Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[gedaagde] ,
[eiser 2],
De rechtbank veroordeelt [gedaagde] de geldleningen met een deel van de rente aan [eiser 1] terug te betalen. Daarom hoeft [eiser 1] het geldbedrag dat als zekerheid voor haar vordering in depot staat bij de notaris niet vrij te (laten) geven.
1.De procedure in de hoofdzaak
- het tussenvonnis van 21 juli 2021
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het B-formulier van [eiser 2] met vier producties
- de mondelinge behandeling op 6 november 2021
- de spreekaantekeningen van [eiser 1]
- de spreekaantekeningen van [gedaagde]
- de spreekaantekeningen van [eiser 2] .
2.De procedure in de vrijwaringszaak C/15/309937 / HA ZA 20-721
- het tussenvonnis van 21 juli 2021
- het B-formulier van [eiser 2] van 21 oktober 2021 met twee producties
- de mondelinge behandeling op 6 november 2021
- de spreekaantekeningen van [gedaagde]
- de spreekaantekeningen van [eiser 2] .
3.De procedure in de vrijwaringszaak C/15/313000 / HA ZA 21-78
- het tussenvonnis van 21 juli 2021
- het B-formulier van [eiser 2] met een productie
- de mondelinge behandeling op 6 november 2021
- de spreekaantekeningen van [gedaagde]
- de spreekaantekeningen van [eiser 2] .
4.De feiten
- Art. 1Er is een rentepercentage verschuldigd van 6% per jaar over het uitstaande bedrag.
- Art. 2Het uitstaande bedrag is te allen tijde opeisbaar.
- Art. 3Aflossing van het uitstaande bedrag zal geschieden uiterlijk 31 december 2018, of zoveel eerder indien partij A[ [eiser 1] ]
dit nodig acht. - Art. 4Partij B[de vennootschap]
is vrij bedragen af te lossen op ieder moment, met als uiterste datum het in artikel 3 bepaalde.
5.Het geschil
in de hoofdzaak in conventie
6.De beoordeling
- is naast [gedaagde] ook [eiser 2] gebonden aan de overeenkomsten van geldlening?
- waren de geldleningen als risicodragende investering door [eiser 1] in de vennootschap bedoeld?
- heeft [eiser 1] na jarenlang geen aanspraak op betaling te hebben gemaakt, nog recht op terugbetaling van het aan de vennootschap uitgeleende bedrag en uitbetaling van de afgesproken rente?
‘te allen tijde opeisbaar’is, in samenhang met de bepaling in artikel 3 dat het bedrag uiterlijk 31 december 2018 zal worden afgelost ‘
of zoveel eerder indien partij A[ [eiser 1] ]
dit nodig acht’meebrengt dat de uitgeleende bedragen pas eerder dan 31 december 2018 opeisbaar zouden zijn, indien [eiser 1] aan de vennootschap kenbaar zou hebben gemaakt dat zij eerdere aflossing nodig achtte. [eiser 1] heeft dat niet gedaan en uit de verklaringen van [betrokkene] volgt dat zij eerdere aflossing ook niet nodig heeft gevonden. Ook [gedaagde] is altijd ervan uitgegaan dat [eiser 1] in elk geval niet vóór 31 december 2018 om terugbetaling van de geldleningen zou vragen zolang de onderneming niet (alsnog) rendabel werd. Dat betekent dat de leningen vanaf 31 december 2018 opeisbaar waren en op 1 januari 2019 de verjaringstermijn is gaan lopen. Er zijn dus geen vijf jaar verstreken voordat [eiser 1] aanspraak maakte op terugbetaling. Het beroep van [gedaagde] op verjaring wordt daarom verworpen.
1.442,00(2,0 × tarief € 721,00)
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
De proceskosten zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
€ 1.442,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × tarief € 721,00), vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.