6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot moord. De verdachte heeft, zonder enige kenbare aanleiding op dat moment, op klaarlichte dag in het centrum van Purmerend op korte afstand met een vuurwapen twee keer gericht op de aangever geschoten. De zestienjarige vriendin van de aangever, die naast aangever liep, en nietsvermoedende voorbijgangers waren hiervan getuige. De aangever werd hierbij, onder meer, levensgevaarlijk in zijn hals getroffen. Slechts door kordaat ingrijpen van de vriendin van de aangever en een passerende motoragent en door adequaat medisch ingrijpen is voorkomen dat de aangever is overleden.
Door zijn handelen heeft de verdachte het slachtoffer niet alleen pijn en letsel toegebracht, maar hij heeft ook gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer en zijn vriendin in het bijzonder en de samenleving in het algemeen, veroorzaakt of versterkt. Zoals blijkt uit de vordering benadeelde partij, de toelichting hierop en de slachtofferverklaring die hij ter zitting heeft afgelegd, kampt het slachtoffer tot op de dag van vandaag met de ernstige lichamelijke en geestelijke gevolgen van het handelen van de verdachte.
De verdachte heeft gedurende de procedure, waaronder het onderzoek ter terechtzitting, geen enkele vorm van berouw getoond over zijn handelen of het leed dat hij aangever heeft aangedaan. Uit getapte telefoongesprekken van 5, 6 en 8 september 2020 en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting blijkt dat de verdachte in de Penitentiaire Inrichting zelfs een een zogenaamde drill-rap heeft gemaakt over de schietpartij. De verdachte stelt dat hij de feiten die hij noemt in de rap enkel heeft afgeleid uit het dossier. Nu de rechtbank bewezen acht dat de verdachte de schutter was, duidt de rechtbank hetgeen de verdachte in de rap heeft beschreven als een weergave van zijn eigen handelingen en gedachten bij het feit en niet enkel als een weergave van de feiten in het dossier. In deze rap presenteert de verdachte zich als (stoere) dader, laat hij zich laatdunkend uit over de aangever en rapt hij dat een ruzie met hem fout afloopt. Dit roept enerzijds weerzin op maar illustreert anderzijds ook de, hierna nader te bespreken, beschadigde persoonlijkheid van de verdachte.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 10 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van, onder meer, geweldsfeiten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 3 februari 2021 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering waarin de reclassering beschrijft dat er betreffende de verdachte reeds in 2015, 2016 en 2017 Pro Justitita (dubbel)rapportages werden opgemaakt. In deze rapporten valt een verschuiving van de adviezen af te lezen, waarbij, mede op basis van de ervaringen in reclasseringstoezicht, een steeds zwaarder kader wordt geadviseerd. De reclassering concludeert dat de verdachte in praktische zin niet in staat is zijn leven op orde te krijgen, hij formeel dakloos is en geen stabiele dagbesteding of inkomen heeft. Interventie door tante en oom in het verleden heeft niet kunnen verhinderen dat de verdachte opnieuw in beeld is gekomen bij justitie in verband met de onderhavige verdenking. Tijdens het opmaken van het rapport werd gezien dat de verdachte opnieuw geen probleembesef toonde. Hij liet een weerbarstige houding zien naar de hulpverlening/de reclassering. De reclassering ondersteunt de conclusies van de pro justitia rapporteurs: de onmogelijkheid om de verdachte te bewegen tot enige vorm van zelfreflectie en een totaal gebrek aan motivatie om mee te werken aan het verkrijgen van probleembesef- en inzicht, sluit de deuren naar interventies in een ambulant kader. Ingeschat wordt dat de verdachte wel over de capaciteiten beschikt om op enig moment te kunnen gaan werken aan genoemd inzicht, doch gezien zijn houding (nu en in het verleden) moet daar tevens de verwachting aan gekoppeld worden dat het bereiken van dat stadium veel tijd zal gaan vergen. Gezien het strafblad van de verdachte, de in ernst toenemende delicten, het als hoog ingeschatte risico op recidive van een ernstig geweldsdelict en het ontbreken van het nemen van verantwoordelijkheid, kan geconcludeerd worden dat er geen ruimte bestaat om dit in het ambulant (reclasserings)kader af te wachten.
De Reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen en ondersteunt het advies van de pro justitia rapporteurs om terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Het psychiatrisch rapport van [deskundige 1] , psychiater, onder supervisie van [deskundige 2] , superviserend psychiater, gedateerd 28 december 2020, houdt onder meer het volgende in:
Vanuit het onderzoek blijkt dat er sprake is van verschillende (classificeerbare) stoornissen, te weten een antisociale persoonlijkheidsstoornis, zwakbegaafdheid en een stoornis in het gebruik van cannabis. Indien het tenlastegelegde wordt bewezen, wordt verondersteld dat deze ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig waren. De combinatie van de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de zwakbegaafdheid heeft dan doorwerking gehad op de tenlastegelegde feiten.
Indien het tenlastegelegde feit bewezen wordt verklaard, betekent dit dat betrokkene lichtzinnig is overgegaan tot het inzetten van levensgevaarlijk geweld. Door de combinatie van de antisociale persoonlijkheidsstoornis en zijn zwakbegaafdheid was betrokkene verminderd in staat om de voor hem complexe sociale situatie te overzien en/of op te lossen, en gebruikte hij op lichtvaardige wijze zeer ernstig geweld als oplossing voor zijn probleem. Hij liet zich daarbij sturen door zijn eigen gevoelens en hield vanuit gebrekkige empathische ontwikkeling geen rekening met de ernstige gevolgen van zijn handelen voor de ander. Geadviseerd wordt om het ten last gelegde (indien bewezen) in verminderde mate toe te rekenen. Door de combinatie van de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de zwakbegaafdheid was betrokkene in zijn keuzevrijheid beperkt.
Beide stoornissen zijn chronisch van aard en het ligt niet in de lijn der verwachting dat zij spontaan zullen verdwijnen. Zonder begeleiding of behandeling zal dus het recidiverisico, gelet op de beschreven stoornissen, onveranderd hoog zijn. Er zijn te weinig beschermende factoren. De woonsituatie van betrokkene is de enige beschermende factor. Betrokkene heeft vanuit zijn onthechte opvoeding een verminderd gevoel van vertrouwen naar anderen en een verminderd normbesef naar zijn omgeving. Daarbij houdt hij zich op in een vriendgroep (waar zijn tante, die hem goed kent, niets van zou hebben geweten) waar criminele activiteiten plaatsvinden. Deze factoren beïnvloeden elkaar in negatieve zin. Betrokkene is gediagnostiseerd met meerdere stoornissen en heeft zeer beperkt inzicht in zijn eigen functioneren. Hij ontvangt hiervoor geen hulp of behandelingen en staat hier ook niet voor open. Het ontbreekt hem dusdanig aan vertrouwen in de ander dat hij alleen vaart op zijn eigen kompas en daarbij (indien bewezen) lichtzinnig overgaat tot levensgevaarlijk geweld. Met grote sturing van tante lukt het hem om een dagbesteding op te zetten en vol te houden, maar ondertussen houdt hij zich onder haar radar bezig met vrienden die
drillrapproduceren en zich bezig houden met criminele activiteiten en rookt hij dagelijks cannabis.
Voor betrokkene is het van belang dat hij inzicht verwerft in de gevolgen van zijn stoornissen en hierop leert reflecteren. Verder zou er een begeleiding moeten worden vormgegeven voor het verbeteren van de sociale bekwaamheid van betrokkene; bijvoorbeeld dat hij leert hoe om te gaan met ingewikkelde sociale situaties of conflicten. Daarbij is het belangrijk dat hij abstinent blijft van cannabis en leert omgaan met zijn cannabismisbruik. Het risico op recidive kan door een klinische forensische behandeling naar verwachting worden verlaagd. Geadviseerd wordt een beveiligingsniveau 4 (FPC niveau).
Geadviseerd wordt om bovenstaande vorm te geven binnen het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Andere – minder ingrijpende – maatregelen ter verlaging van het recidiverisico worden niet als haalbaar of doelmatig ingeschat.
Het psychologisch rapport van [deskundige 3] , GZ-psycholoog, gedateerd 5 januari 2021 houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van zwakbegaafdheid, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en stoornis in cannabisgebruik (in vroege remissie, in gereguleerde omgeving). Deze psychische stoornis en verstandelijke handicap beïnvloedde deels de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde, indien bewezen. In algemene zin kan op basis van zijn voorgeschiedenis en strafdossier wel worden gesteld dat betrokkene vanuit de zwakbegaafdheid in combinatie met de antisociale persoonlijkheidsstoornis, geneigd is tot het maken van egocentrische en antisociale keuzes. De keuzes die betrokkene maakt, zijn vanuit zijn zwakbegaafde intelligentieniveau, veelal gebaseerd op directe behoeftebevrediging. Dit maakt dat zijn inzicht in risico’s van zijn gedrag beperkt is. Daarnaast is het cannabisgebruik van chronische aard.
