ECLI:NL:RBNHO:2021:12498

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
C/15/322940 HARK 21-230, C/15/322979 HARK 21-232, C/15/322980 HARK 21-233
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoeken tegen de kantonrechter wegens kennelijke ongegrondheid en misbruik van rechtsmiddelen

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland op 9 december 2021 de verzoeken tot wraking van de kantonrechter afgewezen. Verzoeker had op 7 en 8 december 2021 schriftelijk verzocht om de kantonrechter te wraken in verband met vermeende partijdigheid en belangenverstrengeling. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeken kennelijk ongegrond waren, omdat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die een vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. De wrakingskamer merkte op dat de verzoeken in wezen een herhaling waren van eerdere wrakingsverzoeken die reeds waren afgewezen. De wrakingskamer besloot om geen mondelinge behandeling van het verzoek te houden, in overeenstemming met artikel 5 onder 2 van het Wrakingsprotocol van de rechtbank. Tevens werd artikel 39 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toegepast, omdat de verzoeken van verzoeker misbruik van het rechtsmiddel vormden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaken niet in behandeling zou worden genomen. De procesgang in de hoofdzaken werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van de verzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLANDFout! De documentvariabele ontbreekt.
/Fout! De documentvariabele ontbreekt.
Fout! Dedocumentvariabele ontbreekt.
Wrakingskamer
zaaknummers / rekestnummers:
C / 15 / 322940 HARK 21-230
C / 15 / 322979 HARK 21-232
C / 15 / 322980 HARK 21-233
Beslissing van 9 december 2021
Op de verzoeken tot wraking ingediend door:
[verzoeker]wonende te [woonplaats]
verzoeker
hierna te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: Stichting Juridisch Centrum
Het verzoek is gericht tegen:
mr. J.J. Dijk
behandelend rechter in de hoofdzaken
[verzoeker] / [naam 1] en Haarlemmermeer Lyceum (9150128\CV EXPL 21-2516)
[verzoeker] / [naam 2] en Stichting Dunamare Onderwijsgroep (9184073\CV EXPL 21-2864)
[verzoeker] / [naam 3] (9550512\CV EXPL 21-7808)
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 7 en 8 december 2021 schriftelijk de wraking verzocht van de kantonrechter in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Insolventie, locatie Haarlem, aanhangige zaken met de hierboven vermelde zaaknummers (hierna: de Hoofdzaken).
1.2.
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust en heeft bij brieven van 8 december 2021 op de verzoeken gereageerd.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft verzocht de kantonrechter te wraken en een onpartijdige rechter in de hoofdzaken toe te wijzen.
2.2.
Verzoeker legt hieraan (samengevat) het volgende ten grondslag.
De onpartijdigheid van de kantonrechter is ernstig beschadigd door opzettelijke partijdigheid, onfatsoenlijke zaakbehandelingen en selectieve beslissingen van de kantonrechter, waarbij de verzoeken en bezwaren van verzoeker niet (volledig) worden behandeld. Tevens is sprake van belangenverstrengeling.
Meer in het bijzonder zijn de wrakingsverzoeken de volgende :
( i) Onbehandelde incidentele conclusie: de kantonrechter heeft een aantal incidenten uit de incidentele conclusies van verzoeker strekkende tot splitsing en afsplitsing van de hoofdzaken, onbehandeld gelaten terwijl deze ingevolge artikel 208 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor de comparitie behandeld moeten worden.
(ii) Selectieve beslissingen: de kantonrechter heeft verzoeker de mond gesnoerd door te laten weten dat op verdere correspondentie niet meer gereageerd zal worden. Verder heeft de kantonrechter de tijd voor de mondelinge behandeling van de hoofdzaken gehalveerd met de intentie de zaak te verkorten ten nadele van verzoeker. Verzoeker heeft eerdere nare ervaringen gehad bij een rechter van deze rechtbank, waarbij hij tijdens de mondelinge behandeling niet de gelegenheid kreeg alles naar voren te brengen wat hij wilde.
(iii) Aanhouding comparitie: de kantonrechter heeft bij het verplaatsen van de mondelinge behandeling van 26 november 2021 op verzoek van verzoeker naar 10 december 2021 onrechtmatig (want in strijd met de wet) de voorwaarde gesteld dat een akte vermeerdering van eis 10 dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling moet worden ingediend.
(iv) Belangenverstrengeling: [naam 1] is van werkgever gewisseld maar procedeert nog steeds op kosten van zijn voormalig werkgever. De nieuwe werkgever moet in het geding worden opgeroepen. Hier is sprake van belangenverstrengeling, waarover moet worden beslist voordat een comparitie komt. Gezien deze nieuwe omstandigheden is het niet rechtmatig of aanvaardbaar dat dezelfde kantonrechter de zaak behandelt.
( v) Rancune: [naam 2] is de baas van alle gedaagden in de hoofdzaken en alle wetsovertredingen zijn op zijn instructie begaan.
(vi) Onvergeeflijke onrechtmatige daad: [naam 3] is ernstig tekortgeschoten in haar (wettelijke) verantwoordelijkheden. Voor deze onrechtmatige daad is zij aansprakelijk gesteld. Het is zeer ongelukkig dat de kantonrechter alle regels breekt om de zaak af te blazen en de partijen van de wetsovertreders voor te trekken.
(vii) Verder leert de ervaring dat een partij die om wraking van de rechter heeft verzocht, in de hoofdzaak nooit gelijk krijgt van de gewraakte rechter.

