Overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aanleiding tot het onderzoek.
Op 11 september 2019 vindt om 22.50 uur een explosie met een uitslaande brand plaats in de flatwoning aan [het adres] . De voorgevel van de woning is eruit geslagen en ligt voor een deel op straat en op daar geparkeerde auto’s. De verdachte, zijn vrouw [het slachtoffer] en hun drie minderjarige kinderen [kind 1] van 9 jaar, [kind 2] van 6 jaar en [kind 3] van 2 jaar, zijn de bewoners van die woning.
In de ouderslaapkamer in de woning ligt het verbrande lichaam van [het slachtoffer] . Zij is 31 weken zwanger van een gezonde, levensvatbare baby. [het slachtoffer] en de foetus zijn dood. Uit onderzoek is gebleken dat [het slachtoffer] is overleden door geweld dat op haar hals is uitgeoefend (verwurging). Stomp botsend geweld op haar hoofd kan hebben geleid tot bewustzijnsstoornissen en aldus hebben bijgedragen aan haar overlijden, dan wel het overlijden is een gevolg van een combinatie van beide. De foetus is overleden als gevolg van het overlijden van [het slachtoffer] . [het slachtoffer] was al overleden voor de brand.
Op grond van het forensisch onderzoek in de woning wordt vastgesteld dat er brand en een explosie in de ouderslaapkamer hebben plaatsgevonden en dat aannemelijk is dat die explosie zijn uitwerking ook in de woonkamer heeft gehad. Aannemelijk is dat de brand is aangestoken; niet kon worden vastgesteld hoe dat is gebeurd. Een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand kan niet worden uitgesloten maar is niet aannemelijk. Door een optimale mengverhouding tussen zuurstof en de damp van een ontbrandbare vloeistof heeft de explosie plaatsgevonden die een drukgolf heeft veroorzaakt.
De verdachte komt die nacht om ongeveer 01.50 uur aanlopen in [het adres] . Hij ruikt naar brand, er zitten scheuren en schroeiplekken in zijn broek en hij heeft brandwonden met nog intacte blaren op zijn handen en voeten. Ook heeft hij motorbenzine op beide handen. Op [het adres] staat de witte taxi, merk Nissan (verder: de Nissan) van de verdachte geparkeerd. Daarin liggen zijn drie kinderen te slapen. De verdachte wordt aangehouden en het onderzoek onder de naam “Belgica” wordt gestart.
Gebeurtenissen op 11 september 2019 voorafgaand aan de brand.
De verdachte brengt tussen 8.26 uur en 8.45 uur de oudste kinderen naar school en [kind 3] naar het kinderdagverblijf. Hij maakt daarbij gebruik van de Nissan. Deze Nissan staat, met uitzondering van het tijdsbestek tussen 11.47 uur en 11.58 uur, als verdachte [kind 3] van het kinderdagverblijf haalt, de hele ochtend en een deel van de middag (tot 14.39 uur) geparkeerd op [het adres] . De telefoons van de verdachte stralen een mast aan in de buurt van de woning. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij de hele ochtend thuis is geweest. [het slachtoffer] begint om 8.45 uur met haar werk (stage) bij tandartspraktijk [naam 1] . Om 12.30 uur verlaat zij de praktijk, in afwijking van andere dagen zonder gedag te zeggen. De verdachte heeft [het slachtoffer] tussen 8.00 uur en 12.37 uur herhaaldelijk geprobeerd te bellen. Alleen rond 8 uur en om 12.37 uur vinden gesprekken plaats die zo’n 7 minuten duren. De telefoonnummers die aan [het slachtoffer] worden toegeschreven, stralen in de tijd dat zij bij de tandartspraktijk is, zendmasten aan in de buurt van die praktijk. Vanaf 12.44 uur en verder de hele middag stralen haar telefoonnummers een zendmast nabij de woning aan. [het slachtoffer] heeft om 14.00 uur een afspraak bij een andere tandartspraktijk, waar zij zonder af te zeggen niet verschijnt.
Aan [het slachtoffer] worden twee telefoonnummers toegeschreven, te weten [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . Uit het na de heropening van het onderzoek ter terechtzitting verrichte onderzoek is aannemelijk geworden dat het nummer * [telefoonnummer 2] in een GPS-tracker was geplaatst. Niet bekend is of [het slachtoffer] hiervan op de hoogte was. Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens is gebleken dat de geregistreerde geografische gegevens van de tracker (* [telefoonnummer 2] ) overeenkomen met de geregistreerde geografische gegevens van de telefoon van [het slachtoffer] (* [telefoonnummer 1] ).