Gezien zijn beperkte vermogens tot inzicht in gedrag en risico’s, zijn chronische cannabisgebruik en de - mede vanuit de antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid te verklaren - gebrekkige adequate coping, kan er bij bewezen geacht feit, van enige doorwerking worden gesproken. Geadviseerd wordt om betrokkene het ten laste gelegde (bij bewezen geacht feit), in verminderde mate toe te rekenen.
De antisociale persoonlijkheidsstoornis in combinatie met zijn zwakbegaafdheid maakt betrokkene kwetsbaar voor riskant en impulsief gedrag, voor antisociale keuzes en voor middelenmisbruik (cannabis), wat de problematiek versterkt. Resumerend maakt dit dat de kans op herhaling van een vergelijkbaar feit als hem thans ten laste is gelegd - bij bewezen geacht feit - als hoog wordt ingeschat.
Gelet op de vastgestelde problematiek in combinatie met het hoge recidiverisico kan er van een behandelnoodzaak worden gesproken. Gezien de persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene en het risico op snel afhaken van behandeling, is een intensieve behandeling, gericht op het verbeteren van zijn
copingvaardigheden, het adequaat reguleren van zijn emoties, het ombuigen van disfunctionele cognitieve schema’s en werken aan zijn cannabismisbruik, geïndiceerd. Betrokkene zegt zelf open te staan voor hulp, maar bij doorvragen lijkt hij geen hulpvraag te hebben, behoudens het volhouden van het stoppen met blowen. De antisociale persoonlijkheidsproblematiek, in combinatie met zwakbegaafdheid, hechtingsproblemen en verslavingsgevoeligheid maken dat er een indicatie is voor (forensische) zorg. Hulpverlening die zich zowel op de persoonlijkheidsproblematiek (bijvoorbeeld middels schematherapie), zwakbegaafdheid (voornamelijk praktisch van aard), als op verslaving en resocialisatie (forensische expertise) richt wordt hierbij belangrijk cq noodzakelijk geacht. In acht dient te worden genomen dat verdachte nauwelijks ziekte-inzicht heeft. Hij is dan ook niet gemotiveerd voor een behandeling van de ‘niet bestaande’ problemen. Bij aanvang van een behandeltraject dient ziekte-inzicht en motivatie de belangrijkste pijler te zijn. Zonder voldoende behandelmotivatie is het effect van behandeling miniem. De kans dat hij op vrijwillige basis een ambulante behandeling zal volgen wordt om bovenstaande redenen zeer klein geacht.
De voorbeschreven persoonlijkheidsstoornis in combinatie met de zwakbegaafdheid en het cannabismisbruik vereisen een gestructureerde behandeling teneinde de kans op herhaling in agressief gedrag te verlagen. Het gebrek aan een besef van de problematiek, van de noodzaak van een langdurige behandeling en van de noodzaak van het accepteren van zeer langdurige professionele hulp, maakt dat behandeling dient plaats te vinden in een strak kader.
Gelet op de noodzaak om een langdurig en strak gedwongen kader te bieden voor de behandeling van betrokkenes stoornissen, met het oog op de hoge recidivekans en gelet op de ernst van het ten laste gelegde, wordt geadviseerd om betrokkene de maatregel TBS op te leggen.
In 2017 werden geadviseerde behandeltrajecten in een voorwaardelijk of ambulant kader niet haalbaar geacht. Een destijds geadviseerde PIJ-maatregel is niet opgelegd en betrokkene heeft geen behandeling voor zijn antisociale persoonlijkheidsproblematiek gekregen.Een TBS in een voorwaardelijk kader wordt door onderzoeker als moeilijk haalbaar geacht. Op de terechtzitting heeft de deskundige [deskundige 3] dit aldus aangevuld dat zij adviseert om de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen, ten uitvoer te leggen in een FPC met beveiligingsniveau 4.
De rechtbank neemt, net als de officier van justitie, bovenstaande conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de hare.
De rechtbank is, gelet op die adviezen, van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast en dat daarbij zijn verpleging van overheidswege moet worden bevolen, nu bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, het door de verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de veiligheid van anderen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot moord, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
Daarnaast acht de rechtbank, gezien de ernst van het feit en het aanzienlijke strafblad van de verdachte, ook de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden. Rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid en met de jeugdige leeftijd van de verdachte acht de rechtbank, het opleggen van gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden.