ECLI:NL:RBNHO:2021:3836

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
C/15/312823 / FA RK 21-596
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om eenhoofdig gezag in een familiezakenkwestie met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 10 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind te beëindigen en haar alleen het gezag toe te kennen. De moeder stelde dat de vader geen verantwoordelijkheid nam voor de verzorging en opvoeding van het kind, en dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen beide ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, maar oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was gemaakt dat het kind daadwerkelijk in een klempositie verkeerde. De rechtbank benadrukte dat de ouders nog maar kort uit elkaar waren en dat er nog geen duidelijke aanwijzingen waren dat de vader niet in staat zou zijn om zijn rol als ouder te vervullen. De zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming over de opvoedvaardigheden van beide ouders werden erkend, maar de rechtbank vond het te vroeg om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder dan ook afgewezen, met de overweging dat het in het belang van het kind is om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie, maar dat dit niet noodzakelijkerwijs betekent dat het gezag aan één ouder moet worden toegewezen. De beslissing werd genomen door mr. F. Kleefmann, rechter en kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. Geschiere als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
gezag
zaak-/rekestnr.: C/15/312823 / FA RK 21-596
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 10 mei 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Rahimzadeh, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.B. Warmerdam-Wolfs, kantoorhoudende te Alkmaar,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de moeder van 29 januari 2021 ingekomen op 1 februari 2021;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 3 maart 2021
- het F-formulier, van de advocaat van de vader van 31 maart 2021;
- het verweerschrift, met productie van de vader ingekomen op 8 april 2021;
- het aanvullend verzoekschrift tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, met bijlagen van de moeder ingekomen op 8 april 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 april 2021 in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. S. Rahimzadeh en de vader door mr. E.B. Warmerdam-Wolfs.
Namens het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, locatie Alkmaar is als informant de heer [naam] telefonisch gehoord.
Mevrouw [naam] was als informant namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) aanwezig op de zitting.
1.3.
Het bij aanvullend verzoek door de moeder gedane verzoek om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderbijdrage) is afgesplitst en geregistreerd onder nummer C/15/ 315306. De vader is een verweertermijn gegeven tot 12 mei 2021.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van 2019 tot en met december 2020 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
De vader heeft [de minderjarige] erkend.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] .
2.3.
De moeder heeft nog een dochter uit een eerdere relatie: [dochter 1] , geboren op [geboortedatum] (roepnaam: [dochter 1] ). Ook heeft zij nog twee dochters: [dochter 2] en [dochter 3] . Deze dochters wonen bij hun vader [naam vader] . De vader is tevens de vader van dochter [kind 2 verweerder] .
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank, locatie Alkmaar van 7 januari 2021, zijn [dochter 1] en [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 7 januari 2022.
Tevens is een machtiging uithuisplaatsing verleend in het netwerkpleeggezin bij de grootouders moederszijde ten aanzien van [dochter 1] , met ingang van 7 januari 2021 tot uiterlijk 7 juli 2021.
2.5.
De moeder is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van 7 januari 2021.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt wijziging van het gezag over [de minderjarige] , in die zin dat voortaan het gezag over hem alleen aan haar toekomt.
3.2.
De moeder stelt dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [de minderjarige] is. De vader neemt geen verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] waardoor er voor gezamenlijk gezag geen plaats meer is. Het laatste contact tussen [de minderjarige] en de vader was ten tijde van het verzoekschrift alweer van een maand geleden. De vader informeert ook niet naar [de minderjarige] . Hij is niet meer betrokken bij zijn opvoeding. Gelet op het voorgaande is de moeder van mening dat partijen in feite niet meer in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij niet meer in staat zijn beslissingen te nemen van enig belang over [de minderjarige] .
Wat de moeder betreft, is het zeer onwaarschijnlijk dat er voldoende verbetering in de communicatie tussen partijen en het gedrag van de vader zal komen. De vader zoekt geen hulp voor zijn verslavingen en neemt geen enkele beslissing voor [de minderjarige] . Het is telkens weer dezelfde riedel: de vader belooft beterschap en laat vervolgens zien dat zijn beloftes niets waard zijn. De moeder trapt hier niet meer in.