De verdachte haalt om 14.39 uur de twee schoolgaande kinderen op en parkeert daarna de Nissan op een parkeerterrein achter een appartementencomplex gelegen tussen [het adres] en het [het adres] . Vanaf die plek is zicht op het complex waarin de woning van de verdachte zich bevindt. Iets later wordt de Nissan weer verplaatst naar [het adres] . Tussen 15.20 uur en 16.10 uur is de verdachte met de drie kinderen in de winkel “Snuffelmug”. Hij gebruikt dan weer de Nissan, die – nadat zij zijn teruggekomen – tot 22.20 uur op [het adres] blijft staan. De kinderen zijn rond 16.30 uur gezien op de zesde etage van de flat. Tegen een van de buren zegt [kind 1] dat papa op 6 had gedrukt en dat ze daar moesten wachten. Papa is stout, zegt hij. Een andere buur ziet dat een van de kinderen er bang uitziet en tegen een muur aan zit.
De telefoonnummers van de verdachte en [het slachtoffer] stralen tussen 17.16 uur en 22.46 uur zendmasten nabij de woning aan.
Om 20.23 uur rijdt de verdachte in de gezinsauto, een Mazda (verder: de Mazda), die ook op zijn naam staat en vooral door [het slachtoffer] wordt gebruikt, over de Bernadottelaan in Haarlem. Om 20.56 uur rijdt hij het terrein van het Esso tankstation aan de Europaweg op en weer af. Het tankstation is op dat moment dicht. Om 21.15 uur komt de Mazda aan bij het tankstation aan de Cruquiusweg Noord, stopt bij een pomp, rijdt een stukje achteruit en vervolgens verlaat de Mazda het terrein van het tankstation zonder te tanken. Twee minuten later komt de Mazda bij het aan de andere kant van de Cruquiusweg gelegen tankstation aangereden. De verdachte stapt uit en doet alsof hij tankt en betaalt. Zonder daadwerkelijke getankt te hebben rijdt hij weer weg. Om 21.21 uur komt de Mazda weer bij het tankstation aan de Cruquiusweg Noordaangereden. De verdachte pakt de slang uit de benzinepomp en brengt deze richting de rechter achterzijde van de Mazda. Hij tankt zeer waarschijnlijk door de rechter achterruit van de auto. De verdachte tankt ongeveer 17 liter benzine en pint het bedrag met zijn ING bankpas. Later die nacht wordt deze bankpas dubbelgevouwen aangetroffen in een groenstrook nabij de woning van de moeder van de verdachte in Hoofddorp.
Om 21.34 uur straalt de telefoon van de verdachte een zendmast in de buurt van de woning aan. Vanaf 22.00 uur ruiken verschillende bewoners van het flatgebouw een sterke lucht van benzine, verf of thinner. De Nissan wordt om 22.20 uur verplaatst van de parkeerplaats aan [het adres] naar de parkeerplaats achter het appartementencomplex, waar de auto in de middag ook even heeft gestaan en van waar zicht op de woning van de verdachte is. Om 22.51 uur wordt de explosie bij de politie gemeld. De Nissan rijdt dan weg van de parkeerplaats achter het appartementen complex en via een omweg met twee keer een U-bocht komt de Nissan op de parkeerplaats van het Van der Valk hotel aan de Toekanweg aan. De Nissan verlaat dit terrein na een paar minuten, rijdt naar de Waarderpolder en is om 23.18 uur bij het oplaadstation Fastned aan de Fustweg 1 in Haarlem. De verdachte laadt daar zijn auto op; hij draagt slechts één schoen, zijn rechtervoet is bloot. Om 23.57 uur is de Nissan in Hoofddorp bij het adres van de moeder van de verdachte. Om 00.31 uur rijdt de Nissan naar een tankstation aan de Westelijke Randweg op het Schipholterrein. De verdachte koopt een pakje sigaretten in de winkel van het tankstation en draagt nu (te kleine) slippers. Om 00.50 uur is de Nissan weer bij het adres van de moeder van de verdachte.
