ECLI:NL:RBNHO:2021:1245

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5263
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging van Ziektewetuitkering en bekendmaking van besluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin het bezwaar van de werknemer tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering ontvankelijk werd geacht. De werknemer had eerder bezwaar gemaakt tegen twee primaire besluiten van verweerder, die de uitkering per 15 mei 2017 had geschorst en beëindigd. De rechtbank heeft onderzocht of de bezwaartermijn was aangevangen, wat afhankelijk is van de correcte bekendmaking van de besluiten aan de werknemer. De rechtbank concludeert dat de besluiten niet op de juiste wijze zijn bekendgemaakt, omdat verweerder de besluiten naar een verkeerd adres had gestuurd. Hierdoor is de bezwaartermijn niet aangevangen. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van de werknemer ontvankelijk is en verklaart het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van correcte bekendmaking van besluiten in het bestuursrecht en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid van bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5263

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te Nieuw-Vennep, eiseres

(gemachtigde: mr. S.J.M. Stoop),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: drs. S. Barto).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. G.P. Geelkerken.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van [derde partij] (hierna: de werknemer) per 15 mei 2017 geschorst.
Bij besluit van 18 oktober 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder de ZW-uitkering van de werknemer per 15 mei 2017 beëindigd.
De gemachtigde van de werknemer heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 31 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de werknemer tegen de primaire besluiten I en II gegrond verklaard en geoordeeld dat de werknemer met ingang van 15 mei 2017 recht heeft op een ZW-uitkering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 28 januari 2021 plaatsgevonden met gebruikmaking van Skype. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en door [naam 1] en
[naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Zoals door eiseres ter zitting nader toegelicht, is tussen partijen enkel nog in geschil of verweerder bij het bestreden besluit terecht het bezwaar van de werknemer tegen de beide primaire besluiten ontvankelijk heeft geacht.
2.1.
In artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen.
2.2.
Uit deze twee artikelen in samenhang gelezen volgt dat zolang een besluit
nietop de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, de bezwaartermijn ook
nietaanvangt. Van een (mogelijke) verschoonbare termijnoverschrijding kan eerst sprake zijn als de termijn
welis aangevangen.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat de gronden van beroep hoofdzakelijk ingaan op de vraag of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Gelet op wat onder 2.2. is overwogen, dient echter allereerst de vraag beantwoord te worden of er een bezwaartermijn is aangevangen; met andere woorden of de beide primaire besluiten aan de werknemer bekend zijn gemaakt door toezending of uitreiking aan hem.
3.1.
De rechtbank acht hierbij het volgende van belang.
3.2.
Bij brief van 23 juni 2017 heeft de toenmalige gemachtigde van de werknemer
mr. [naam 3] aan verweerder het adres van de werknemer in Polen doorgegeven. Verweerder was dus op de hoogte van het juiste adres van de werknemer.
3.3.
De toezending van de beide primaire besluiten aan het voormalige adres van de werknemer in [plaats] kan daarom ook niet als een correcte bekendmaking worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat met de verzending van de primaire besluiten op 26 juli 2017 en op 18 oktober 2017 geen bezwaartermijn is aangevangen.
3.4.
De stelling van eiseres dat de brief van 23 juni 2017 van [naam 3] niet als adreswijziging kan worden aangemerkt, wordt door de rechtbank niet gevolgd. In de brief stelt [naam 3] zich als gemachtigde en vermeldt hij het adres van de werknemer in Polen. Dat eiseres niet op de hoogte is gebracht van deze adreswijziging is voor de beoordeling van deze zaak niet van belang omdat het aan verweerder is om besluiten in het kader van de ZW te nemen en voor de bekendmaking daarvan zorg te dragen.
3.5.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen besluiten ook bekendgemaakt worden door toezending daarvan aan de gemachtigde van de belanghebbende (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 mei 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AB3278). Toezending van de primaire besluiten aan [naam 3] heeft echter niet plaatsgevonden, zodat ook hierdoor geen bezwaartermijn is aangevangen.
3.6.
Bij brief van 14 augustus 2018 heeft de huidige gemachtigde van de werknemer zich bij verweerder aldus gesteld. Ook blijkt uit deze brief dat hij door tussenkomst van eiseres van de inhoud van de primaire besluiten op de hoogte is geraakt. Conform vaste jurisprudentie is dit ook geen bekendmaking in de zin van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb omdat de toezending van de besluiten niet heeft plaatsgevonden met het oog op bekendmaking van die besluiten (zie de uitspraak van de CRvB van 12 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN4044). Met verzending van de primaire besluiten door eiseres aan de gemachtigde van de werknemer is dus ook geen bezwaartermijn aangevangen.
3.7.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewoordingen van de brief van 14 augustus 2018
van de gemachtigde van de werknemer aan verweerder blijkt dat de werknemer het niet eens is met de primaire besluiten. Deze brief kan dus als bezwaarschrift tegen de primaire besluiten worden aangemerkt.
3.8.
Voor zover gelet op hetgeen in 3.7 is overwogen nog relevant te achten, merkt de rechtbank nog het volgende op. In de brief van 14 augustus 2018 heeft de gemachtigde van de werknemer verweerder tevens verzocht hem het dossier van de werknemer toe te sturen. Verweerder heeft vervolgens de gemachtigde van de werknemer het dossier toegestuurd. Deze toezending heeft evenmin met het oog op bekendmaking van de primaire besluiten plaatsgevonden. Ook met de toezending van het dossier door de rechtbank aan de gemachtigde van de werknemer zijn de primaire besluiten niet bekendgemaakt conform het bepaalde in artikel 3:42, eerste lid, van de Awb. De rechtbank verwijst ook hier naar de onder 3.6. genoemde uitspraak. Met de verzending van het dossier aan de gemachtigde van de werknemer is dan ook geen bezwaartermijn aangevangen.
3.9.
Tot slot heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting bevestigd dat in de periode van 14 augustus 2018 tot 31 oktober 2019 (de datum van het bestreden besluit), geen bekendmaking van de primaire besluiten heeft plaatsgevonden conform artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
3.10.
Gelet op vorenvermelde omstandigheden kon de werknemer in zijn bezwaar van 14 augustus 2018 worden ontvangen. Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht ontvankelijk geacht.
3.11.
Aan de vraag of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding komt de rechtbank niet toe.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van
D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.