ECLI:NL:GHARL:2019:8117

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
200.254.392/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag op grond van artikel 1:253n BW door psychiatrische problematiek van de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun twee minderjarige kinderen. De vader, die lijdt aan psychiatrische problematiek, verzocht om het gezamenlijk gezag te handhaven, terwijl de moeder verzocht om het gezag alleen aan haar toe te kennen. Het hof oordeelde dat de omstandigheden zodanig waren gewijzigd dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk was om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De vader had in het verleden te maken gehad met psychotische episodes en was gediagnosticeerd met schizofrenie, wat leidde tot een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem zouden raken tussen de ouders. Het hof concludeerde dat de moeder alleen belast moest worden met het gezag, omdat dit de kinderen de nodige rust en duidelijkheid bood. De vader was niet in staat om op een constructieve manier samen te werken met de moeder, wat de communicatie over de kinderen bemoeilijkte. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd en het hof bepaalde dat het gezag over de kinderen voortaan aan de moeder toekwam.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.254.392/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/122468 / FA RK 18-634)
beschikking van 3 oktober 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.B. Sikkens te Hattem,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.J. Kanning te Assen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank
Noord-Nederland, locatie Assen, van 6 juni 2018 en 14 november 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 11 februari 2019;
- het verweerschrift;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 21 februari 2019;
- een journaalbericht van mr. Sikkens van 29 maart 2019 met productie(s);
- een brief van mr. Sikkens van 14 augustus 2019 met productie(s).
2.2
De na te noemen minderjarigen hebben bij afzonderlijke brieven, ingekomen op
25 juli 2019, aan het hof hun mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 september 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is de heer
[C] verschenen. Voorts was een kantoorgenoot van mr. Kanning in de zittingszaal aanwezig.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2011 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2002;
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2007,
over wie zij tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uitoefenden.
3.3
De moeder is [in] 2013 getrouwd met de heer [D] . [in]
2012 hebben zij samen een dochter gekregen.
3.4
Op basis van afspraken tussen partijen hadden de kinderen tot maart 2014 hun hoofdverblijfplaats bij de moeder en daarna bij de vader. De kinderen hebben van 11 mei 2016 tot 11 november 2018 onder toezicht gestaan van aanvankelijk Jeugdbescherming Gelderland en later Jeugdbescherming Noord. Zij zijn op 13 mei 2016 met spoed uit huis geplaatst in een netwerkpleeggezin. Sinds juni 2016 respectievelijk juli 2016 wonen [de minderjarige2] en [de minderjarige1] weer bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat het ouderlijk gezag van de vader wordt beëindigd en dat de moeder alleen wordt belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
14 november 2018. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. de beschikking van 14 november 2018 te vernietigen, althans nietig te verklaren
en opnieuw rechtdoende:
b. de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek om het gezamenlijk ouderlijk
gezag te beëindigen en haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , althans haar verzoeken af te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel het verzoek van de vader af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Op grond van het tweede lid van art. 1:253n BW, waarin art. 1:251a lid 1 en 3 BW van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, kan de rechter in dat geval bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat er voldoende gronden zijn om het verzoek van de moeder toe te wijzen. Het hof neemt de motivering van de rechtbank over en voegt daar nog het volgende aan toe. [de minderjarige1] (16 jaar) en [de minderjarige2] (12 jaar) hebben al veel meegemaakt. Tot voor kort werden zij, in de situatie dat nog sprake was van gezamenlijk gezag, ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Om die reden is gedurende 2,5 jaar zelfs een kinderbeschermingsmaatregel nodig geweest. Een van de gronden van de ondertoezichtstelling destijds was dat de kinderen klem zaten tussen de ouders, die beiden een andere visie hebben op de veiligheid van de kinderen in de opvoedingssituatie bij de andere ouder. Ondanks het feit dat de kinderrechter de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tijdens de ondertoezichtstelling heeft gewijzigd naar de moeder, blijft de vader de veiligheid van de kinderen bij de moeder (en haar nieuwe partner) ter discussie stellen. Er is bij de vader veel wantrouwen jegens de moeder. Hij beschuldigt de moeder, althans haar partner bij herhaling van kindermishandeling en verwaarlozing, zo ook nog tijdens de mondelinge behandeling van 6 september jl. De beschuldigingen vinden echter geen steun in de stukken en hetgeen ter zitting door de moeder naar voren is gebracht. Deze houding lijkt kenmerkend voor de strijd die de vader, mogelijk onder invloed van zijn ziektebeeld, voert jegens de moeder. De vader is gediagnosticeerd met schizofrenie, type paranoïde. Hij gebruikt antipsychotica en antidepressiva. Hij heeft in het verleden diverse psychotische episodes doorgemaakt. De vader leeft als het ware in zijn eigen realiteit. De psychiatrische problematiek van de vader maakt dat tussen de ouders geen constructieve communicatie mogelijk is over de kinderen.
