ECLI:NL:RBNHO:2021:2056

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
8554029
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en vergoeding wegens onregelmatige opzegging in arbeidszaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de werknemer, werkzaam bij P&O Ferrymasters, op 25 februari 2020 op staande voet ontslagen. De werkgever stelde dat er dringende redenen waren voor het ontslag, omdat de werknemer betrokken zou zijn geweest bij onregelmatigheden bij de toewijzing van ladingen aan vervoerders in ruil voor persoonlijke voordelen. De kantonrechter oordeelde echter dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd voor de dringende reden. De werknemer had recht op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding, maar de gevraagde billijke vergoeding werd afgewezen vanwege de omstandigheden van het geval. De kantonrechter benadrukte dat de werkgever de dringende reden moest bewijzen en dat de verklaringen van getuigen onvoldoende waren om de beschuldigingen te onderbouwen. De kantonrechter verklaarde dat het ontslag op staande voet ten onrechte was gegeven en veroordeelde P&O Ferrymasters tot betaling van de vergoedingen aan de werknemer, evenals de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 8554029\AO VERZ 20-23 en 8480442\AO VERZ 20-18
Uitspraakdatum: 24 februari 2021
Beschikking in de zaak van:
8554029\AO VERZ 20-23
[werknemer], wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. J.F.R. Eisenberger
tegen
de buitenlandse vennootschap
P&O Ferrymasters Ltd., gevestigd te Belfast (Ierland)
verwerende partij
verder te noemen: P&O Ferrymasters
gemachtigde: mr. J.A. Koorevaar
8480442\AO VERZ 20-18
de buitenlandse vennootschap
P&O Ferrymasters Ltd., gevestigd te Belfast (Ierland)
verzoekende partij
verder te noemen: P&O Ferrymasters
gemachtigde: mr. J.A. Koorevaar
tegen
[werknemer], wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. J.F.R. Eisenberger
Samenvatting van de zaak en de uitspraak
Deze zaak gaat over een ontslag op staande voet. De werkgever, een transportonderneming, stelt dat er dringende reden is voor dat ontslag, omdat de werknemer in zijn functie als planner ladingen zou hebben toegewezen aan een vervoerder in ruil voor persoonlijke voordelen. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag niet rechtsgeldig is, omdat de dringende reden niet is komen vast te staan. De werknemer heeft daarom recht op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. De werknemer heeft ook recht op een transitievergoeding. De door de werknemer gevraagde billijke vergoeding wordt afgewezen, ook al is het ontslag op staande voet onterecht, vanwege de omstandigheden van dit geval.

1.Het procesverloop

1.1.
[werknemer] heeft een verzoek gedaan om P&O Ferrymasters te veroordelen tot betaling van onder meer een vergoeding wegens onregelmatige opzegging (de zaak met nummer 8554029\AO VERZ 20-23). P&O Ferrymasters heeft verzocht om [werknemer] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde vergoeding (de zaak met nummer 8480442\AO VERZ 20-18). Beide partijen hebben tegen de wederzijdse verzoeken verweer gevoerd.
1.2.
Op 2 juli 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Daar zijn de beide zaken gezamenlijk behandeld. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft P&O Ferrymasters met een brief van 18 juni 2020 een verweerschrift ingediend en heeft [werknemer] bij brieven van 24 en 26 juni 2020 nog stukken toegezonden.
1.3.
In een beschikking van 16 juli 2020 heeft de kantonrechter P&O Ferrymasters in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren. Naar aanleiding daarvan hebben partijen bij brieven en e-mails van 29 juli 2020, 11 november 2020, 13 november 2020 en 16 november 2020 stukken toegestuurd. Op 16 november 2020 zijn getuigen gehoord. Op 14 december 2020 en 27 januari 2021 hebben partijen een conclusie na het getuigenverhoor ingediend.

2.De feiten

2.1.