Tot slot is de communicatie tussen partijen zeer slecht. De vader is telkens dronken en niet in staat om te communiceren. Uit het rapport van de Raad blijkt dat partijen niet in staat zijn om gezamenlijk de opvoeding van [de minderjarige] op te pakken. Bovendien blijkt uit de verklaring van de moeder van zijn andere kind, [kind 2 verweerder] , eveneens dat de vader niet in staat is zijn rol als vader op te pakken.
De moeder acht aannemelijk dat bij voortzetting van het gezamenlijk gezag [de minderjarige] een onaanvaardbaar risico loopt om klem en verloren te raken tussen beide ouders en is daarom van mening dat de het in het belang van [de minderjarige] is om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie door het gezag uitsluitend aan de moeder toe te laten komen.

4.Verweer

De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij voert aan dat partijen een ingewikkelde relatie hebben. Zij hebben er samen een potje van gemaakt en ook de moeder moet hierin haar verantwoordelijkheid nemen. De vader probeert zich aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd te houden. Het is de gezinsvoogd geweest die heeft gezegd, neem even afstand van elkaar. Het is dus niet juist dat de vader het zou laten afweten. Ook in de omgang/zorg voor [de minderjarige] volgt de vader de aanwijzingen van de voogd. De vader is druk bezig met zijn eigen hersteltraject, maar dat is een traject dat met vallen en opstaan verloopt.
De moeder heeft nog geen begin gemaakt met onderbouwen waarom een gezagsbeëindiging nu al aan de orde zou kunnen zijn. Er is geen sprake van een kind dat klem of verloren zit, noch is beëindiging van het gezag anderszins in het belang van [de minderjarige] .
De vader belemmert de moeder niet in haar verzorgende en opvoedkundige taken. De vader wil het liefst onderdeel uitmaken van het leven van [de minderjarige] , maar noodgedwongen ligt de situatie helaas even anders. Waaruit zou blijken dat de vader niet voor [de minderjarige] zou kunnen zorgen, en dat dit zou blijken uit het rapport van de Raad, is de vader onduidelijk. De vader houdt zich aan de aanwijzingen en suggesties van de hulpverlenende instanties. Partijen zitten midden in een scheidingsproces. Volgens vaste rechtspraak dient er juist in een dergelijke situatie extra terughoudend te worden omgegaan met een dergelijk verzoek. Er is ook geen contra-indicatie voor het voortbestaan van het gezamenlijk gezag. Juist is dat de communicatie beperkt is, maar dat is onvoldoende om het gezag aan één ouder toe te kennen. Niet gebleken is dat [de minderjarige] daardoor klem of verloren dreigt te raken.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 1:253n, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) kan op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag worden beëindigd, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2.
Niet in geschil is dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n, eerste lid, BW.
5.3.
Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, van het BW zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste lid, van het BW van overeenkomstige toepassing. Hierin is bepaald dat de rechter het gezamenlijk gezag kan beëindigen en één van beide ouders met het gezag over een kind kan belasten, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg ter zake en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond [de minderjarige] kunnen voordoen, zodanig dat [de minderjarige] niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5.5.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft op de zitting aangegeven dat de zorgen van de Raad over [de minderjarige] en [dochter 1] groot zijn. De reden hiervoor ligt bij beide ouders. Het is beiden niet gelukt zich aan de veiligheidsafspraken te houden. Beiden hebben onvoldoende laten zien dat zij inzicht hebben in de gevolgen van hun keuzes. Eenhoofdig gezag is niet het antwoord op de zorgen. Het gaat om het persoonlijk functioneren en het gebrek aan opvoedvaardigheden bij de ouders. Het gaat niet over de invulling van het gezag, over beslissingen die genomen moeten worden. Bovendien kan de GI daarbij betrokken worden.
In het belang van het kind dient de vraag te worden beantwoord of de ouder die het eenhoofdig gezag heeft, de verantwoordelijkheid kan dragen om recht te doen aan het belang van het kind om omgang te hebben met de andere ouder. Het is aan de ouder met gezag om de andere ouder goed geïnformeerd te houden. Zoals de situatie nu is, waarin sprake is van een recente relatiebreuk, ziet de Raad de moeder deze rol niet vervullen. Het persoonlijk functioneren van beide ouders zal verbeterd moeten worden en de opvoedvaardigheden van beide ouders zullen versterkt moeten worden. Er is sprake van veel emotie en ex-partnerproblematiek. Dat zal eerst uitgekristalliseerd moeten worden, voordat duidelijk is of een ingrijpende beslissing als het beëindigen van het gezamenlijk gezag al dan niet genomen moet worden.
5.6.
De gezinsvoogd heeft op de zitting medegedeeld dat ouders druk zijn geweest met het afhandelen van zaken met elkaar. Begin april heeft dit vaste vorm gekregen. Er zijn zorgen over de stabiliteit van vader. Vader is voornemens zich op te laten nemen. Hij heeft stappen gezet, maar het gaat twee stappen naar voren en weer één terug. Er zal eerst rust en stabiliteit moeten komen. Dat kost tijd. De verslavingsproblematiek van vader moet onder controle zijn voor een langere periode. Dan kan begeleide omgang opgestart worden. Van daaruit kan weer verder worden gekeken.
5.7.
De rechtbank stelt vast dat er veel is gebeurd tussen partijen en dat de zorgen groot zijn, maar is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [de minderjarige] in zijn nog zeer jonge leven klem of verloren dreigt te raken tussen zijn ouders. De relatie tussen de ouders is pas kort geleden verbroken. De communicatie tussen hen is beperkt, maar het is nog te vroeg om nu al te concluderen dat partijen niet in staat zullen zijn om in gezamenlijk overleg beslissingen van enig belang over [de minderjarige] te kunnen nemen. De moeder heeft op de zitting verwezen naar een uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden van 3 oktober 2019. (ECLI:NL:GHARL:2019:8117). Anders dan in de onderhavige zaak was de vader in die zaak als gevolg van zijn ziektebeeld al bijna vier jaar niet in staat om op adequate wijze invulling te geven aan het ouderlijk gezag. Ook hadden de ouders al geprobeerd via een traject bij Lindenhout hun onderling verstoorde relatie te verbeteren. Dat is hier niet aan de orde. De ouders zijn pas kort uit elkaar en de situatie moet nog stabiliseren. De vader erkent dat hij een alcohol- en drugsverslaving heeft en heeft hij hulp gezocht. Gezien de eerdere ervaringen van de moeder is haar wantrouwen over het slagen hiervan begrijpelijk. Niet in geschil is ook dat het traject van de vader moeizaam verloopt, maar concrete aanwijzingen waaruit blijkt dat vader zich (weer) aan de behandeling zal onttrekken, ontbreken. Bovendien is er in tegenstelling tot eerdere pogingen nu ondersteuning vanuit de ondertoezichtstelling. Dat vader de aanwijzingen van de gezinsvoogd niet opvolgt of wil opvolgen, is niet gebleken.
Ook een door de moeder gemaakte vergelijking met de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van het hof ’s-Hertogenbosch van 28 november 2019 (ECLI:NL:GHSHE:2019:4360) gaat niet op. In die zaak bleek na jaren dat de ouders niet in staat waren gebleken om de situatie te verbeteren. Ook verleende de vader in die zaak zijn toestemming in een gezagskwestie pas na een langere tijd, waardoor de hulpverlening laat van de grond kwam. In de onderhavige zaak is niet gebleken dat de vader de moeder belemmert in haar taak als verzorgende ouder. Dat bepaalde beslissingen over [de minderjarige] niet in het vereiste tempo genomen konden worden of dat moeder tegen praktische problemen aanloopt, is niet gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet aannemelijk geworden dat beëindiging van het gezamenlijk gezag thans in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet is voldaan aan de criteria van artikel 1:253n dan wel artikel 1:251a lid 1 BW. Het verzoek van de moeder wordt dan ook afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Geschiere als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.