Enige tijd later is ook de broer van de verdachte (hierna [de broer van de verdachte] ) samen met [getuige 1] bij de woning van de moeder van de verdachte en [de broer van de verdachte] . [de broer van de verdachte] verklaart dat de verdachte en zijn kinderen in de woning van hun moeder waren. De verdachte zei, aldus [de broer van de verdachte] , dat [het slachtoffer] in hun woning was en dat hij morgen naar de politie zou gaan. Na aandringen van [de broer van de verdachte] is de verdachte met de kinderen in de Nissan terug naar zijn adres in Haarlem gegaan waar hij zich om ongeveer 00.51 uur meldt bij de politie.
Overig forensisch onderzoek.
De Mazda van de verdachte is onderzocht. Nog voordat de portieren werden geopend was een benzinelucht te ruiken. Op alle zitvlakken en vloeren is een indicatie verkregen voor de aanwezigheid van vluchtige stoffen afkomstig van een ontbrandbare vloeistof. De hoogste concentratie werd gemeten op de vloer rechts achterin de auto. In de mat rechts achterin de auto zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. Ook de onder het lichaam van [het slachtoffer] aangetroffen kleding bevatte vluchtige stoffen afkomstig van motorbenzine. Uit vergelijkend onderzoek tussen de monsters van de kleding en die van de mat blijkt dat de resultaten van dat onderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de hypothese “de motorbenzine in de mat en de motorbenzine in de kleding hebben een gezamenlijke herkomst” waar is, dan wanneer de hypothese dat zij een verschillende herkomst hebben, waar is.
Bewijswaardering.
De verdediging heeft aangevoerd dat [het slachtoffer] zelfmoord met brandstichting heeft gepleegd. De verdediging heeft – kennelijk ter onderbouwing van dit standpunt – onder verwijzing naar een tweetal bij pleidooi overgelegde stukken betoogd dat [het slachtoffer] met psychische problemen kampte. De verdachte moet van beide feiten worden vrijgesproken bij gebreke van direct bewijs voor zijn betrokkenheid, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt op grond van voormelde feiten en omstandigheden in samenhang met de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen vast dat de verdachte in de uren voor de brand en explosie alleen met [het slachtoffer] en hun drie kinderen thuis was, dat de brand is aangestoken en dat er motorbenzine bij is gebruikt. Uit de beelden van het Esso tankstation aan de Cruquiusweg en hetgeen de politie daarover heeft gerelateerd blijkt genoegzaam dat de verdachte kort voor de explosie motorbenzine heeft getankt, niet in de tank van zijn auto, maar via het geopende raam in het achterportier in één of ander voorwerp (emmer, gieter, jerrycan). Dit voorwerp moet zich dan rechts achterin de auto hebben bevonden, hetgeen strookt met het feit dat ter hoogte van die plek de hoogste concentratie werd gemeten van vluchtige stoffen die afkomstig zijn van motorbenzine. Op de beelden is te zien dat de verdachte wegrijdt met een geopend achter zijraam. De rechtbank gaat er op grond van het vergelijkend onderzoek vanuit dat die motorbenzine is gebruikt bij de brandstichting. Verder staat vast dat [het slachtoffer] ten tijde van de brand al was overleden door verwurging. Het verkoolde lichaam van [het slachtoffer] is liggend aangetroffen op een bed in de ouderslaapkamer, waar ook de brand heeft gewoed en de explosie plaatsvond. Onder het lichaam van [het slachtoffer] is textiel aangetroffen met sporen van de motorbenzine en tussen haar linkerarm en romp toiletrollen die door brand waren aangetast. De verdachte bevond zich tot vlak voor de explosie in of in de directe nabijheid van de woning, hij had intacte brandwonden aan zijn handen en voeten en op zijn kleding zaten schroeiplekken.