P&O Ferrymasters is een transportonderneming, die zich bezighoudt met goederenvervoer en logistieke dienstverlening binnen Europa.
2.2.
[werknemer] , geboren [geboortedatum] 1977, is op 19 december 2005 in dienst getreden bij P&O Ferrymasters en laatstelijk werkzaam als [functie] met een salaris van
€ 3.292,00 bruto per maand.
2.3.
Op 25 februari 2020 is [werknemer] op staande voet ontslagen. In de brief van P&O Ferrymasters waarin dat ontslag is bevestigd, staat onder meer het volgende:
“Volgend op het gesprek dat gisteren heeft plaatsgevonden (...) hebben wij besloten jouw arbeidsovereenkomst met P&O Ferrymasters met onmiddellijke ingang te beëindigen vanwege een dringende reden. (...)
Vorige week (...) hebben wij informatie ontvangen die duidt op jouw betrokkenheid bij onregelmatigheden omtrent de toewijzing van ladingen aan vervoerders. Kort gezegd houdt deze informatie in dat jij uit hoofde van jouw functie als [functie] bij P&O Ferrymasters, ladingen hebt toegewezen aan een vervoerder in ruil voor persoonlijke voordelen, zowel geldelijk als in natura. De documenten die ons ter beschikking zijn gesteld, bestaan onder meer uit een getuigenverklaring, bankafschriften en facturen.
Hiermee heb je niet alleen in strijd gehandeld met jouw arbeidsovereenkomst en meer specifiek met het daarin opgenomen nevenactiviteitenbeding, maar bovendien heb je hiermee ernstige schade toegebracht aan P&O Ferrymasters. Dit betreft zowel financiële schade als reputatieschade.”

3.De verzoeken en de verweren

3.1.
[werknemer] heeft een verzoek gedaan om P&O Ferrymasters te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 12.287,00 bruto, een bedrag van € 18.959,00 bruto aan transitievergoeding, en een billijke vergoeding van € 69.966,00 bruto. [werknemer] legt aan zijn verzoek ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet.
3.2.
P&O Ferrymasters heeft verzocht om [werknemer] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde vergoeding van € 3.707,73. P&O Ferrymasters legt aan haar verzoek ten grondslag – samengevat – dat [werknemer] door opzet of schuld een dringende reden heeft gegeven voor ontslag op staande voet.

4.De beoordeling

het verzoek van [werknemer] in de zaak met nummer 8554029\AO VERZ 20-23
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of P&O Ferrymasters moet worden veroordeeld tot betaling van de verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging, de transitievergoeding en de billijke vergoeding. Daarbij moet met name worden beoordeeld of het ontslag op staande voet van 25 februari 2020 terecht is gegeven.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet niet terecht en niet rechtsgeldig. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
4.3.
De wettelijke regels voor ontslag op staande voet staan in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Volgens die regels is zo’n ontslag alleen geldig als daarvoor een dringende reden bestaat (artikel 7:677 lid 1 BW). In de wet worden voorbeelden genoemd van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Een dringende reden kan bijvoorbeeld zijn dat een werknemer grovelijk de plichten veronachtzaamt die de arbeidsovereenkomst hem oplegt.
4.4.
De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Belangrijk is de aard en ernst van de dringende reden. Ook kunnen meespelen de duur van de dienstbetrekking en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Verder kan meewegen wat de gevolgen zijn voor de werknemer van een ontslag op staande voet.
4.5.
P&O Ferrymasters moet stellen en zo nodig bewijzen dat de dringende reden op het moment van het ontslag op staande voet aanwezig was (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 18 januari 2019, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2019:55 (
Stichting Mondriaan)).
4.6.
Uit de ontslagbrief van 25 februari 2020 blijkt dat de dringende reden die daarin wordt genoemd, is gelegen in de stelling dat [werknemer] betrokken is geweest bij onregelmatigheden omtrent de toewijzing van ladingen aan vervoerders, in die zin dat hij in zijn functie ladingen heeft toegewezen aan een vervoerder in ruil voor persoonlijke voordelen, zowel geldelijk als in natura.