3.Het standpunt van de kantonrechter

3.1.
Het wrakingsverzoek moet worden afgewezen, omdat van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid geen sprake is.
Verzoeker is het, aldus de kantonrechter, niet eens met de beslissing om de vier hoofdzaken gelijktijdig op comparitie te behandelen. Dit betreft echter een procesbeslissing die niet tot wraking kan leiden en bovendien in overeenstemming is met een goede en efficiënte procesorde.
Ook het verwijt over de aanhouding van de comparitie gaat over een procesbeslissing die niet tot wraking kan leiden. Met deze beslissing is beoogd de procesorde te bewaken, waarbij rekening is gehouden met de belangen van alle partijen.
Voor wat betreft de door verzoeker gestelde belangenverstrengeling geldt dat de gemachtigde van Dunamare en [naam 1] zich eerst over deze kwestie dient uit te laten, voordat hierover zou kunnen worden geoordeeld.
Het verwijt dat zij in schriftelijke handelingen oneerlijk en rommelig zou zijn en altijd selectieve beslissingen neemt, werpt zij verre van zich. Alle beslissingen zijn gericht geweest op het ordelijk, eerlijk en efficiënt laten verlopen van de procedures waarbij steeds de belangen van alle partijen zijn gerespecteerd.
Voor wat de verwijten van verzoeker betrekking hebbend op de hoofdzaken van [naam 2] en [naam 3] betreft, geldt dat deze verwijten in de hoofdzaak behandeld moeten worden en dat daarover nog geen oordeel is gegeven.
Tot slot verwerpt zij het verwijt dat zij partijdig of vooringenomen zou zijn, omdat zij eerder onsuccesvol is gewraakt.

4.De beoordeling

4.1.1
Een rechter kan op grond van artikel 36 Rv worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is. Daarbij is ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets).
4.1.2
Bij beslissing van 7 oktober 2021 heeft de wrakingskamer op een eerder verzoek van eiser in de hoofdzaak [verzoeker] / [naam 1] en Haarlemmermeer Lyceum (9150128\CV EXPL 21-2516) om wraking van de kantonrechter afwijzend beslist (C/15/319248 HA RK 21-159; ECLI:NL:RBNHO:2021:11147). Verzoeker is daarom gehouden nieuwe feiten of omstandigheden aan te voeren (art. 37 lid 2 Rv). Het verzoek moet voorts worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden (art. 37 lid 1 Rv).
4.2.
Het is vaste rechtspraak (vergelijk Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) dat een proces- of tussenbeslissing van de behandelend rechter gedurende het proces in beginsel geen grond voor wraking oplevert. De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist is, mag niet door de wrakingskamer worden beantwoord. De wrakingsprocedure is geen verkapt hoger beroep. De motivering van een procesbeslissing is (ook) geen grond voor wraking, ook niet wanneer wordt aangevoerd dat die motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier is of een motivering ontbreekt. Dit is alleen anders als de motivering van de procesbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten (bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen) niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
Ad (i) Onbehandelde incidentele conclusie
4.3.
Verzoeker heeft de incidentele conclusies ingediend, omdat hij zich niet kan vinden in de beslissing van de kantonrechter om de hoofdzaken gelijktijdig te behandelen en daarom verzoekt om afsplitsing van die zaken. Bij e-mail van 3 december 2021 heeft de griffier aan verzoeker bericht dat de kantonrechter dit verzoek heeft afgewezen met als motivering dat van voeging in de zin van artikel 222 Rv geen sprake is waardoor er ook niet afgesplitst kan worden. Dit is een procesbeslissing die geen grond voor wraking kan opleveren, aangezien de motivering daarvan geen vooringenomenheid of (objectief gerechtvaardigde) vrees voor partijdigheid kan impliceren. Dat de motivering in de visie van verzoeker gebrekkig of te summier is (want ‘de incidenten 3 tot en met 9’ zijn niet volledig behandeld), kan niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden. Voor zover het wrakingsverzoek gericht is tegen de (eerdere) beslissing van de kantonrechter om de hoofdzaken gelijktijdig te behandelen, dan is het te laat gedaan. Deze beslissing is immers al eerder genomen en bij verzoeker bekend (artikel 37 Rv). Het wrakingsverzoek dat verzoeker tegen die beslissing had ingediend, is bij uitspraak van 7 oktober 2021 al afgewezen.
Gelet op het voorgaande is deze wrakingsgrond kennelijk ongegrond.
Ad (ii) Selectieve beslissingen
4.4.
De wrakingskamer kan in de opmerking namens de kantonrechter in de e-mail van 3 december 2021, dat op verdere correspondentie in de zaak niet meer gereageerd zal worden, in het licht van de gegeven feiten en omstandigheden geen objectief gerechtvaardigde aanwijzingen zien die op partijdigheid kunnen wijzen. De opmerking ziet kennelijk op een verdere ordening van het proces met het oog op de geplande comparitie op 10 december 2021. De wrakingsgrond is daarom kennelijk ongegrond.
4.5.
Voor zover de verwijten betrekking hebben op eerdere negatieve ervaringen met een andere rechter, is de wrakingsgrond kennelijk ongegrond omdat die stellingen niet zien op gedragingen van de behandelend kantonrechter.
Ad (iii) Aanhouding comparitie
4.6.
De beslissing van de kantonrechter om ter bewaking van de procesorde een termijn te verbinden aan het indienen van een akte eisvermeerdering betreft een procesbeslissing, die geen grond voor wraking kan opleveren (zie ook r.o. 4.4). Gesteld noch gebleken is dat de motivering van die beslissing vooringenomenheid of (objectief gerechtvaardigde) vrees voor partijdigheid impliceert. Het verzoek is bovendien te laat gedaan, aangezien de beslissing, zo volgt reeds uit de wederzijdse stellingen, al op of omstreeks de verdaagde comparitie op 26 november 2021 bij verzoeker bekend was.
Ad (iv) Belangenverstrengeling
4.7.
Deze wrakingsgrond heeft uitsluitend betrekking op de hoofdzaak van [naam 1] en Dunamare en behelst het verwijt van verzoeker dat de kantonrechter niet heeft beslist op zijn verzoek om de nieuwe werkgever van [naam 1] op te roepen. De kantonrechter heeft toegelicht dat, alvorens zij hierover een oordeel kan geven, eerst ter comparitie de gemachtigde van [naam 1] en Dunamare zullen moeten worden gehoord. De wrakingskamer ziet ook hierin geen vooringenomenheid of objectief gerechtvaardigde (vrees) voor partijdigheid. Voor zover het verwijt van verzoeker betrekking heeft op gedragingen van [naam 1] zelf (onrechtmatige financiering), kan dit niet tot wraking leiden omdat het immers niet om gedragingen van de kantonrechter gaat.
Ad (v) Rancune en (vi) onvergeeflijke onrechtmatige daad
4.8.
Deze wrakingsgronden zijn kennelijk ongegrond, omdat ze (uitsluitend) betrekking hebben op gedragingen/handelingen van de wederpartijen [naam 2] en [naam 3] in de hoofdzaken en niet op gedragingen van de kantonrechter.
Ad (vii) Partijdigheid wegens eerder wrakingsverzoek
4.9.
De enkele omstandigheid dat een eerder wrakingsverzoek tegen de kantonrechter is afgewezen, rechtvaardigt niet de conclusie dat ten aanzien van die rechter sprake is van vooringenomenheid of objectief gerechtvaardigde vrees voor (schijn van) partijdigheid.
Conclusie en wrakingsverbod
4.10.
Gelet op het voorgaande kan, voor zover feiten zijn aangevoerd van na de beslissing op het eerdere verzoek en die feiten niet tardief aan een verzoek tot wraking ten grondslag zijn gelegd, niet worden geconcludeerd dat de rechter ten aanzien van verzoeker vooringenomen is of dat zijn vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarom zijn de wrakingsverzoeken kennelijk ongegrond. Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege (artikel 5 onder 2 van het Wrakingsprotocol rechtbank Noord-Holland).
4.11.
De wrakingskamer ziet daarnaast aanleiding artikel 39 lid 4 Rv toe te passen. De reden daarvoor is dat de verzoeken van verzoeker kennelijk ongegrond zijn en in wezen (grotendeels) een herhaling zijn van zijn eerder ingediende wrakingsverzoek tegen dezelfde rechter, terwijl dat eerdere verzoek op vergelijkbare gronden is afgewezen. Deze omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat verzoeker misbruik maakt van het rechtsmiddel.

5.Beslissing

De wrakingskamer:
5.1.
wijst de verzoeken tot wraking van de kantonrechter af;
5.2.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaken niet in behandeling wordt genomen,
5.3.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de kantonrechter en de wederpartijen in de hoofdzaken een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
5.4.
beveelt dat het proces in de hoofdzaken worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van de verzoeken.
Deze beslissing is gegeven door de leden van de wrakingskamer mr. L.M. Kos, voorzitter, en mr. R.H.M. Bruin en mr. C.A.M. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. N. Kampert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op bovengenoemde datum.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.