Hoewel het tijdstip van overlijden van [het slachtoffer] niet exact is vastgesteld, staat wel vast dat dit moet zijn gebeurd in de uren voorafgaand aan de brand en explosie. De rechtbank concludeert uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting dat de verdachte vanaf zijn terugkomst van zijn bezoek met de kinderen aan de Snuffelmug niet of nauwelijks van huis is geweest. De verdachte heeft verklaard dat hij, nadat de kinderen uit school waren, de hele middag de zorg voor hen heeft gehad en dat ze met elkaar shoarma hebben gegeten. Hij is met de kinderen naar de Snuffelmug geweest en daarna zijn de kinderen in de flat gezien. De beide auto’s van de verdachte stonden in de buurt van de flat en de telefoons van de verdachte straalden zendmasten in de buurt van de flat aan. In de avond heeft hij ook nog met een buurman op de galerij een praatje gemaakt en is hij gezien zittend in zijn auto bij de flat. Ook kan worden vastgesteld dat [het slachtoffer] nadat zij van haar stage bij de tandartspraktijk is weggegaan, steeds thuis is geweest. Dit blijkt uit het feit dat het aan haar toe te schrijven telefoonnummer en de GPS-tracker, die in de ochtend zendmasten bij de tandartspraktijk aanstraalden, in de middag en de avond zendmasten nabij de woning aanstraalden. Zij is helemaal niet meer gezien en is, tegen haar gewoonte in, niet komen opdagen bij een afspraak die zij om 14.00 uur elders had.
Uit onderzoek aan het lichaam van [het slachtoffer] is gebleken dat het intreden van de dood wordt verklaard door de gevolgen van op de hals uitgeoefend samendrukkend en stomp botsend geweld. Er is geen andere doodsoorzaak gebleken. De bloeduitstortingen die op haar hoofd zijn waargenomen hebben volgens de deskundige door het uitblijven van bij leven ontstane letsels in het hoofd, hooguit een bijdrage aan het overlijden geleverd doordat ze aanleiding kunnen zijn geweest tot bewustzijnsstoornissen. Verder zat om het rechter onderbeen van [het slachtoffer] een (verbrande) kabel geknoopt, waarvan niet meer kon worden vastgesteld hoe strak deze heeft gezeten. Door de combinatie van het letsel aan de hals, de bloeduitstortingen op het hoofd en het feit dat er een kabel om haar been geknoopt is geweest, is de rechtbank van oordeel dat uitgesloten kan worden dat [het slachtoffer] zichzelf om het leven heeft gebracht. Ook de overige onderzoeksbevindingen bieden daar geen enkel aanknopingspunt voor. [het slachtoffer] was 31 weken in verwachting van een gezonde levensvatbare baby en uit verklaringen van mensen die dichtbij haar stonden (haar vriendin [getuige 2] en haar pleegzoon [getuige 3] ) blijkt dat ze blij was met die zwangerschap. Op de avond voor de explosie heeft zij op het internet nog verschillende video’s bekeken over zwangerschap, stijlvol kleden tijdens zwangerschap en het huishouden. Gedragingen die doorgaans niet passen in het beeld van een vrouw die een einde aan haar leven wil maken. Verder was zij positief gestemd over de afronding van haar opleiding als tandartsassistente. Aan de verklaring van de verdachte dat [het slachtoffer] kampte met psychische problemen, gaat de rechtbank voorbij omdat hiervoor geen steun in het dossier is te vinden. Integendeel, uit de medische gegevens die zich in het dossier bevinden blijkt dat er bij [het slachtoffer] geen stoornis aanwezig lijkt te zijn. Wel is er sinds medio 2017 sprake van relatieproblemen tussen haar en de verdachte. Die relatieproblemen zouden van culturele aard zijn; [het slachtoffer] zou de huisarts hebben verteld dat de verdachte vanaf medio 2017 veel meer naar de normen van zijn eigen familie trekt en dat zij bijvoorbeeld ineens weer een hoofddoek van hem moest gaan dragen. Uit een e-mail van GGZ Kennemerland van 28 september 2018 blijkt dat het intake gesprek dat [het slachtoffer] daar heeft gehad geen aanleiding is geweest voor het vaststellen van een DSM diagnose. De rechtbank leidt ook hieruit af dat er bij [het slachtoffer] – in elk geval in 2018 – geen sprake was van psychische of psychiatrische stoornissen. Er is geen enkele aanwijzing dat dit in 2019, in de periode voorafgaand aan haar overlijden, anders was. De door de raadsman bij pleidooi overgelegde stukken werpen hier geen ander licht op.