4.7.
In de beschikking van 16 juli 2020 heeft de kantonrechter P&O Ferrymasters de gelegenheid gegeven om de door haar gestelde dringende reden die ten grondslag ligt aan het ontslag op staande voet van 25 februari 2020, te bewijzen. De kantonrechter blijft bij wat in die beschikking is verwogen en geoordeeld. P&O Ferrymasters heeft in het kader van die bewijsopdracht stukken overgelegd en [yy] (hierna: [yy] ), eigenaar van de Spaanse transportonderneming EuroCarTrans SL, als getuige laten horen. Ook [werknemer] is als getuige gehoord.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat P&O Ferrymasters niet is geslaagd in de bewijsopdracht.
4.9.
Uit de ontslagbrief van 25 februari 2020 en de stukken blijkt dat het ontslag op staande in belangrijke mate berust op een schriftelijke, ongedateerde en Engelstalige verklaring van [yy] , waarvan [yy] als getuige heeft verklaard dat deze van hem afkomstig en juist is.
4.10.
In deze verklaring van [yy] wordt gesteld dat [werknemer] in zijn rol als [functie] van P&O Ferrymasters al vanaf 2008 aan [yy] en ondernemingen waaraan [yy] verbonden was, betalingen vroeg en verkreeg in ruil voor het toewijzen van vervoersopdrachten aan [yy] en die ondernemingen. Volgens die verklaring zou het gaan om bedragen van € 100,00 tot soms € 300,00 of € 400,00 per transport, en minimaal een bedrag van € 2.000,00 per maand, en werden die bedragen in gesloten enveloppen overhandigd aan [werknemer] . Ook zou [werknemer] betalingen van andere geldbedragen hebben gevraagd en gekregen in ruil voor het toewijzen van vervoersopdrachten, en in dat kader ook een lening van € 15.000,00 en allerlei goederen hebben verkregen, mede ten behoeve van een eigen onderneming van [werknemer] . [yy] betitelt één en ander in de verklaring als
“blackmailed”en
“fraudulent”.
4.11.
In de overgelegde stukken is geen steun te vinden voor de stelling van [yy] dat [werknemer] jarenlang in gesloten enveloppen bedragen van € 100,00 tot € 400,00 per transport als betaling kreeg van [yy] , in ruil voor het toewijzen van vervoersopdrachten. Er is geen administratie daarvan en er zijn geen verklaringen van andere betrokkenen die dat ondersteunen. Deze stelling berust in feite uitsluitend op de verklaring van [yy] .
4.12.
De kantonrechter kan aan de verklaring van [yy] als getuige, maar overigens ook aan de verklaring van [werknemer] als getuige, niet of nauwelijks waarde toekennen, laat staan doorslaggevende betekenis. Het is duidelijk dat [yy] en [werknemer] al langer in een ernstige ruzie en vete zijn verwikkeld, zowel zakelijk als persoonlijk, waarbij zij elkaar beschuldigen van omkoping, intimidatie, bedreiging, vervalsing en valsheid in geschrifte, en over en weer aangifte hebben gedaan. Ook speelt bij [yy] blijkens zijn verklaringen ongenoegen over het feit dat hij oneerlijke concurrentie ervaart van een onderneming die volgens hem gelieerd is aan [werknemer] , vreest hij voor wraak van [werknemer] en voelt hij zich gechanteerd en vernederd door [werknemer] . [werknemer] beschuldigt op zijn beurt [yy] van rancune, leugens, dwarsliggen en doodsbedreigingen. De getuigenverklaringen zijn alleen gelet op het voorgaande zodanig gekleurd en beïnvloed door de ernstige ruzie en de vete tussen [yy] en [werknemer] , dat deze niet meer voldoende geloofwaardig zijn en dat niet meer kan worden aangenomen dat deze voldoende zijn gebaseerd op feiten. De kantonrechter vindt daarom het waarheidsgehalte van die verklaringen ook zeer beperkt.