In overleg met de gezinsvoogd heeft de moeder in april 2018 het onderhavige verzoek ingediend. Het beëindigen van het gezamenlijk gezag maakte verlenging van de ondertoezichtstelling volgens Jeugdbescherming Noord niet langer nodig, omdat in de situatie dat de moeder alleen belast is met het gezag hulpverlening in het vrijwillig kader volstaat. Het aflopen van de ondertoezichtstelling is voor de moeder dan ook mede, anders dan de vader meent, een concrete aanleiding voor het verzoek tot zijn gezagsbeëindiging geweest.
5.3
Hoewel het na een moeilijke periode inmiddels wat beter met de vader lijkt te gaan, blijft hij als gevolg van zijn psychiatrische problematiek kwetsbaar. De vader is vorig jaar nog met een rechterlijke machtiging opgenomen geweest in een gesloten inrichting. Op dit moment is hij in ieder geval nog afhankelijk van medicatie en intensieve hulpverlening (mentor, bewindvoerder, [E] ). Verontrustend is dat de vader niet altijd medicatietrouw is gebleken. De zorgelijke gedragsverandering (achterdocht en wantrouwen) van de vader, zoals die in het najaar van 2015 zichtbaar werd en uiteindelijk de opmaat is geweest naar de uithuisplaatsing van de kinderen, vond ook zijn oorzaak in het afbouwen van medicatie tegen het advies van de betrokken artsen in.
5.4
Gebleken is dat het nu naar omstandigheden goed gaat met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zij zijn tevreden met de huidige situatie. Het eenhoofdig gezag van de moeder heeft ze de nodige rust gebracht. Zoals beschreven staat in hun brieven aan het hof ervaren [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nu meer duidelijkheid.
5.5
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n BW en dat aannemelijk is geworden dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] klem of verloren zouden raken tussen de ouders bij voortduring/hervatting van het gezamenlijk gezag. Het hof vindt dat gezamenlijk gezag in deze specifieke situatie te veel stress meebrengt voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Tot voor kort kon de gezinsvoogd nog een bemiddelende rol spelen tussen de ouders, maar daar is sinds het aflopen van de ondertoezichtstelling geen sprake meer van.
5.6
Gezien (de aard van) vaders problematiek valt niet te verwachten dat deze situatie op korte termijn verbetert. Als gevolg van zijn ziektebeeld is de vader al bijna vier jaar niet in staat om op adequate wijze invulling te geven aan het ouderlijk gezag. Daarbij blijft de vader de moeder diskwalificeren in haar ouderrol. Zodoende is het voor de ouders onmogelijk om in gezamenlijkheid beslissingen over de kinderen te nemen.
De ouders hebben eerder via een traject bij [F] geprobeerd om hun onderling verstoorde relatie te verbeteren. Mede door gebrek aan medewerking van de vader is dit toen niet gelukt. Kort daarop is de ondertoezichtstelling uitgesproken. Ook de inspanningen van de gezinsvoogd hebben de verstandhouding tussen de ouders niet positief kunnen beïnvloeden. De gezinsvoogd liep aan tegen de sterke overtuigingen en eigen ideeën van de vader. Deze stonden in de weg aan een constructieve samenwerking. Bovendien was de vader bij tijd en wijle moeilijk bereikbaar.
5.7
De vader is bang dat hij zonder gezag de kinderen niet meer zal zien. Het hof is daar echter niet bevreesd voor. Uit het dossier blijkt dat de moeder altijd open heeft gestaan voor een plaats voor de vader in het leven van de kinderen. De vader is hier vanwege zijn persoonlijke problematiek echter zelf lange tijd niet toe in staat geweest. Gebleken is dat de kinderen nog regelmatig bij oma en tante vaderszijde komen. Onlangs zijn via het [G] ( [G] ) concrete stappen gezet om weer naar contactherstel tussen de vader en de kinderen toe te werken. Het is juist ook het eenhoofdig gezag dat de moeder hiervoor de ruimte heeft gegeven. Daarbij geeft de tussenpersoon van het [G] de moeder het nodige vertrouwen en een gevoel van veiligheid. Voor het hof is duidelijk dat eenhoofdig gezag nooit moeders intentie is geweest. Door de ontstane situatie kon zij echter niet anders dan dit verzoek doen. Het belang van de kinderen heeft daarbij steeds voorop gestaan. De moeder had het graag anders gezien voor en met de vader.
5.8
Het hof constateert dat de rechtbank ten onrechte uitsluitend art. 1:251a BW heeft toegepast, en dat zij daarnaast, in afwijking van het bepaalde in art. 1:253n BW, het gezag van de vader heeft beëindigd, onder de bepaling dat de moeder alleen met het gezag wordt belast. Het hof zal de beschikking daarom vernietigen, en opnieuw rechtdoende bepalen dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en dat dit voortaan aan de moeder toekomt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking evenwel vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
14 november 2018 en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en dat het gezag over [de minderjarige1] , geboren [in] 2002, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2007, voortaan aan de moeder toekomt;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
C. Koopman, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 3 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.