Daar staat tegenover dat er aanwijzingen in het dossier zijn dat – in tegenstelling tot wat de verdachte beweert – de verdachte problemen met [het slachtoffer] en in hun relatie ervoer en dat er regelmatig ruzie was tussen hen beiden, ook nog in de avond van 9 september 2019. Verschillende buren hebben hierover verklaard en ook [getuige 2] heeft bevestigd dat er problemen waren. [het slachtoffer] zou haar op 10 september 2019 hebben gezegd dat zij wilde scheiden van de verdachte; zij, [het slachtoffer] , was daar erg verdrietig over en de verdachte was er niet blij mee, aldus [getuige 2] . Dat [het slachtoffer] wilde scheiden kan ook afgeleid worden uit het feit dat zij op 31 augustus 2019 een website heeft bezocht van een echtscheidingsadvocaat en op 10 september 2019 een terugbelverzoek bij een advocaat heeft achtergelaten. Ook in de van de verdachte afgeluisterde telefoongesprekken en gesprekken die hij met zijn bezoek in de huizen van bewaring heeft gevoerd, vindt de rechtbank steun voor het feit dat er sprake was van relatieproblemen en dat deze een culturele inslag hadden. Hij beklaagt zich immers regelmatig over het gedrag van [het slachtoffer] en over het contact dat daarover is geweest met de familie van [het slachtoffer] in [geboorteland] . Betekenisvol in dit verband is bijvoorbeeld het gesprek tussen [de broer van de verdachte] en de verdachte op 21 oktober 2019. [de broer van de verdachte] vertelt daarin over een gesprek dat hij heeft gehad met [de broer van het slachtoffer] . [de broer van de verdachte] zegt dat hij tegen [de broer van het slachtoffer] heeft gezegd: “
Toen [het slachtoffer] (rechtbank: dat is [het slachtoffer] ) [naam 2] haar hoofddoek niet meer droeg heeft [de verdachte] u niet gebeld. Toen ze een neus job liet doen heeft [de verdachte] u niet gebeld. Toen ze ging kickboxen heeft [de verdachte] u niet gebeld. Toen ze ging zwemmen heeft [de verdachte] u niet gebeld. Waarschijnlijk is het mes zo diep gegaan dat het zijn bot heeft geraakt.” De laatste uitdrukking betekent volgens de tolk dat het voor hem onverdraagbaar was geworden, dat zijn geduld was opgeraakt, dat hij het niet meer aankon. Eveneens betekenisvol acht de rechtbank de tekst die is aangetroffen op een handgeschreven briefje in de cel van de verdachte waarvan een gedeelte (vertaald) als volgt luidt: “
Oh God, ik had toch een rein hart, maar zij kwelde mij altijd (voortdurend) en zij maakte mijn leven en dat van mijn kinderen een hel”.
De rechtbank betrekt in haar overwegingen dat de verdachte over wat er is gebeurd in de tijdspanne tussen de thuiskomst van [het slachtoffer] en de explosie vrijwel niet heeft willen verklaren, terwijl nu juist hij degene is die moet weten wat zich daar toen heeft afgespeeld. Ook heeft hij geen verklaring af willen leggen over zijn gedrag voorafgaand aan de explosie en nadien. Dit terwijl een verklaring van de verdachte over tal van (nadere) onderzoeksbevindingen mocht worden verwacht. Zo roept de gang van zaken bij het Esso tankstation aan de Cruquiusweg, waar de verdachte enige tijd voor de explosie en brand motorbenzine heeft getankt door de slang door het geopende achterraam van de auto te steken, natuurlijk de vraag op met welk ander doel hij dit heeft gedaan, als het niet was om brand te stichten. Aan zijn bij de politie afgelegde verklaring dat de tank leeg was, gaat de rechtbank voorbij. Hiermee wordt namelijk niet verklaard waarom hij op dat tijdstip de tank van de Mazda nog moest vullen, hij had immers nog een andere auto tot zijn beschikking, en evenmin waarom er dan maar ca. 17 liter is getankt. Nog daargelaten dat op de beelden te zien is dat verdachte de tankslang door het raam stak en niet in de benzineklep. Ook heeft hij niet verklaard waarom hij de kinderen laat op de avond maar voorafgaand aan de explosie in de Nissan heeft gezet en waarom hij de Nissan toen heeft verplaatst naar een ander parkeerterrein en aldus met de kinderen de woning heeft verlaten, met achterlating van [het slachtoffer] en hun ongeboren kind. Onbekend is ook gebleven waarom de verdachte aanvankelijk pas een dag later naar de politie wilde gaan en geen hulpdiensten heeft ingeschakeld. Onverklaarbaar blijft bovendien hoe -in het scenario van verdachte - [het slachtoffer] zelf brand zou hebben gesticht in hun woning, terwijl vastgesteld is dat zij al was overleden ten tijde van de brand. De verdachte heeft, kort gezegd, in het geheel geen verklaring afgelegd over wat er in de middag en de avond van 11 september 2019 in de woning is gebeurd, anders dan dat hij met de kinderen heeft gegeten en dat hij op het moment van de explosie zich op de galerij bevond ter hoogte van de keuken en voordeur en dat de kinderen op dat moment veilig waren. Ook op de vraag of de kinderen hun moeder toen ook nog gezien hebben, heeft hij geen antwoord gegeven. Op de vraag of [het slachtoffer] toen nog in leven was evenmin. Het kan niet anders dan dat de verdachte met zijn opstelling heeft willen verhullen wat er werkelijk is gebeurd. Een aanwijzing hiervoor ziet de rechtbank ook in de onderzoeksbevindingen zoals die zijn weergegeven in “Nazending 6” van het dossier, op grond waarvan het vermoeden gerechtvaardigd is dat de verdachte heeft gedaan alsof hij in de avond van 11 september 2019 telefonische berichten uitwisselde met [het slachtoffer] , terwijl dat in werkelijkheid niet zo was.
De rechtbank is gelet op dit alles van oordeel dat geen enkel ander scenario denkbaar is dan dat de verdachte degene is geweest die [het slachtoffer] en hun ongeboren kind om het leven heeft gebracht, brand heeft gesticht en een explosie heeft veroorzaakt. De rechtbank gaat ervan uit dat de brandstichting diende om te voorkomen dat ontdekt zou worden dat [het slachtoffer] , en als gevolg daarvan hun ongeboren kind, door geweld om het leven is gekomen.
Gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen.
De flat van de verdachte bevond zich op de tweede verdieping van een flatgebouw met zes woonlagen. Door de explosie is de hele voorgevel uit de woning geslagen en door de explosie en de brand is schade ontstaan aan de woning zelf, aan de woningen daarboven, aan de galerij en aan de verdiepingsvloer, die gestut moest worden om een veilige situatie te bewerkstelligen. Ook is schade ontstaan aan auto’s die op de parkeerplaats stonden door vallend puin. De brand en de explosie vonden plaats op een tijdstip waarop veel van de omwonende flatbewoners lagen te slapen. De explosie en de brand gebeurden rond 11 uur in de avond, toen veel omwonenden thuis waren en lagen te slapen. Een aantal van hen moest worden geëvacueerd. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat sprake was van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de in de omliggende woningen aanwezige personen.
Doodslag op het ongeboren kind.
De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een causaal verband bestaat tussen het door de verdachte gepleegde geweld op de moeder van het ongeboren kind en het overlijden van het ongeboren kind moet geschieden aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan de verdachte kan worden toegerekend.
Uit de bevindingen van de arts en forensisch patholoog volgt dat [het slachtoffer] zwanger was van een levensvatbaar meisje. Zij was 31 weken zwanger. Er waren geen tekenen dat de foetus al langere tijd in de baarmoeder was overleden. Het overlijden van de foetus is het gevolg van het overlijden van de moeder en er is geen andere oorzaak voor het overlijden van deze foetus gebleken.
De rechtbank leidt hieruit af dat de foetus in ieder geval tot kort voor het overlijden van [het slachtoffer] nog in leven moet zijn geweest. Het dossier bevat ook overigens geen aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat het door [het slachtoffer] gedragen kind voor haar overlijden al overleden zou zijn. Daarom moet er naar het oordeel van de rechtbank vanuit worden gegaan dat de ongeboren foetus is overleden als gevolg van de door de verdachte teweeggebrachte dood van [het slachtoffer] . De kans dat andere niet aan de gedragingen van de verdachte gerelateerde oorzaken tot de dood van de foetus hebben geleid, is naar het oordeel van de rechtbank zo klein dat daaraan als hoogst onwaarschijnlijk wordt voorbijgegaan. Het overlijden van het ongeboren kind kan daarom -als noodzakelijk en onvermijdelijk gevolg van diens handelen- redelijkerwijs aan de verdachte worden toegerekend.