bijstand ad € 25.890,74 van eiseres teruggevorderd.
3. Verweerder heeft uit de onderzoeksbevindingen afgeleid dat eiseres vanaf
17 februari 2017 over middelen (inkomsten) heeft kunnen beschikken, die zij niet heeft doorgegeven. Verweerder heeft vastgesteld dat op de betaalrekening van eiseres in de periode van 17 februari 2017 tot en met 31 mei 2019 diverse (over)boekingen en stortingen door derden en op de rekening zijn gedaan tot een totaalbedrag van € 43.654,56 (van
17 februari 2017 tot en met 31 december 2017 een bedrag van € 2847,61, over 2018 een bedrag van € 23.809,95 en van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2019 een bedrag van € 16.807,00). Het gaat volgens verweerder om oncontroleerbare overboekingen en stortingen. Verweerder heeft de, niet gemelde, overboekingen en stortingen aangemerkt als middelen dan wel inkomsten waarover eiseres kan beschikken. De hoogte van die bedragen is dusdanig dat eiseres vanaf 1 januari 2018 geen recht meer heeft op bijstand. De bijstand van 17 februari 2017 tot 1 januari 2018 wordt herzien. De bijstand is betaald tot 1 augustus 2019. Uit controle van het paspoort bleek verder nog dat eiseres in 2019 langer dan de wettelijke toegestane 28 dagen in het buitenland heeft verbleven.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het ingenomen standpunt gehandhaafd. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de diverse boekingen en stortingen op haar betaalrekening. Verweerder stelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat het geld van en voor andere mensen was en ook daadwerkelijk naar andere mensen is gegaan. De gegeven verklaringen en filmpjes acht verweerder onvoldoende. Omdat de stortingen een terugkerend/periodiek karakter hebben en door eiseres konden worden aangewend voor de kosten van het bestaan heeft verweerder deze aangemerkt als inkomsten. Gezien de hoogte ervan bestond geen (volledig) recht op bijstand vanaf 1 februari 2017. Verweerder stelt gehouden te zijn om de bijstand te herzien, in te trekken en terug te vorderen. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is volgens verweerder geen sprake.
5. Eiseres voert – kort samengevat – aan dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden en een afdoende verklaring heeft gegeven voor de bijschrijvingen en stortingen op haar bankrekening. Naast verklaringen heeft zij ook filmpjes laten zien, maar die zijn door verweerder ten onrechte niet in het dossier gevoegd. Eiseres verklaart dat de overgeschreven bedragen zijn bedoeld voor anderen. Zo kreeg zij regelmatig geld van derden, bestemd voor de betaling van kosten in verband met verkoop van grond in Marokko, medische kosten voor haar moeder in Marokko en voor hulp aan derden en goede doelen/projecten in Marokko. Zij nam die sommen geld in contanten mee naar Marokko. Dat zij het geld ontvangt om arme mensen te helpen blijkt onder meer uit de omschrijving ‘sadaka’. Dat betekent een vrijwillige vorm van geld of goederen weggeven, wat in de koran wordt aanbevolen en zo een sterk verplichtend karakter heeft. De eigen stortingen zijn gespaarde gelden. Dat blijkt volgens eiseres ook uit voorafgaande geldopnamen. Verweerder heeft volgens eiseres de bedragen ten onrechte als inkomsten aangemerkt. Deze bedragen moeten als gift worden beschouwd. Eiseres wilde in maart 2020 naar Marokko vliegen om bewijzen te verzamelen, maar dat is door coronamaatregelen niet doorgegaan. Eiseres voert vervolgens aan dat er dringende redenen zijn om af te zien van terugvordering. Zij heeft last van ernstige psychische en lichamelijke klachten waardoor zij vaak dingen vergeet, zoals ook blijkt uit de verklaring van haar huisarts.
6. De rechtbank stelt voorop dat de te beoordelen periode loopt van 17 februari 2017 (datum herziening) tot 23 oktober 2019 (datum primaire besluit).
7. Eiseres betoogt allereerst de inlichtingenverplichting niet te hebben geschonden. Dit betoog slaagt niet.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Deze inlichtingenverplichting is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij onder meer de vraag naar verwijtbaarheid geen rol speelt. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de diverse overboekingen en stortingen op haar bankrekening, ongeacht van wie afkomstig, van invloed kunnen zijn op haar recht op bijstand. Eiseres is bij de toekenning van de bijstand en ook op latere momenten nadrukkelijk gewezen op de wettelijke inlichtingenplicht. Voor zover bij haar twijfel bestond of al die transacties voor de verlening van bijstand van belang konden zijn, had zij daarin aanleiding moeten zien contact op te nemen met verweerder om op dit punt duidelijkheid te verkrijgen. Eiseres stelt wel melding te hebben gemaakt, maar dat vindt nergens steun in de stukken. Dat eiseres psychische en fysieke problemen had/heeft betekent niet dat zij verweerder daarom niet had kunnen en moeten informeren.
Verweerder stelt dan ook terecht dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden.
8. Verweerder heeft de overboekingen en stortingen op de bankrekening van eiseres gerekend tot de middelen waarover eiseres kan beschikken en aangemerkt als inkomsten.
Artikel 31, eerste lid, van de Pw bepaalt dat tot de middelen worden gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de Pw bepaalt dat giften niet tot de middelen worden gerekend voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.
In artikel 32, eerste lid, van de Pw staat dat onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze (a) betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, (…) dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en (b) betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 19, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, bepaalt dat een alleenstaande recht heeft op algemene bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de hoogte van de algemene bijstand het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
9. Eiseres betwist dat de overboekingen en stortingen als inkomen kunnen worden gezien. Eiseres betoogt dat het om bedragen gaat die bedoeld zijn voor anderen, zoals goede doelen, arme mensen in Marokko en (medische) kosten voor haar moeder, dan wel giften met een specifiek doel. Hierbij heeft eiseres met name gewezen op de door haar overgelegde verklaringen. Dit betoog slaagt echter niet.
De rechtbank wijst hierbij op vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2017:1518 of ECLI:NL:CRVB:2018:4149) waaruit volgt dat (over-) boekingen en stortingen op een bankrekening van een bijstandontvanger, mede gelet op het aanvullende karakter van de Pw en de ruime omschrijving in artikel 31, eerste lid, van de Pw, in beginsel als in aanmerking te nemen middelen worden gezien. Cruciaal is of die betalingen door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan. Is dat het geval, dan is tevens sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. De rechtbank kan niet tot een andere conclusie komen dan dat eiseres feitelijk kon beschikken over die (in een periode dat zij bijstand ontving) op haar bankrekening geboekte en gestorte bedragen en die kon zij dus ook aanwenden voor haar levensonderhoud. Het is onder de gegeven omstandigheden aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij daar niet vrijelijk over kon beschikken. Eiseres heeft de rechtbank daar niet van kunnen overtuigen. Het gaat om talrijke transacties, ook regelmatig hoge bedragen. De verklaringen waar eiseres achteraf mee komt vinden nergens in de stukken en duidelijke onderbouwing. Uit de bankafschriften kan de rechtbank geen patroon afleiden. De financiële handel en wandel van eiseres - de inkomende en uitgaande gelden – valt moeilijk te rijmen met het algemeen gebruikelijke inkomsten- en uitgavenpatroon van een bijstandsgerechtigde. Eiseres had bijvoorbeeld een administratie kunnen bijhouden of de geldstromen via een aparte rekening laten lopen. Nu loopt alles door elkaar. Eiseres draagt dan het risico voor de onduidelijkheden die daardoor ontstaan.
10. Eiseres heeft daarnaast gesteld dat het ook deels gaat om stortingen op eigen rekening van spaargelden en/of stortingen die voortkomen uit eerdere opnames van de bankrekening. Bij stortingen is sprake van contante bedragen waarvan de herkomst en daarmee de inkomensbron in beginsel onduidelijk is. Indien het bedrag van de storting kan worden aangewend voor de voorziening in het levensonderhoud, moet het bedrag daarom in beginsel worden aangemerkt als inkomen. Dat volgt ook uit vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2019:3045. (Kas)stortingen van een bijstandontvanger op zijn eigen bankrekening worden in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van de Pw gezien. Degene die bijstand ontvangt kan door een kasstorting op een eigen bankrekening feitelijk beschikken over het bedrag van de storting en dit aanwenden voor het eigen levensonderhoud. Dat is het uitgangspunt. In een dergelijke situatie is het dan aan degene die de bijstand ontvangt om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Het is dus aan eiseres om aannemelijk te maken dat de stortingen op eigen rekening hoofdzakelijk voortkomen uit eerdere opnamen door eiseres van haar rekening. Daarbij moet dan ook een duidelijke relatie zichtbaar worden tussen de kasstortingen enerzijds en de eerdere opnamen anderzijds. Op de bankafschriften is onvoldoende rechtstreeks verband te zien tussen geldopnamen en stortingen, zowel in tijd als in omvang van de bedragen, om aannemelijk te kunnen achten dat de gestorte bedragen de bedragen zijn die eiseres eerder had opgenomen. De inkomensbron van de stortingen is daardoor onduidelijk gebleven.
11. Voor zover eiseres betoogt dat sprake was van giften overweegt de rechtbank nog het volgende. Op grond van artikel 31, tweede lid, onder m, van de Pw worden giften die uit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn niet tot de middelen gerekend. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat het gaat om giften die uit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. Nog daargelaten dat de bedragen hiervoor veelal te hoog zijn, heeft eiseres niet concreet en onderbouwd toegelicht dat de stortingen zijn gerelateerd aan een concreet doel. De achteraf verstrekte verklaringen zijn daarvoor volstrekt niet afdoende.
12. Hieruit volgt dat verweerder de diverse overboekingen en stortingen op haar bankrekening terecht als inkomen van eiseres in aanmerking heeft genomen. Eiseres heeft door van deze overboekingen en stortingen geen mededeling te doen aan verweerder de op haar op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw rustende inlichtingenplicht geschonden. Omdat als gevolg van schending van de inlichtingenplicht tot een te hoog bedrag bijstand is verleend was verweerder verplicht om met toepassing van artikel 54, derde lid, van de Pw de bijstand te herzien en in te trekken.
13. Gelet hierop was verweerder op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw ook verplicht om de verleende bijstand van eiseres terug te vorderen. Ten aanzien van de terugvordering heeft eiseres gesteld dat sprake is van dringende redenen om al dan niet gedeeltelijk van de terugvordering af te zien. Daarbij heeft zij onder meer verwezen naar haar psychische en lichamelijke gesteldheid. Het beroep op de dringende redenen slaagt niet. Uit vaste rechtspraak volgt dat dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw aan de orde zijn indien terugvordering tot onaanvaardbare maatschappelijke of financiële consequenties voor de betrokkene zou leiden. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken. De door eiseres aangevoerde persoonlijke omstandigheden vormen geen dringende redenen in vorenbedoelde zin om af te zien van de terugvordering.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.