ECLI:NL:CRVB:2017:1518
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Herziening bijstandsverlening en terugvordering na onduidelijke kasstorting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1 oktober 2010 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had een eenmalige kasstorting van € 3.000,- op zijn bankrekening ontvangen, welke hij niet had gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Deze storting werd door het college aangemerkt als inkomen, wat leidde tot de herziening van de bijstandsverlening over de maand februari 2015 en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand. De appellant voerde aan dat de herkomst van de storting niet kon worden tegengeworpen, omdat hij niet in staat was om complexe verklaringen in het Nederlands te geven. Hij stelde ook dat de storting onder de grens van het vrij te laten vermogen viel.
De Raad overwoog dat volgens de Participatiewet alle inkomens- en vermogensbestanddelen die de alleenstaande kan beschikken, als middelen worden aangemerkt. De kasstorting werd als inkomen beschouwd, omdat de appellant niet kon aantonen dat het bedrag niet als inkomen kon worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat de appellant zijn wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden door de storting niet te melden, wat leidde tot een te hoge bijstandsverlening. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en het voldoen aan de inlichtingenverplichting bij het ontvangen van bijstand, vooral wanneer er onduidelijkheid bestaat over de herkomst van middelen.