4.13.
Bij het oordeel dat de getuigenverklaring van [yy] een zeer beperkte waarde heeft, weegt ook mee dat die verklaring op meerdere onderdelen niet consistent is en deels afwijkt van de eerdere schriftelijke verklaring. In de schriftelijke verklaring van [yy] staat dat [werknemer] geldbedragen heeft gekregen in enveloppen met bedragen van
€ 100,00 tot € 400,00 per transport, als getuige verklaart [yy] wat anders en stelt hij dat het gaat om enveloppen met bedragen van € 1.000,00 tot € 3.000,00 per transport. In de schriftelijke verklaring van [yy] staat dat híj aan [werknemer] een notariële schuldbekentenis heeft gevraagd voor een bedrag van € 15.000,00, vanwege
“the amount of the debt acquired by Mr. [werknemer] ”, als getuige verklaart [yy] wat anders en stelt hij dat [werknemer] om een lening heeft gevraagd van € 15.000,00 voor de aanschaf van een Volvo en vanwege een onderzoek van P&O Ferrymasters naar [werknemer] .
4.14.
De kantonrechter kan op basis van de verklaring van [yy] dus niet als vaststaand aannemen dat [werknemer] jarenlang geldbedragen in enveloppen heeft gehad van [yy] in ruil voor het toewijzen van vervoersopdrachten. Ander bewijs daarvoor ontbreekt. Daarmee valt het belangrijkste deel van de door P&O Ferrymasters gestelde dringende reden voor het ontslag op staande voet weg.
4.15.
Anders dan P&O Ferrymasters ziet de kantonrechter in de overgelegde WhatsApp-berichten tussen [yy] en [werknemer] van 13 augustus 2018 geen bewijs dat [werknemer] betalingen heeft gehad in ruil voor het toewijzen van vervoersopdrachten. Ervan uitgaande dat die berichten authentiek zijn – [werknemer] stelt dat deze vervalst zijn – is met name van belang dat daaruit volgt dat [werknemer] een voorstel doet voor een
“soort commissie”van
€ 100,00 per vervoersopdracht en dat [yy] daarmee instemt. Een dergelijk WhatsApp-gesprek en voorstel valt echter niet te rijmen met de verklaring van [yy] dat [werknemer] al vanaf 2008 dan wel 2011 van [yy] betalingen kreeg van € 100,00 tot soms € 300,00 of € 400,00 en meer per transport. Gelet op die verklaring is onbegrijpelijk waarom [werknemer] en [yy] in 2018 nog afspraken zouden (moeten) maken over betalingen van € 100,00 per transport.
4.16.
Ook de door [yy] genoemde lening aan [werknemer] van € 15.000,00 kan geen dringende opleveren voor het ontslag op staande voet. Zoals hiervoor is overwogen, zijn er door [yy] wisselende verklaringen afgelegd over de reden van die lening. [werknemer] heeft daarover als getuige weer wat anders verklaard, namelijk dat de lening is aangegaan om [yy] te helpen bij het verbergen van de kosten van een bordeelbezoek door [yy] . In ieder geval kan op basis van de huidige gegevens en verklaringen niet als vaststaand worden aangenomen dat de lening is verstrekt in ruil voor het toewijzen door [werknemer] van ladingen aan [yy] . De schriftelijke verklaring van [yy] wijst er juist op dat die lening om een andere reden is aangegaan, namelijk omdat [yy] een schuld van [werknemer] wilde vaststellen. De lening kan dus niet bijdragen aan de vaststelling van de door P&O Ferrymasters gestelde dringende reden.
4.17.
Ook de overige betalingen van bedragen die door P&O Ferrymasters zijn genoemd, kunnen geen dringende reden voor ontslag op staande voet opleveren.
4.18.
