ECLI:NL:RBNHO:2021:2542

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
8817167 \ CV EXPL 20-8631
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en uitleg van een vaststellingsovereenkomst in arbeidsrechtelijke context

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.J. Meijer, een loonvordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.G. Hofman. De vordering betreft het gebruikelijke salaris en vakantiegeld over de maand juli 2020, na beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2020. Eiseres stelt dat er geen afspraak is gemaakt over het afzien van salaris voor juli 2020, terwijl gedaagde betwist dat er recht op salaris bestaat, gezien de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de ontvangst van een WW-uitkering door eiseres.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen op 31 juli 2020 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, waarin is overeengekomen dat gedaagde een transitievergoeding en de kosten van rechtsbijstand aan eiseres zou betalen. De kantonrechter heeft de uitleg van deze overeenkomst beoordeeld, waarbij de taalkundige betekenis van de bepalingen en de omstandigheden van het geval in aanmerking zijn genomen. De rechter concludeert dat de vaststellingsovereenkomst niet de verplichting voor gedaagde inhoudt om het salaris over juli 2020 te betalen.

De kantonrechter wijst de vordering van eiseres af, oordelend dat gedaagde zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst is nagekomen. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 374,00, vermeerderd met wettelijke rente. Dit vonnis is uitgesproken op 24 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8817167 \ CV EXPL 20-8631
Uitspraakdatum: 24 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. M.J. Meijer
tegen
[gedaagde]h.o.d.n.
[handelsnaam]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M.G. Hofman

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 8 oktober 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiseres] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven, mede onder overlegging van producties. Daarop heeft [eiseres] nog een reactie gegeven, ook onder overlegging van producties.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is op 1 november 2012 in dienst getreden bij [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht, in de functie van chauffeur.
2.2.
Bij brief van 2 juli 2020 heeft [gedaagde] aan [eiseres] medegedeeld dat hij – in verband met de omzetdaling door de coronacrisis – voorlopig geen gebruik meer zal maken van de diensten van [eiseres] , totdat de omzet het weer toelaat. Verder heeft [gedaagde] in die brief geschreven: ‘
(…) Het salaris over de maand juni zal op de gebruikelijke wijze aan jou worden uitbetaald en ik adviseer je om contact op te nemen met het UWV om een WW uitkering aan te vragen. (…)
2.3.
[eiseres] heeft op 6 juli 2020 een WW-uitkering aangevraagd bij het UWV.
2.4.
De gemachtigde van [eiseres] heeft bij brief van 13 juli 2020 onder meer laten weten dat [eiseres] niet instemt met beëindiging van de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht.
2.5.
Bij e-mail van 27 juli 2020 is daarop door de gemachtigde van [gedaagde] onder meer gereageerd dat [gedaagde] tot een goede oplossing met [eiseres] wil komen en daarom is voorgesteld: ‘
(…) uw cliënte vanaf 1 juli, en gedurende de opzegtermijn, vrij te stellen van werkzaamheden onder doorbetaling van haar salaris. Dat is voor hem ook direct het maximaal haalbare. Client beschikt niet over de financiële middelen voor aanvullende faciliteiten. (…)
2.6.
Bij brief van 30 juli 2020 is namens [eiseres] aan de gemachtigde van [gedaagde] geschreven: ‘
(…) De situatie is gewijzigd. Cliënte ontvangt thans al een WW uitkering en is hierbij (vooralsnog) niet gekort. Voorgesteld wordt derhalve dat de kwestie die is komen voor te liggen wordt afgedaan onder de betaling van het netto equivalent van de transitievergoeding groot € 4.094,54 en de eigen bijdrage die verschuldigd is geraakt door mijn interventie, groot € 798,00. Dit beiden te betalen uiterlijk 1 september as. (…)
2.7.
Op 31 juli 2020 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten op basis waarvan de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd per 1 augustus 2020, onder betaling door [gedaagde] aan [eiseres] van een transitievergoeding van € 3.435,00 bruto en de eigen bijdrage voor de gesubsidieerde rechtsbijstand van € 798,00 inclusief btw.
2.8.
Verder is in de vaststellingsovereenkomst onder meer opgenomen:

7. In hoeverre aan Werkneemster al dan niet een uitkering wordt toegekend krachtens de sociale zekerheidswetten, of eventueel een strafkorting wordt toegepast dan wel de uitkering wordt opgeschort, is niet relevant voor de geldigheid van de in deze overeenkomst neergelegde afspraken.
8. Partijen verklaren dat zij alle relevante onderwerpen ter sprake hebben gebracht en dat alles waarover tussen partijen nog enig geschil zou kunnen bestaan in deze overeenkomst is opgenomen. Na voldoening van de bovenstaande verplichtingen zullen partijen jegens elkaar geen verdergaande verplichtingen meer hebben uit hoofde van de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst, de (wijze van) beëindiging daarvan, of uit welke andere hoofde dan ook en verlenen zij elkaar finale kwijting. Deze finale kwijting omvat alle mogelijke vorderingen met betrekking tot (de beëindiging van) de arbeidsovereenkomst waaronder, met niet uitsluitend, vorderingen met betrekking tot: achterstallig loon, vakantiegeld, (…) vakantiedagen, wettelijke rente, wettelijke verhoging (…)
2.9.
[gedaagde] heeft de overeengekomen bedragen aan transitievergoeding en de eigen bijdrage aan [eiseres] betaald.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van het gebruikelijke salaris en vakantiegeld over de maand juli 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%, de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding en de proces- en nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. Tussen partijen is overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2020 is beëindigd. Niet is overeengekomen dat [eiseres] zou afzien van het salaris over de maand juli 2020. Ondanks het verzoek en de sommatie hiertoe, heeft [gedaagde] het salaris over de maand juli 2020 niet voldaan.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd per 1 augustus 2020 en dat is overeengekomen dat [gedaagde] een bedrag aan transitievergoeding en de kosten van rechtsbijstand van [eiseres] zou betalen. Niet is overeengekomen dat [gedaagde] het salaris over juli 2020 zou betalen en dat was ook logisch. Voor [gedaagde] was immers het uitgangspunt dat hij [eiseres] vanaf 1 juli 2020 geen loon meer zou betalen, zoals blijkt uit zijn brief van 2 juli 2020. Daarbij ontving [eiseres] inmiddels een WW-uitkering.
4.2.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Vooropgesteld wordt dat [gedaagde] niet in de gelegenheid is gesteld om op de door [eiseres] bij akte uitlating producties overgelegde stukken te reageren. De kantonrechter is van oordeel – gelet op het hiernavolgende – dat hij daardoor niet in zijn verdediging wordt geschaad. De kantonrechter wenst overigens op te merken dat niet valt in te zien waarom [eiseres] deze stukken pas heeft overgelegd bij akte uitlating producties, terwijl deze tenminste dateren van vóór het uitbrengen van de conclusie van repliek.
5.2.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] het salaris en het vakantiegeld over de maand juli 2020 aan [eiseres] moet betalen. Volgens [eiseres] is in het kader van de vaststellings- overeenkomst niet overeengekomen dat het salaris over juli 2020 niet zou worden uitbetaald, zodat zij recht heeft op uitbetaling daarvan. [gedaagde] betwist dat en voert aan dat bewust niet is overeengekomen dat [eiseres] het salaris over juli 2020 uitbetaald zou krijgen. De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een discussie omtrent de uitleg van de vaststellingovereenkomst.
5.3.
Bij de uitleg van een bepaling van een schriftelijke overeenkomst gaat het niet alleen om de zuiver taalkundige uitleg van de die bepaling. Beslissend is de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en wat zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (zie Hoge Raad, 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4185 (Haviltex) en Hoge Raad, 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2014:BY8101 (Lundiform/Mexx)). Dat geldt ook voor een vaststellings- overeenkomst als hier aan de orde. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken en speelt mede een rol wat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, zij het dat in praktisch opzicht wel vaak van groot belang is wat de taalkundige betekenis is van de bewoordingen van de bepaling in een schriftelijke overeenkomst (zie Hoge Raad, 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 (DSM Chemie)). Verder komt bij de uitleg betekenis toe aan de aard van de overeenkomst, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan, de vraag of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden en de overige bepalingen ervan (zie Hoge Raad, 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4909 (L’Orage/Uni-Invest) en Hoge Raad, 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178 (Meyer Europe/Pontmeyer)).
5.4.
De kantonrechter overweegt omtrent de uitleg van de onderhavige vaststellingsovereen- komst als volgt. Alhoewel uit de zuiver taalkundige uitleg van de vaststellingsovereenkomst opgemaakt zou kunnen worden dat [gedaagde] het salaris van [eiseres] tot 1 augustus 2020 had moeten betalen, omdat de arbeidsovereenkomst per die datum werd beëindigd, blijkt uit de overige overgelegde stukken naar het oordeel van de kantonrechter dat partijen hebben beoogd overeen te komen dat [gedaagde] enkel nog de transitievergoeding en de kosten van rechtsbijstand aan [eiseres] zou betalen en verder geen loon of overige emolumenten. Immers, nadat namens [gedaagde] aan [eiseres] was aangeboden om haar vanaf 1 juli 2020 en gedurende de opzegtermijn vrij te stellen van werkzaamheden, onder doorbetaling van loon (2.5), heeft de gemachtigde van [eiseres] op 30 juli 2020 medegedeeld dat de ‘
situatie is gewijzigd.
Cliënte ontvangt thans al een WW uitkering (…)’. De kantonrechter begrijpt uit de inhoud van die brief dat daarom namens [eiseres] is voorgesteld om aan haar de transitievergoeding en de eigen bijdrage te betalen, in plaats van hetgeen door [gedaagde] was voorgesteld (vrijstelling van werk met doorbetaling van loon vanaf 1 juli 2020).
5.5.
Dat achteraf is gebleken dat [eiseres] over juli 2020 toch geen recht had op een WW-uitkering, zoals door het UWV bij brief van 14 september 2020 aan haar is medegedeeld, doet aan het voorgaande niet af. Nergens uit blijkt dat een voorbehoud is gemaakt voor het geval correcties door het UWV zouden worden aangebracht. Integendeel. In artikel 7 van de vaststellingovereenkomst is expliciet opgenomen dat het al dan niet toekennen van een uitkering, of het eventueel toepassen van een strafkorting of het opschorten van de uitkering, niet relevant is voor de geldigheid van de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde afspraken.
5.6.
De kantonrechter acht hierbij mede van belang dat beide partijen bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst werden bijgestaan door een professioneel gemachtigde. Dat ook de gemachtigde van [eiseres] ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft beoogd namens zijn cliënte overeen te komen dat enkel een transitievergoeding en de eigen bijdrage aan [eiseres] zouden worden betaald, omdat zijn cliënte vanaf 2 juli 2020 een WW-uitkering ontving, blijkt ook uit het in de akte uitlating producties verwoorde stand- punt. Daarin schrijft de gemachtigde van [eiseres] dat ‘
juist de werkgeefster weet hoe het werkt indien achteraf blijkt dat het bedachte opzetje mislukt en de in het geding zijnde opzegtermijn niet juist in acht is genomen en achteraf correcties plaatsvinden, zoals zich nu heeft voortgedaan’. Gelet op hetgeen tussen partijen in het kader van de vaststellings- overeenkomst is overeengekomen en beoogd, komt het in de onderhavige situatie voor rekening van [eiseres] dat het, zoals haar gemachtigde het noemt, ‘
bedachte opzetje’ achteraf niet juist is gebleken. Het beroep van [eiseres] op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid wordt verworpen.
5.7.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] , met het betalen van de transitievergoeding en de eigen bijdrage aan [eiseres] , de vaststellingsovereenkomst is nagekomen en dat hij het salaris en vakantiegeld over de maand juli 2020 niet aan [eiseres] hoeft te betalen.
5.8.
Hoewel dit is aangeboden, wordt verder in de stellingname van [eiseres] in deze onvoldoende aanleiding gezien tot nadere bewijslevering.
5.9.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal afwijzen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat zij ongelijk krijgt. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter