ECLI:NL:RBNHO:2021:2337

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
C/15/292812 / HA ZA 19-557
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande hoofdsom en verzet tegen conservatoir beslag in handelsrelatie tussen Chinese onderneming en Nederlandse handelaar

In deze zaak vordert de Chinese rechtspersoon Chaozhou Yongsheng Ceramics Manufacturing Co. Ltd. betaling van een openstaande hoofdsom van $ 582.724,16 van [gedaagde/eiser], die voorheen als eenmanszaak handelde en nu via Blom Beheer B.V. en Blom Homedecoratie B.V. opereert. De vordering is gebaseerd op een handelsrelatie tussen Chaozhou en [gedaagde/eiser], waarbij Chaozhou stelt dat er onbetaalde facturen zijn blijven liggen tot aan de oprichting van Blom Homedecoratie B.V. op 31 maart 2015. Chaozhou heeft eerder een vordering ingesteld tegen Blom Homedecoratie B.V. die is toegewezen, maar stelt nu dat [gedaagde/eiser] ook aansprakelijk is voor de openstaande bedragen.

[gedaagde/eiser] voert verweer en stelt dat er sprake is van schuldoverneming door Blom Homedecoratie B.V. en dat hij nooit zelfstandig is aangesproken op enige schuld. Hij betwist de vordering van Chaozhou en stelt dat alle openstaande bedragen reeds in mei 2017 zijn voldaan. De rechtbank oordeelt dat Chaozhou niet heeft voldaan aan de substantiëringsplicht en dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank wijst de vordering van Chaozhou af en veroordeelt haar in de proceskosten.

In reconventie vordert [gedaagde/eiser] opheffing van het conservatoire beslag dat door Chaozhou is gelegd. De rechtbank oordeelt dat de vordering van Chaozhou ondeugdelijk is en dat het belang van [gedaagde/eiser] bij opheffing van het beslag zwaarder weegt. De rechtbank heft het beslag op en veroordeelt Chaozhou in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/292812 / HA ZA 19-557
Vonnis van 17 februari 2021
in de zaak van
de rechtspersoon naar Chinees recht
CHAOZHOU YONGSHENG CERAMICS MANUFACTURING CO LTD.,
gevestigd te Fengshi Chaozhou, China,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.G.M. van der Pas te Ulvenhout,
tegen
[gedaagde/eiser],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. T. Welschen en mr. H. Pleiter te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Chaozhou en [gedaagde/eiser] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 december 2019.
  • het proces-verbaal van comparitie van 1 februari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Chaozhou drijft een onderneming in China die zich bezig houdt met de vervaardiging van en handel in keramiek en aanverwante producten. Eigenaar van deze onderneming is de heer [A.], woonachtig in [woonplaats].
2.2.
[gedaagde/eiser] is ongeveer 25 jaar actief in de handel in woninginrichting, meer in het bijzonder in de import en verkoop van keramiek en aanverwante artikelen. Tot in januari 2014 was [gedaagde/eiser] als eenmanszaak actief en vanaf januari 2014 heeft hij zijn activiteiten geruisloos ingebracht in Blom Beheer B.V. (hierna: Blom Beheer) met een daaropvolgende doorzakking sinds 31 maart 2015 naar de dochteronderneming Blom Homedecoratie B.V. Sinds 31 maart 2015 is [B.] (hierna: de dochter van [gedaagde/eiser]), naast Blom Beheer, de bestuurder van Blom Decoratie. Sinds deze datum is [gedaagde/eiser] bestuurder en enig aandeelhouder van Blom Beheer.
2.3.
Tussen [gedaagde/eiser], eerst in de vorm van zijn eenmanszaak en later via Blom Homedecoratie B.V., en Chaozhou bestaat al zeer geruime tijd een handelsrelatie. Vanwege de culturele verschillen en het feit dat [gedaagde/eiser] en [A.] elkaar niet konden verstaan fungeerde de heer [C.] (hierna: [C.]) lange tijd, al dan niet via Asia Trading B.V., als tolk en tussenpersoon tussen Chaozhou en [gedaagde/eiser]. Partijen verschillen van mening over de vraag wie als opdrachtgever van [C.] had te gelden. [C.] was ook verantwoordelijk voor de betalingen van [gedaagde/eiser] aan Chaozhou, die [C.] via Asia Trading B.V. verrichte.
2.4.
Chaozhou stelde (veelal) maandelijks overzichten op, die unpaid balance statements worden genoemd. Hierop staat wat er die maand aan bestellingen is geplaatst (het totaalbedrag), wat er die maand als betaald is afgeboekt en wat volgens Chaozhou nog verschuldigd is. De bedragen van de opvolgende statements sluiten op elkaar aan. De statements vermelden de bedragen zowel in Amerikaanse dollars als in Chinese Renminbi, alsmede de daarbij gehanteerde koers. De unpaid balance statement werden tot de oprichting van Blom Homedecoratie B.V. op naam gesteld van [gedaagde/eiser]. Na oprichting van Blom Homedecoratie werden niet alleen de facturen maar ook de unpaid balance statements door Chaozhou op naam gesteld van Blom Homedecoratie B.V.
2.5.
Op 12 juni 2017 is de unpaid balance statement over de maand mei 2017 ondertekend door Blom Homedecoratie B.V. (door zowel de dochter van [gedaagde/eiser] als [gedaagde/eiser] zelf). Hierop staat een door Blom Homedecoratie B.V. te betalen eindbedrag van € 835.686,75.
2.6.
Chaozhou heeft in een eerdere procedure bij deze rechtbank in reconventie een vordering ingesteld tegen Blom Homedecoratie B.V. Deze procedure heeft geleid tot het vonnis van 24 april 2019 (zaaknummer C/15/274769/ HA ZA 18-386) (hierna: het vonnis van 24 april 2019), waarbij de door Chaozhou gevorderde hoofdsom van € 835.731,75 op Blom Homedecoratie B.V. is toegewezen. Chaozhou had aan die vordering ten grondslag gelegd dat de ondertekening van de unpaid balance statement een erkenning door Blom Homedecoratie B.V. inhoudt van het door haar aan Chaozhou verschuldigde bedrag dat zij in rechte als hoofdsom vorderde.
2.7.
Op 13 mei 2019 heeft Chaozhou het vonnis van 24 april 2019 aan Blom Homedecoratie B.V. betekend waarbij haar is aangezegd dat het gehele bedrag (inclusief rente en kosten) diende te worden voldaan.
2.8.
Op 17 mei 2019 is executoriaal beslag gelegd op de handelsvoorraad van Blom Homedecoratie B.V. Op 28 juni 2019 heeft een executieveiling plaatsgevonden. Niet de gehele vordering uit hoofde van het vonnis van 24 april 2019 kon op Blom Homedecoratie B.V. worden geïncasseerd.
2.9.
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 24 april 2019. Chaozhou heeft daartegen als grief ingesteld dat hij een gemaakte fout wenst te herstellen en de eis op Blom Homedecoratie B.V. wenst te verminderen.
2.10.
Op 27 juni 2019 heeft Chaozhou, na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 26 juni 2019, conservatoir beslag gelegd ten laste van [gedaagde/eiser].

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Chaozhou vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde/eiser] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Chaozhou te betalen de openstaande hoofdsom van $ 582.724,16, te vermeerderen primair met de wettelijke handelsrente subsidiair de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening, onder veroordeling van [gedaagde/eiser] in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen die van het gelegde beslag.
3.2.
Chaozhou stelt, samengevat en voor zover van belang, dat - tot aan de oprichting van Blom Homedecoratie B.V. op 31 maart 2015 - een bedrag van € 582.724,16 aan facturen onbetaald is gebleven. [gedaagde/eiser], nu middellijk aandeelhouder van Blom Homedecoratie B.V., was voordien tot 31 maart 2015 haar contractspartij. Chaozhou stelt zich op het standpunt dat zij gerechtigd is om van [gedaagde/eiser] betaling te verlangen ten aanzien van prestaties die hebben plaatsgevonden tot aan 31 maart 2015 en dat zij voor prestaties vanaf deze datum Blom Homedecoratie B.V. tot betaling kan aanspreken.
3.3.
[gedaagde/eiser] voert, samengevat en voor zover van belang, het volgende verweer.
Het griffiedossier bevat stukken die niet met [gedaagde/eiser] zijn gedeeld, hetgeen een schending inhoudt van de artikelen 84 en 85 Rv. Daarnaast wordt in de dagvaarding geheel niet naar de producties verwezen, althans niet op zodanige wijze dat daarmee aan de wegwijsplicht wordt voldaan. In dit kader beroept [gedaagde/eiser] zich op artikel 22b Rv. [gedaagde/eiser] stelt voorts dat er sprake is van schuldoverneming door Blom Homedecoratie B.V., welke schuldoverneming door Chaozhou is geaccepteerd door vanaf 31 maart 2015 de unpaid balance statements op naam van Blom Homedecoratie B.V. te zetten. De toestemming van Chaozhou volgt volgens [gedaagde/eiser] ook uit het feit dat zij vanaf die datum alleen nog maar zaken heeft gedaan met Blom Homedecoratie en [gedaagde/eiser] nooit zelfstandig heeft aangesproken op enige schuld. [gedaagde/eiser] wijst er voorts op dat de betalingen die door Blom Homedecoratie B.V. werden gedaan ook door Chaozhou in mindering werden gebracht op de oudst openstaande schuld, die dus was ontstaan in de periode dat Chaozhou handelde met de eenmanszaak van [gedaagde/eiser]. Ook de rechtbank stelt in het vonnis van 24 april 2019 (r.o. 5.25) vast dat de betalingen eerst in mindering strekten op de oudste schuld. [gedaagde/eiser] mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de verklaringen van Chaozhou (de unpaid balance statements op naam van Blom Homedecoratie B.V.) overeenstemden met haar wil. Subsidiair betwist [gedaagde/eiser] de vordering van Chaozhou wegens het niet voldoen aan de stelplicht. Het bedrag van € 582.724,16 komt uit de lucht vallen, te meer nu [gedaagde/eiser] niet beschikt over de producties en iedere berekening van de vordering in de dagvaarding ontbreekt. Daarbij speelt een rol dat elke schuld van [gedaagde/eiser] aan Chaozhou reeds in mei 2017 moet worden geacht door Blom Homedecoratie B.V. te zijn voldaan, nu ervan moet worden uitgegaan dat de betalingen aan Chaozhou (onder meer gedaan via [C.]) steeds in mindering strekten op de oudst openstaande factuur. Het kan dan ook niet anders dan dat elke schuld van [gedaagde/eiser] reeds in mei 2017 volledig door Blom Homedecoratie B.V. was voldaan (hierna: het rekenkundige verweer). Ter onderbouwing legt [gedaagde/eiser] facturen over van Chaozhou aan Blom Homedecoratie B.V. met een datum na 31 maart 2015 en voor mei 2017, die een totale waarde vertegenwoordigen groter dan het bedrag waartoe Blom Homedecoratie bij vonnis van 24 april 2019 is veroordeeld, te weten € 835.686,75. Dat betekent dat elke vermeende schuld van [gedaagde/eiser] in maart 2015 dus in mei 2017 reeds was ingelost, nu de unpaid balance statement uit 2017 (waarop de veroordeling in het vonnis van 24 april 2017 is gebaseerd) uitsluitend ziet op genoemde overgelegde facturen met een datum na 31 maart 2015 en voor mei 2017. Tenslotte doet [gedaagde/eiser] ook nog een beroep op rechtsverwerking, verjaring en de redelijkheid en billijkheid.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde/eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:de door Chaozhou gelegde conservatoire beslagen op (het onverdeelde aandeel in) de onroerende zaken van [gedaagde/eiser] op te heffen, met expliciete vermelding van alle kadastrale nummers in het dictum van het vonnis opdat [gedaagde/eiser] zelf om inschrijving/doorhaling in de openbare registers kan verzoeken, dan wel
subsidiair:de vordering waarvoor de door Chaozhou gelegde beslagen op (het onverdeelde aandeel in) de onroerende zaken van [gedaagde/eiser] te herbegroten op een in goede justitie te bepalen bedrag lager dan $ 700.000,- en de gelegde beslagen op te heffen tot dat bedrag, met expliciete vermelding van alle kadastrale nummers in het dictum van het vonnis opdat [gedaagde/eiser] zelf om inschrijving/doorhaling in de openbare registers kan verzoeken, en
met veroordeling van [gedaagde/eiser] in de kosten van het geding.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Artikel 111 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) legt de eisende partij bij dagvaarding een substantiëringsplicht op, bestaande uit de vermelding van de verweren, de bewijsmiddelen en getuigen. Krachtens artikel 85 Rv moet de partij die zich bij dagvaarding op enig stuk beroept dat bijvoegen (of op de eerstdienende dag bij akte in het geding brengen). De wetgever heeft blijkens Kamerstukken II 1999/2000, 26855, nr. 3. p. 98-100 met deze substantiëringsplicht beoogd een versnelling van de procedure te bereiken. Deze verplichting geldt alleen niet als een afschrift reeds bij een eerder processtuk in
dezelfdezaak was gevoegd of als de wederpartij verklaart geen afschrift te verlangen. Als ten aanzien van enig stuk aan enig voorschrift van artikel 85 Rv niet is voldaan, of dermate laat dat de wederpartij dientengevolge niet voldoende in staat is zich daarover uit te laten, schrijft artikel 85 lid 4 Rv voor dat de wederpartij zich daarop tot aan het eindvonnis kan beroepen. De rechter kan de wederpartij dan de gelegenheid geven zich alsnog over het stuk uit te laten, dan wel bij zijn beslissing met het stuk geen rekening houden ten nadele van de wederpartij (degene die zich op het stuk beroept). Hiermee is beoogd het beginsel van hoor en wederhoor te waarborgen.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat Chaozhou de producties, die zij in haar dagvaarding noemt, onbetwist niet bij de dagvaarding aan [gedaagde/eiser] heeft meebetekend en dat Chaozhou die stukken, na het verzoek van de rechtbank daartoe bij e-mailbericht van 7 november 2019, niet alsnog aan [gedaagde/eiser] heeft verstrekt. Als reden hiervoor heeft Chaozhou aangevoerd dat [gedaagde/eiser] de betreffende stukken reeds zou kennen uit de eerder tussen Chaozhou en Blom Homedecoratie B.V. gevoerde procedure. Ten aanzien hiervan merkt de rechtbank op dat Chaozhou hiermee niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 85 Rv en – anders dan Chaozhou kennelijk meent – is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde/eiser] hierdoor in zijn processuele belangen is geschaad. Daarbij speelt tevens mee dat Chaozhou – zoals [gedaagde/eiser] terecht opmerkt – in strijd met artikel 22b Rv iedere specificatie van de relevantie van de stukken ontbreekt. Zo heeft Chaozhou niet aangegeven welke facturen en unpaid balance statements zij precies overlegt en wat specifiek daaruit blijkt, in relatie tot de door haar gestelde vordering op [gedaagde/eiser]. Chaozhou maakt dan ook in het geheel niet inzichtelijk waarvan zij precies betaling vordert. De rechtbank is daarom van oordeel dat de in de dagvaarding genoemde stukken/producties buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Chaozhou dient in deze omstandigheden de gevolgen van haar nalatigheid tot nakoming van de wettelijke substantiëringsplicht te dragen. Chaozhou heeft weliswaar bij dagvaarding ook bewijs aangeboden van haar stellingen door alle middelen rechtens, maar dit bewijsaanbod zal - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen alsmede gelet op de onbenutte kans die Chaozhou reeds heeft gehad om de betreffende stukken alsnog aan [gedaagde/eiser] te verstrekken - worden gepasseerd. Dit betekent dat Chaozhou haar vordering onvoldoende heeft gegrond en/of gemotiveerd en onderbouwd, zodat deze reeds op die reden zal worden afgewezen.
4.3.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat niet valt in te zien dat er nog facturen van Chaozhou van voor 31 maart 2015 open staan, gezien het onbetwiste rekenkundige verweer van [gedaagde/eiser] (vgl. r.o. 3.3), op grond waarvan moet worden vastgesteld dat elke schuld van [gedaagde/eiser] aan Chaozhou reeds in mei 2017 volledig door [gedaagde/eiser] of Blom Homedecoratie B.V. was voldaan.
4.4.
Chaozhou zal als de volledig in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde/eiser] worden begroot op:
griffierecht € 1.599,00
salaris advocaat € 6.428,00 (2 punten x tarief VII)
Totaal € 8.027,00
in reconventie
4.5.
Artikel 704 Rv bepaalt dat indien de eis in de hoofdzaak is afgewezen van rechtswege het beslag vervalt, indien de afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan. [gedaagde/eiser] vordert echter al opheffing van het beslag vóórdat sprake is van kracht van gewijsde. Opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht (vergelijk artikel 705 Rv). De beoordeling kan echter niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen. In dit verband verdient opmerking dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade zal kunnen worden aangesproken (HR 14 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2105, herhaald in HR 13 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5529).
4.6.
Uit de beoordeling van de vordering van Chaozhou in conventie volgt dat voldoende aannemelijk is geworden dat de door haar gestelde vordering ondeugdelijk is. De vordering tot opheffing van de beslagen ligt daarmee voor toewijzing gereed, tenzij een belangenafweging tot een ander oordeel zou nopen. Dit laatste is de rechtbank niet gebleken. Het belang van Chaozhou bij verhaalsmogelijkheid van haar, vooralsnog ondeugdelijk gebleken vordering dient in deze omstandigheden te wijken voor het belang van [gedaagde/eiser] bij opheffing. De vordering tot opheffing van het beslag zal derhalve worden toegewezen.
4.7.
Chaozhou zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde/eiser] worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Chaozhou in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde/eiser] tot op heden begroot op € 8.027,00.
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie voor wat betreft de daarin opgenomen kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
heft op de met het verlof van 26 juni 2019 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij exploot van 27 juni 2019 ten laste van [gedaagde/eiser] gelegde conservatoire beslagen op:
  • de onroerende zaak van [gedaagde/eiser] staande en gelegen te [adres];
  • het onverdeelde aandeel van [gedaagde/eiser] in het appartementsrecht gevestigd op de eigendom van de onroerende zaak staande en gelegen te [adres];
welke beslagen zijn ingeschreven in de openbare registers in register [nummer],
5.5.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
veroordeelt Chaozhou in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde/eiser] in reconventie tot op heden begroot op nihil,
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1289