Vast staat dat uit de door partijen overgelegde bankafschriften blijkt dat [yy] , al dan niet via zijn onderneming EuroCarTrans SL, met enige regelmaat betalingen heeft gedaan aan [werknemer] of aan een onderneming van [werknemer] , Delicioso. [werknemer] heeft voor al deze betalingen een verklaring gegeven. Die verklaring komt erop neer dat [werknemer] bedragen heeft voorgeschoten aan [yy] en dat betalingen door [yy] aan [werknemer] terugbetalingen zijn van voorgeschoten bedragen. Het zou daarbij met name gaan om bedragen voor chauffeurskosten of boetes van chauffeurs van EuroCarTrans SL, voor belastingschulden van [yy] in Nederland, voor de aankoop van een heftruck door EuroCarTrans SL en voor aankopen die [werknemer] ten behoeve van [yy] heeft gedaan bij een delicatessenzaak,
4.19.
De kantonrechter kan niet zonder meer vaststellen dat de verklaring van [werknemer] over de genoemde betalingen onjuist is. Die verklaring vindt ook wel enige steun in de stukken. [werknemer] heeft een e-mail overgelegd van 20 mei 2020, waaruit blijkt dat [werknemer] in privé een boete heeft voorgeschoten van een chauffeur van een transportonderneming, om een vrachtwagen weer ‘vrij’ te krijgen.
4.20.
Dat [werknemer] de betreffende betalingen van [yy] kreeg in ruil voor het toewijzen van vervoersopdrachten, kan ook in dit kader in feite alleen worden gebaseerd op de verklaringen van [yy] . Zoals hiervoor al is overwogen, zijn die verklaringen voor de kantonrechter onvoldoende om als vaststaand aan te nemen dat zich een dringende reden heeft voorgedaan.
4.21.
Het voorgaande geldt ook voor de stelling van P&O Ferrymasters dat [werknemer] goederen heeft gekregen van [yy] in ruil voor het toewijzen van vervoersopdrachten.
4.22.
Voor het geval dat P&O Ferrymasters het standpunt inneemt dat de dringende reden voor het ontslag op staande voet ook is gelegen in het feit dat [werknemer] in strijd met het overeengekomen nevenactiviteitenbeding een eigen onderneming heeft naast zijn dienstbetrekking, overweegt de kantonrechter dat P&O Ferrymasters daarin niet kan worden gevolgd.
4.23.
Volgens de wet moet een dringende reden onverwijld worden meegedeeld (artikel 7:677 lid 1 BW). Dat betekent dat voor een wederpartij onmiddellijk duidelijk moet zijn welke eigenschappen of gedragingen voor de ander reden waren voor het beëindigen van de dienstbetrekking. De mededeling behoeft niet steeds met zoveel woorden te worden gedaan en kan ook in een of meer gedragingen besloten liggen. Maar ook dan blijft vereist dat voor de wederpartij onmiddellijk duidelijk is welke dringende reden aan de beëindiging van de dienstbetrekking ten grondslag wordt gelegd, althans dat daarover bij de wederpartij in redelijkheid geen enkele twijfel kan bestaan (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 26 september 2014, te vinden op www.rechtspraak. nl onder nummer ECLI:NL:HR:2014:2806 (
Stichting Meridiaan)).
4.24.
In de ontslagbrief van P&O Ferrymasters van 25 februari 2020 wordt als dringende reden alleen genoemd de onregelmatigheden omtrent de toewijzing van ladingen aan vervoerders en het toewijzen daarvan aan een vervoerder in ruil voor persoonlijke voordelen. Als dringende reden wordt niet genoemd dat [werknemer] een eigen onderneming heeft naast zijn dienstbetrekking. Dat [werknemer] een eigen onderneming heeft, kan dus niet als dringende reden gelden voor het ontslag op staande voet. Daaraan doet niet af dat in de ontslagbrief wordt opgemerkt dat [werknemer] heeft gehandeld in strijd met het in de arbeidsovereenkomst opgenomen nevenactiviteitenbeding. Die opmerking heeft immers alleen maar betrekking op de gestelde onregelmatigheden omtrent de toewijzing van ladingen. Overigens heeft P&O Ferrymasters niet dan wel onvoldoende betwist de stelling van [werknemer] dat de directie van P&O Ferrymasters steeds op de hoogte is geweest van zijn eigen onderneming en daar nooit bezwaar tegen heeft gemaakt.
4.25.
De gevraagde verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven, kan dus worden toegewezen.
4.26.
Omdat wordt geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, zal P&O Ferrymasters ook worden veroordeeld tot betaling van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 12.287,00 bruto. Gelet op de ongeldigheid van het ontslag op staande is de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt, en kan [werknemer] op grond van de wet aanspraak maken op die vergoeding (artikel 7:672 lid 11 BW). De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 25 februari 2020.
4.27.
P&O Ferrymasters zal ook worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 18.959,00 bruto, omdat de arbeidsovereenkomst door haar is opgezegd (artikel 7:673 lid 1 BW). De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 25 maart 2020 (artikel 7:686a lid 1 BW).
4.28.
Een werknemer heeft geen recht op een transitievergoeding als het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW).
4.29.
Deze uitzonderingsgrond heeft een beperkte reikwijdte en moet terughoudend worden toegepast (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 februari 2019, te vinden op www. rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2019:203 (
Woondroomzorg)). De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt.
4.30.
De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Een dringende reden valt niet zonder meer samen met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer. Maar bij gebreke van een dringende reden en gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is er geen grond om te oordelen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [werknemer] . Hierna zal worden geoordeeld dat [werknemer] wel verwijtbaar heeft gehandeld, maar de ‘hoge lat’ van ernstige verwijtbaarheid wordt daarbij niet gehaald.
4.31.
[werknemer] heeft in principe ook recht op toekenning van een billijke vergoeding, omdat het geven van een ongeldig ontslag op staande voet als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van P&O Ferrymasters moet worden aangemerkt (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113).
4.32.
Maar bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding moet de kantonrechter rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. In de omstandigheden van dit geval ziet de kantonrechter aanleiding om geen billijke vergoeding toe te kennen aan [werknemer] , om de volgende reden.
4.33.
Zoals hiervoor is geoordeeld, kan niet worden vastgesteld dat [werknemer] betalingen of goederen heeft gekregen van [yy] in ruil voor het toewijzen van vervoersopdrachten. Maar dat neemt niet weg dat wel vast staat dat [werknemer] jarenlang betalingen heeft ontvangen van [yy] zonder daarvan melding te doen aan P&O Ferrymasters. Dat is door [werknemer] ook erkend. Ook als ervan wordt uitgegaan dat dit terugbetalingen waren van voorgeschoten bedragen voor diensten of goederen, zoals [werknemer] stelt, had [werknemer] dit moeten melden aan P&O Ferrymasters. Het gaat hier immers om een situatie waarin belangenverstrengeling kan spelen en waarin [werknemer] de verdenking over zich af kan roepen dat hij frauduleus en niet integer handelt. Die verdenking en de schijn van belangenverstrengeling had [werknemer] ook kunnen en moeten voorkomen. Dat hij dat niet heeft gedaan en dat hij nooit melding heeft gemaakt van de betalingen, valt [werknemer] te verwijten.
4.34.
Ook waar het gaat om de lening van [yy] van € 15.000,00 heeft [werknemer] onjuist en verwijtbaar gehandeld, omdat hij die lening niet heeft gemeld aan P&O Ferrymasters. Anders dan [werknemer] stelt, kan het aangaan van een dergelijke lening de verdenking van frauduleus en niet integer handelen oproepen. Zo’n lening kan immers een financieel voordeel opleveren voor [werknemer] . Bovendien heeft [werknemer] de lening in een gesprek met P&O Ferrymasters eerst ontkend, maar in zijn verzoekschrift alsnog erkend en gesteld dat de lening zag op de verbouwing van zijn huis. P&O Ferrymasters verwijt [werknemer] terecht dat hij tegenover haar geen openheid van zaken heeft gegeven. Op de zitting en als getuige heeft [werknemer] weer wat anders verklaard en stelt hij dat de lening is aangegaan om [yy] te helpen bij het verbergen van de kosten van een bordeelbezoek van [yy] . Dit betekent dat [werknemer] in zijn verzoekschrift P&O Ferrymasters opnieuw onjuist heeft geïnformeerd en ook dat valt [werknemer] te verwijten. Overigens heeft [werknemer] daarmee ook in strijd gehandeld met zijn verplichting om in deze procedure de feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Ook als [werknemer] de lening aanvankelijk heeft ontkend omdat hij werd overvallen door een vraag daarover, zoals hij heeft verklaard, had hij in zijn verzoekschrift daarover in ieder geval direct openheid van zaken kunnen en moeten geven.
4.35.
Daarbij komt dat [werknemer] heeft verklaard dat het door hem gestelde voorschieten van boetes van chauffeurs van transportondernemingen bij gelegenheid is besproken met zijn leidinggevende van P&O Ferrymasters, maar dat daarbij te kennen is gegeven dat P&O Ferrymasters daaraan niet meewerkt en dat dit ook niet de bedoeling is. Door niettemin die boetes toch in privé te (blijven) betalen en daarvan geen melding te maken aan P&O Ferrymasters, heeft [werknemer] onjuist gehandeld en ook hier een situatie in het leven geroepen waarin een verdenking van frauduleus en niet integer handelen heeft kunnen ontstaan.
4.36.
Gelet op het hiervoor genoemde gedrag van [werknemer] kan worden aangenomen dat als het ontslag op staande voet niet was gegeven, een verzoek van P&O Ferrymasters om ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou zijn toegewezen, vanwege verwijtbaar handelen of nalaten van [werknemer] dan wel een verstoorde arbeidsverhouding, zonder toekenning van een billijke vergoeding. Naar redelijke verwachting was de arbeidsovereenkomst daarom in ieder geval geëindigd uiterlijk op 1 augustus 2020. [werknemer] heeft verklaard dat hij per 1 augustus 2020 een andere baan heeft gevonden.
4.37.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, wordt [werknemer] naar het oordeel van de kantonrechter met toekenning van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding al in voldoende mate gecompenseerd voor het onrechte ontslag op staande voet. Er is daarom geen aanleiding om daarnaast nog een (aanvullende) billijke vergoeding toe te kennen.
4.38.
De proceskosten komen voor rekening van P&O Ferrymasters, omdat het ontslag op staande voet onterecht is gegeven en zij overwegend ongelijk krijgt.
het verzoek van P&O Ferrymasters in de zaak met nummer 8480442\AO VERZ 20-18
4.39.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het verzoek van P&O Ferrymasters moet worden afgewezen.
4.40.
De proceskosten komen voor rekening van P&O Ferrymasters. Vanwege de samenhang met het verzoek van [werknemer] zullen de kosten op nihil worden vastgesteld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek van [werknemer] in de zaak met nummer 8554029\AO VERZ 20-23
5.1.
verklaart voor recht dat [werknemer] ten onrechte op staande voet is ontslagen;
5.2.
veroordeelt P&O Ferrymasters tot betaling aan [werknemer] van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 12.287,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 25 februari 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
veroordeelt P&O Ferrymasters tot betaling aan [werknemer] van de transitievergoeding van € 18.959,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
veroordeelt P&O Ferrymasters tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 996,00 ;
5.5.
wijst het verzoek voor het overige af;
5.6.
verklaart de veroordeling onder 5.2, 5.3 en 5.4 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
het verzoek van P&O Ferrymasters in de zaak met nummer 8480442\ O VERZ 20-18
5.7.
wijst het verzoek af;
5.8.
veroordeelt P&O Ferrymasters tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 24 februari 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter